• No results found

6.1 Materiaal en methoden 1 Additieven

6.2.2 Toxiciteit voor springstaarten

Om geldig te zijn moet de overleving in controle ten minste 80% bedragen en het aantal juvenielen in de controle moet groter zijn dan 100 (ISO 1999). De range-finding testen zijn voor alle stoffen goed verlopen, zeker gelet op de toch wat afwijkende eigenschappen van de gebruikte kunstgrond AS1, met name de lage pH. De overleving in de controles was 70-73% en er werden gemiddeld 295-407 juvenielen geproduceerd. De enige uitzondering was de test met Firesorb, waarin de overleving in de controle (43%) te laag was. Daardoor lukte het niet om een LC50 te berekenen. Omdat de reproductie in de controle wel hoog was (295 juvenielen) en consistent concentratie- gerelateerd afnam, konden wel ECx-waarden en een NOEC worden afgeleid. De

betrouwbaarheidsintervallen zijn wel vrij ruim, maar dat was ook het geval voor FireAde 2000. Tab 6.3 toont de resultaten van de range-finding en definitieve testen met springstaarten in de kunstgrond AS1. Op grond van de range-finding testen kan worden geconcludeerd dat One Seven en M51 weinig giftig zijn voor de springstaarten, met EC50-waarden van 295 resp. 463 mg/kg droge grond. Firesorb en FireAde 2000 zijn zeer weinig giftig voor springstaarten met EC50- waarden van 1654 resp. 3261 mg/kg droge grond. In hoeverre de verandering van de WHC (Tab 6.2) van invloed is geweest op de toxiciteit van Firesorb voor de springstaarten is onduidelijk. Het is echter niet uit te sluiten dat door de toename van de WHC bij hoge concentraties van Firesorb, de grond te droog aanvoelde voor de springstaarten en dat dit heeft geleid tot een verminderde reproductie. Springstaarten zijn erg gevoelig voor uitdroging.

Tab. 6.2 Toxiciteit van blusadditieven voor de springstaart Folsomia candida in een kunstgrond (AS1) met pHKCl 3.5 en 7% organisch stof. De tabel toont de resultaten van een drie weken durende range-finding test met volwassen dieren en van een definitieve vier weken durende test die is gestart met 10-12 dagen oude juvenielen. LC50 waarden geven het effect op de overleving, EC50, EC10 en NOEC waarden het effect op de reproductie; alle waarden zijn gegeven in mg/kg droge grond.

Tab 6.3 Toxicity of FFC’s for the collembolan Folsomia candida in an artificial soil (AS1) with pHKCl 3.5 and 7% OM content. The table shows the results of a range finding test (three week duration) with adults and of a final test (four week duration) started with 10-12 days old juveniles. LC50 values depict the effect on survival, EC50, EC10 and NOEC values depict the effect on

reproduction; al values are given in mg/kg dry soil.

Additief range-finding test definitieve test

LC50 EC50 EC10 NOEC LC50 EC50 EC10 NOEC

One Seven 974 (775- 1224) 295 (124-467) 55,9 (0-132) 100 n.d. n.d. n.d. n.d. Firesorb n.a. 1654 (140- 3169) 461 (0-1393) 1000 1477 (1178- 1851) 833 (349- 1318) 592 (0-1470) 500 FireAde 2000 >10000 3261 (-) 2578 (-) 3333 >10000 3390 (1659- 5120) 1078 (0-2392) 2500 M51 1498 (711- 3156) 463 (221-704) 235 (49,4- 420) 333 >2000 455 (401-509) 281 (174- 388) 250

n.d. test mislukt; geen waarden beschikbaar;

n.a. door lage overleving in de controle kon geen LC50 worden berekend;

() 95% betrouwbaarheidsinterval;

(-) er kon geen betrouwbaarheidsinterval worden berekend.

