• No results found

4. AVG versus nationale wetgeving

4.3 Totstandkoming van artikel 40a Wet woz

In deze paragraaf worden de visies van de verschillende instanties en de uiteindelijke

overwegingen, die hebben geleid tot de openbaarmaking van het waardegegeven, besproken. In de tekst hierna bedoel ik met “verdere verwerking van het waardegegeven” het openbare waardegegeven. De verwerking van het waardegegeven op zich betreft namelijk de vaststelling van de waarden van onroerende zaken op grond van artikel 22 Wet woz.

Het heeft enkele jaren geduurd voordat de wettelijke basis van de verdere verwerking van het waardegegeven van onroerende zaken, die in hoofdzaak tot woning dienen (hierna: woning), in de vorm van artikel 40a Wet woz gelegd was. De discussie over de juridische status van het waardegegeven en de daarmee samenhangende rechtvaardiging van het verder verwerken van het waardegegeven was daarvan de oorzaak. In 2011 en 2012 hebben de Staatssecretaris van Financiën en de minister van Binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties daarom advies gevraagd aan het College Bescherming Persoonsgegevens (hierna: CBP), wat nu de Autoriteit Persoonsgegevens is (hierna: AP)104, de Waarderingskamer105 (hierna: de WAKA) en de Afdeling advisering van de Raad van State106 (hierna: Afd. adv. RvS) over het voorstel voor de verdere verwerking van het waardegegeven. In het wetsvoorstel werden de volgende punten genoemd, die aanleiding gaven voor de behoefte aan deze verdere verwerking van het waardegegeven.107

1. Het waardegegeven wordt steeds breder gebruikt, zoals bij de verkoop, het verzekeren en het financieren van de woning. Ook door haar positie als basisregistratie binnen het stelsel van basisregistraties, waarbij het idee bestaat van enkelvoudige registratie en meervoudig gebruik. 2. De burger heeft meer behoefte gekregen aan een transparante overheid, door de toegenomen

digitalisering. De burger is hierdoor mondiger geworden en wil meer informatie.

3. Een grotere transparantie van het waardegegeven, zal leiden tot een grotere acceptatie van dit gegeven.

4. Verdere verwerking van het waardegegeven geeft de burger een mogelijkheid om waardegegevens te vergelijken, waardoor er een controlemogelijkheid ontstaat.

5. Verdere verwerking van het waardegegeven zorgt voor een stimulans voor gemeenten om marktconform te waarderen. Zij worden hierdoor tevens in de gelegenheid gesteld deze zorgvuldige waardebepaling te kunnen laten zien.

6. Verdere verwerking zou, mede door bovenstaande, leiden tot een vermindering van het aantal bezwaar- en beroepschriften.

7. Naar aanleiding van de internetconsultatie is gebleken dat de Vereniging Eigen Huis (hierna: VEH) onder haar leden een onderzoek heeft gedaan, waaruit naar voren is gekomen, dat 68% van haar leden een voorstander was van een verdere verwerking van het

waardegegeven.

104Autoriteit Persoonsgegevens, de instantie die toezicht houdt op het naleven van de privacywetgeving, www.autoriteitpersoonsgegevens.nl (zoek op het werk van de Autoriteit Persoonsgegevens).

105Waarderingskamer, de instantie die het toezicht houdt op de uitvoering van de Wet woz en gemeenten

hierop beoordeelt. www.waarderingskamer.nl.

106 Raad van State, rijksoverheid (online), de instantie die het wetsvoorstel toetst op uitvoerbaarheid en op

enig strijd met de Grondwet. Het eindoordeel van de RvS is niet bindend, maar de regering moet het advies wel verwerken in het wetsvoorstel, www.rijksoverheid.nl (zoek op hoe komt een wet tot stand).

8. Tevens is uit een onderzoek van de WAKA gebleken, dat het verder verwerken van het waardegegeven vertrouwen in de vaststelling van de waarden van woningen zou bevorderen. 9. Daarnaast was er sprake van een bestuurlijk draagvlak. Alle partijen die betrokken zijn bij de

waardebepaling van woningen hebben aangegeven een voorstander te zijn van een verdere verwerking van het waardegegeven.

4.3.1 Kadasterwet

In de Kadasterwet was reeds eerder de openbaarheid van de verkooptransacties gerealiseerd, met als voornaamste reden het bestrijden en voorkomen van vastgoedfraude. In 2009 was de regering echter, met het oog op de privacygevoeligheid van het waardegegeven, geen

voorstander van de verdere verwerking van het waardegegeven.108 Het feit dat de Kadasterwet verkooptransacties openbaar maakte en de mogelijkheid dat aan derden (zoals notarissen en banken) per 1-1-2010 inzage in waardegegevens verstrekt kon worden, was in haar ogen destijds reeds voldoende om de bestrijding van vastgoedfraude tegen te gaan.

