• No results found

Ik zal tonen dat de blijdschap in God het belangrijkst doel is ten opzichte van geluk; het is waar de mens voornamelijk naar moet streven

CHRISTUS EIST TOEGANG

C. Ik zal tonen dat de blijdschap in God het belangrijkst doel is ten opzichte van geluk; het is waar de mens voornamelijk naar moet streven

1. Overweeg hierbij wat de mens is:

(1) Hij is een schepsel dat verlangt naar geluk. Hij hééft geen geluk maar verlangt er naar. Het verlangen naar geluk is verweven met zijn aard. Het kan niet worden uitgeroeid. Zo vanzelfsprekend het voor hem is om te ademen, zo is het verlangen van de mens naar geluk.

(2) Hij is van zichzelf leeg. Hij is er zich van bewust dat hij vele dingen zoekt, maar hij zoekt steeds naar iets zonder er op te letten of het hem gelukkig maakt.

(3) Niets, dan alleen een oneindig goed kan de verlangens van een onsterfelijke ziel volledig bevredigen. Want welk goeds hij vindt in een schepsel, hij kan nog meer verlangen, en hij blijft het verlangen. Waar het niet gevonden kan worden, daar wordt zijn geluk bedorven. Daarom kan het geluk van de mens noch in zichzelf, noch in welk schepsel of geschapen voorwerp ook gevonden worden.

2. Overweeg wat God is.

(1) God is de goedheid Zelf. Sommige personen, zoals engelen en sommige dingen, zoals gunst, eer en meerdere van zulke zaken, zijn goed. Maar alleen God is de goedheid Zelf, want Hij is de Fontein van het goed, en het water dat goed is, is altijd het beste in de fontein. Al andere goedheid is maar tweederangs goedheid, afgeleid en

afhankelijk; maar God is het origineel, het begin, de onafhankelijke goedheid, de oorzaak en bron van alles wat in hemel en op aarde goed is. Nu, waar grotere goedheid is, daar wordt naar grotere goedheid gestreefd. En daarom is het zien van God het hoogste goed en de blijdschap in Hem het belangrijkste doel waar de mens naar moet zoeken en streven.

(2) God is in alles goed.

- Er is niets in Hem dat niet goed is; Hij is volledig en volmaakt.

- Alles dat goed is, is in Hem, zodat de ziel die Hem vindt evenredig aan zijn begeerte, niets naast Hem verlangt. Daarom kan en wil hij niet volledig rusten, in wie of wat dan ook, buiten God. Maar God alleen kan aan al zijn verlangens voldoen en dat geluk schenken waar hij zo ernstig naar jaagt.

Ik zal met enkele conclusies besluiten.

1. O, hoe verderft de heersende zonde de geest van mens! Hij draait de mens van zijn belangrijkste doel af! Hoeveel zijn er die zichzelf tot hun belangrijkst doel maken! Zij worden gedreven binnen de cirkel van hun eigen ik, en zij kunnen uit zichzelf daar niet uit komen. Als een beest kruipen zij over de grond, zoekend naar hun eigen ik, slechts of voornamelijk handelend voor zichzelf. Ze zoeken het plezier van aardse dingen, maar ze vragen niet naar God, Filip. 3:19. Hun eigen voordeel is het belangrijkste motief en doel. Zij jagen dit na in hun natuurlijke, burgerlijke, en godsdienstige daden, voor hun genot, voordeel, eer en glorie. En zij bedenken niet en stellen zich nooit de glorie en de heerlijkheid van de oneindige Majesteit van de hemel voor, bij wat zij ook doen.

2. Dit mag de beste wel met schaamte en blozen vullen. O, hoe vaak wordt God door onze harten, lippen, en leven onteert! O, wat een zelfzucht mengen wij door ons beste handelen! Hoe begerig jagen wij de geschapen dingen na, en hoe zwak de blijdschap in God! Hoe dwaas is dergelijk gedrag! En hoe onterend voor een heilig God!

Hierdoor zeggen wij, dat God niet het hoogste Goed is, dat Hij geen gepast Deel voor de ziel is en dat het schepsel beter is dan God. Hoe zijn wij verplicht om beschaamd te worden over onszelf als wij zoiets zeggen! Wat zijn wij verplicht om ons ernstig in te spannen om God het belangrijkste en uiteindelijke doel van al onze daden te maken, en de blijdschap in Hem ons grootst geluk!