Bij de uitvoering van de definitieve testen bleek de kweek van Folsomia candida besmet te zijn met een ziekte, waarschijnlijk een schimmelinfectie, waardoor dieren vroegtijdig stierven. Daardoor is het niet gelukt toxiciteitsgegevens te genereren voor alle additieven in alle vier de geteste gronden. Door dit probleem was de overleving en/of reproductie in de controles in veel testen te laag, waardoor deze als ongeldig moesten worden gekwalificeerd. De testen in de eerste

kunstgrond (AS1) lukten wel, behalve voor One seven. De resultaten zijn vermeld in

Tab 6.3 Voor M51 lukte het om de toxiciteit voor springstaarten te bepalen in drie van de vier gronden; zie Tab 6.4

Tab. 6.3 Toxiciteit van het additief M51 voor de springstaart Folsomia candida in drie verschillende gronden. De tabel toont de LC50 waarden voor het effect op de overleving en EC50, EC10 en NOEC waarden voor het effect op de reproductie na 4 weken blootstelling. Alle waarden zijn gegeven in mg/kg droge grond, en voor de LC50- en ECx-waarden zijn ook de bijbehorende 95%

betrouwbaarheidsintervallen vermeld. AS1 en AS2 zijn kunstgronden, Lufa 2.2 is een natuurlijke standaardgrond (zie Tab. 6.1)

Tab 6.4 Toxicity of the FFC M51 for the collembolan Folsomia candida in three different soils. The table shows the LC50 values for the effect on survival and the EC50, EC10 and NOEC values for the effect on reproduction after a four week period of exposure. All values are given in mg/kg dry soil, and for LC50 and ECx-values, 95% Confidence Intervals are also given. AS1 and AS2 are artificial soils, Lufa 2.2. is a natural soil standard (see Tab. 6.1).

Parameter AS1 Lufa 2.2 AS2

LC50 >2000 >1000 >2000

EC50 455 (401-509) 889 (678-1100) 1930 (-)

EC10 281 (174-388) 513 (152-874) 1750 (-)

NOEC 250 500 1000

(-) er kon geen betrouwbaarheidsinterval worden berekend.

De resultaten van de definitieve testen in de kunstgrond AS1 bevestigen de waarden verkregen in de range-finding testen. De EC50-waarden voor M51 en Firesorb waren met 455 resp. 3390 mg/kg droge grond vrijwel gelijk aan die in de range-finding test. De EC50 voor FireAde 2000 was met 833 mg/kg droge grond een factor 2 lager dan de waarde verkregen in de range-finding test, maar een dergelijk verschil is niet ongebruikelijk in ecotoxicologische testen. Bovendien lagen de EC10- waarden wel vrij dicht bij elkaar. Aangenomen mag dus worden dat de schatting van de toxiciteit van One Seven in de range-finding test dus ook voldoende betrouwbaar is.

Doordat de respons van springstaarten over het algemeen een vrij grote variatie kent, zijn de 95% betrouwbaarheidsintervallen voor de EC50- en vooral voor de EC10 waarden nogal ruim. In sommige gevallen was het zelfs niet mogelijk een betrouwbaarheidsinterval te schatten. Ook vanwege deze variatie in de response van de dieren is de NOEC in een aantal gevallen hoger dan de EC10, in een geval (Firesorb) zelfs gelijk aan of hoger dan de EC50. Dit is een bekend probleem met NOEC-waarden (zie Fox 2009; Laskowski 1995). Om die reden wordt over het algemeen de voorkeur gegeven aan EC10-waarden voor gebruik in de risicobeoordeling.

De resultaten van de testen met M51 in drie gronden laten zien dat de EC50 het hoogst en het additief dus het minst giftig is in de kunstgrond AS2 met 7,0% organische stof en een pHKCl van 5,5. Het additief is giftiger in de Lufa 2.2 grond met een pHKCl van 5,5 en 3,7% organische stof en het meest giftig in de kunstgrond AS1 met een lage pH en een laag gehalte aan organische stof. Dit resultaat laat dus zien dat het additief minder giftig is bij een hoge pH, maar over het effect van het organische stofgehalte op de giftigheid kan geen harde uitspraak worden gedaan door het ontbreken van toxiciteitsgegeven voor de kunstgrond AS3.