4.3.2 Maatschappelijk belang

Tussen 2009 en 2012 is kennelijk de maatschappij dusdanig veranderd, dat bovengenoemd standpunt met betrekking tot de privacygevoeligheid van het waardegegeven ook geheel zou zijn gewijzigd. Het maatschappelijk belang voor de verdere verwerking (transparantie en controlemogelijkheid voor de burger) werd bij het ontwerp van onderhavig wetsvoorstel, door deze wijziging, groter geacht dan het individuele belang (de bescherming van het

persoonsgegeven van het individu als zijnde een grondrecht). Dit standpunt in 2012 verschilt dus met het standpunt uit 2009.

4.3.3 Onderbouwing maatschappelijke verandering

Zowel de Afd. adv. RvS als het CBP heeft geadviseerd deze verandering in het standpunt in de Memorie van Toelichting (hierna: MvT) nader te onderbouwing, wat ook is gebeurd. Ik verwijs hierbij naar de 9 hiervoor genoemde argumenten, waarin de behoefte van de verdere verwerking te lezen is. Een nader rapport, waarin deze aanpassingen en de nadere

onderbouwing worden uitgewerkt, ontbreekt echter in de wetsgeschiedenis. Het CBP had naast het hierboven genoemde echter eveneens in haar advies aangegeven, dat het waardegegeven onder de definitie van persoonsgegeven valt, waardoor de regel alsnog in overeenstemming moet zijn met het evenredigheidsbeginsel. Dit deel van het advies gegeven door het CBP is echter niet (verder) behandeld in het advies van de Afd. adv. Rvs noch in de MvT109. De verklaring hiervoor kan zijn gelegen in het feit dat het uitgangspunt was, dat het waardegegeven maatschappelijk gezien als objectgegeven beschouwd diende te worden en daardoor de aandacht is uitgegaan naar de onderbouwing van deze stelling en aan de evenredigheidstoets niet is toegekomen. Op het moment dat namelijk een dergelijke juridische status aan het waardegegeven is gegeven, is een bescherming van het waardegegeven niet meer van belang. Het betreft dan immers geen persoonsgegeven, dat op basis van het betreffende grondrecht beschermd dient te worden. Het CBP concludeerde echter dat het waardegegeven een persoonsgegevens betreft, ook al komt men maatschappelijk gezien tot een andere conclusie. Beschikbare jurisprudentie bevestigde tevens het feit dat verdere verwerking van het

waardegegeven niet de regel kon zijn. Dit werd verklaard door het feit dat de huidige jurisprudentie nog getoetst moest worden aan artikel 40a Wet woz, waardoor een andere uitkomst ook nog niet mogelijk zou kunnen zijn. Ook werd er in het wetsvoorstel volgens het CBP te weinig rekening gehouden met de individuele burger.

108Kamerstukken II 2012/13, 33 462, nr. 4 (Advies Afd. adv. RvS en het nader rapport). 109Kamerstukken II 2012/13, 33 462, nr. 3 (MvT, Wijziging Wet woz).

Advies CBP ontbreekt in MvT

In 2004 zou het CBP hebben aangegeven dat alleen artikel 9 lid 4 Wbp jo artikel 40 Wet woz in de weg zouden hebben gestaan voor de verdere verwerking. In de MvT werd daarom

aangegeven dat enkel een aanpassing van artikel 40 (OUD) Wet woz al voldoende zou zijn om de verdere verwerking mogelijk te kunnen maken. Vervolgens werd ten onrecht geconcludeerd dat met de aanpassing van artikel 40 Wet woz en de invoeging van artikel 40a Wet woz volledig aan het advies van het CBP tegemoet zou zijn gekomen. Echter wordt in de MvT niet genoemd dat het CBP, naast het vereiste van de aanpassing van het destijds van kracht zijnde

artikel 40 Wet woz, ook aangegeven had dat, na een aanpassing van deze wet, alsnog niet zonder meer voorbij kon worden gegaan aan de geheimhouding.110 Er moest dus alsnog getoetst worden op strijdigheid met het grondrecht, dat dient ter bescherming van de

persoonlijke levenssfeer. Ook naar dit laatste, wat dus wel door het CBP is geadviseerd, wordt niet verwezen in de MvT. Er wordt in de MvT dan ook ten onrechte gesteld dat het wetsvoorstel in overeenstemming is met het door het CBP verstrekte advies. Daarnaast had het CBP in haar advies uit 2012 duidelijk geadviseerd en verzocht om de noodzakelijkheid van de verdere verwerking te motiveren. Ook heeft zij verzocht om nader te motiveren waarom een verdere verwerking proportioneel zou zijn.111 Ook hieraan wordt in het MvT ten onrechte voorbij gegaan, door enkel te benoemen dat een aanpassing van artikel 40 Wet woz voldoende zou zijn om een verdere verwerking te kunnen realiseren en dat hiermee aan het advies van het CBP volledig tegemoet gekomen zou zijn.