3. Kijk naar de uitnemendheid van de mens boven andere schepsels in de wereld! Hij werd gemaakt voor een edel doel, om God te verheerlijken en in Hem te verblijden, terwijl andere schepsels voor de mens werden gemaakt. Hoe droevig is het dat mensen hun waardigheid zover hebben vergeten en veranderen in slaven voor die schepsels die werden gemaakt om hen te dienen! En hoe jammerlijk en betreurenswaardig is het dat mensen, in plaats van het maken van God tot hun uiteindelijk doel en het grootst geluk in Hem te stellen, hun buik, hun verlangen en afgoden, tot hun god maken. Ze stellen hun grootst geluk in het genot van wellustige en dierlijke genoegens, zoals de dronkaard in zijn fles, de vuile persoon in zijn wellust, de vrek in zijn rijkdom, en de eerzuchtige man in de eretitels, zijn grootste geluk stelt. Helaas! Ons hart is van zichzelf verzot op de aarde die wij bewandelen, en onze verlangens gaan uit naar deze dingen om daar rustbanken van te maken. Laten we ernstig smeken om Gods genade tot genezing van onze hartenkwaal, en laten we ons wenden naar voortreffelijker dingen, waarvan de blijdschap het graf overleeft en niet vernietigt wordt met het einde van de tijd en de ondergang van de wereld.

4. De ziel van de mens is onsterfelijk, daarom is het eeuwig verblijden in God het uiterst en grootste geluk. God is onsterfelijk, dus moet de ziel dat ook zijn, die nooit recht bevredigd kan worden dan alleen in dit eeuwig levend Wezen. Het lichaam moet ook weer opstaan, want God is de Heere en het Deel van de gehele mens.

Nu, God is niet de God van de doden, maar van de levenden. Kan dat denkend en onstoffelijke wezen wat vurig geluk verlangt en het nergens vinden kan dan alleen in de onsterfelijke God, sterven met het lichaam, zodat al zijn gedachten en verlangens vergaan in het graf? Nee; het grootste geluk zal voor eeuwig blijven leven, en zo zal ook de ziel eeuwig blijven leven. En zowel ziel als lichaam, die hier samen met God verenigd zijn, zullen na de opstanding voor eeuwig verenigd met Hem blijven. Laat ons dan zoeken om hier met God verenigd te worden, opdat wij met en in Hem voor eeuwig gelukkig kunnen zijn.

5. Wanneer God en het schepsel strijden om onze eer, moeten wij het schepsel verloochenen, en alleen God aanhangen, Lukas 14:33. God is het hoogste Goed, en onze grote plicht is om Hem, op alle tijden, in alle gevallen en in het midden van alle beproevingen, te verheerlijken en aan te hangen. Dit is een plicht die absoluut vereist wordt van ons. Als wij voor het dilemma worden gezet, dat wij één van beide moeten opgeven: óf het schepsel, - om het even welke wereldlijke goederen of bezittingen, of zelfs het leven zelf, - óf God verloochenen en afstand doen van Zijn zaak, dan moeten wij van de eerst genoemden afstand doen en hen verlaten. We moeten hen niet kiezen boven de heerlijkheid van God, die wij altijd als ons hoofddoel moeten stellen, en houden als ons grootste geluk en vreugde.

6. Hier is een regel om leringen en ook de beoefening ervan te toetsen. Alle leringen die er op gericht zijn om God te verheerlijken, en Zijn eer in de wereld te bevorderen, zijn zeker van God en moeten worden omhelst. En welke praktijken dezelfde tendens hebben, zijn goed en moeten worden nagevolgd. Maar alles wat niet van God komt, - om het even welke leringen ook, - wat zich neigt tot het onteren van God, het beroven van Hem van Zijn glorie en het plaatsen van de kroon op het hoofd van het schepsel;

het kleineren van vrije genade van God, het verheffen van de macht van de vrije wil, het verzet tegen de doeltreffende en onweerstaanbare genade van God, zoals de Pelagianen, Roomsen, Arminianen en anderen doen, is niet van God. Zo zijn ook alle leren of voorschriften die de Zoon van God van Zijn noodzakelijke Goddelijkheid, soevereiniteit, onafhankelijkheid en gelijkheid met de Vader beroven, niet van God.

Want Hij wil dat alle mensen de Zoon eren zoals zij de Vader eren.

Tenslotte, laat dit dan uw hoofdtaak en belangrijkst werk zijn om God te verheerlijken, en te zoeken naar de blijdschap in Hem. Zie hierin de absolute noodzakelijkheid van Christus, en het geloof in Hem; want er kan geen verheerlijken van de Vader zonder de Zoon zijn, 1 Joh. 2:23, en geen blijdschap in God, dan door Hem. Geen offer is of kan worden goedgekeurd, tenzij het aangeboden is op dit Altaar.

En er is geen ontvangst in de kamer van Gods tegenwoordigheid, dan alleen voor hen die door Christus worden binnengebracht.