4.3.4 Verbod van constitutionele toetsing

Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de implementatie van artikel 40a Wet woz een meer maatschappelijk, politiek georiënteerde grondslag heeft, dan een juridische. Waarbij het algemeen, maatschappelijk belang het heeft gewonnen van het individuele belang. Doordat het waardegegeven meer werd gezien als een gegeven met een meer objectief karakter, heeft er bij het wetsontwerp geen verdere toetsing plaatsgevonden aan artikel 10 Gw en is aan de evenredigheidstoets niet toegekomen. Door het verbod van constitutionele toetsing, mag vervolgens de nationale rechter de nationale wet niet toetsen aan de grondwet. Er was echter ook, ten tijde van de implementatie van deze nationale wet, sprake van een raakvlak met Unierecht. De Privacyrichtlijn vormde immers de wettelijke basis voor de verwerking van persoonsgegevens voor de komst van de AVG. Door de vrijheid die een richtlijn biedt voor de lidstaten was de nationale wetgever toen meer vrij in het vaststellen van een wet, mits de doelstelling van de richtlijn gehaald werd. Echter op grond van artikel 51 lid 1 Handvest richtte dit Handvest zich, net zoals nu het geval is, ook destijds tot de lidstaten, waardoor een toets aan het evenredigheidsbeginsel ten tijde van het wetsontwerp ook toen niet kon ontbreken. Hieruit kan geconcludeerd worden dat, zowel vóór als ná de komst van de AVG, een toetsing aan het evenredigheidsbeginsel plaats had moeten vinden bij de implementatie van de betreffende nationale regel. Na de komst van de AVG Zal hier echter nog meer de nadruk op liggen, gelet op het feit dat een verordening direct toepasbaar is en de basis vormt, waarmee eenduidigheid in de verwerking van persoonsgegevens binnen de Unie wordt beoogd. 4.3.5 Wijziging van toepasselijke wetten

Tenslotte dient nog opgemerkt te worden dat ten tijde van de behandeling van onderhavig wetsvoorstel andere regelgeving van toepassing was dan de regelgeving die op dit moment van toepassing is. Hierdoor verschilt de situatie enigszins van toen met nu. Het zou dus goed mogelijk zijn, dat de overweging zoals die destijds is gedaan, op dit moment een andere uitkomst zal geven. Dit ondanks het feit dat de AVG in mei 2016 reeds van kracht is geworden, wat eerder was dan artikel 40a Wet woz, die op 1-10-2016 in werking was gesteld.

110 College Bescherming Persoonsgegevens, Verbetervoorstellen, (Advies Rapport WOZ aan Minister en

Staatssecretaris van Financiën), z2003-1563, 17 februari 2004.

111 College Bescherming Persoonsgegevens, Openbaarheid WOZ-waarde,

(Advies inzake openbaarheid WOZ-waarde aan Staatssecretaris van Financiën), z2012-00245, 31 mei 2012.

Op basis van deze kennis zou je ervan uit moeten gaan, dat de AVG reeds bekend was vóórdat artikel 40a Wet woz ontworpen werd en inwerking trad. Tijdens het ontwerpen van de wet had men dus op de hoogte moeten zijn van de AVG, zodat hiermee rekening gehouden had kunnen worden. Echter artikel 40a Wet woz is op een later tijdstip in werking gesteld dan dat de behandeling ervan in de Tweede Kamer heeft plaatsgevonden. Daardoor kan er vanuit gegaan worden dat, tijdens de behandeling van artikel 40a Wet woz en de aanpassing van

artikel 40 Wet woz, de komst van de AVG nog niet bekend was. Hierdoor is er mogelijk bij de behandeling van de aanpassing van deze wet onvoldoende rekening gehouden met de AVG. Daarnaast mocht de nationale wet, gelet op bovenstaande en zoals besproken in de vorige paragraaf, dan misschien niet getoetst worden aan artikel 10 Gw door de rechter, maar moe(s)t deze wel getoetst worden aan artikel 16 VWEU. Dit artikel is in feite het Europese artikel voor artikel 10 Gw en zet het verbod tot constitutionele toetsing door haar toepassing hierdoor opzij. Deze rechtmatigheidstoets wordt in de volgende paragraaf verder uitgewerkt.