‘De jacht is de leerschool voor den krijg,’ merkte de verootmoedigde wijze
schoorvoetend aan.
‘Mits zij met een scherp oog en een vaste hand gedreven worde, en met koel
zelfbedwang: dáárin ligt de
ste reden van zijn ongeluk. En die liefde,’ vervolgde de koning verachtelijk, ‘waarom
hebt gij dien hartstocht in hem laten bestaan?’
‘Ik wist waarlijk niet dat die in hem bestond,’ zeî de verlegen wijze.
‘Vertrek!’ gebood de koning, en laat mij met de koningin alleen.’
‘Onmogelijk,’ riep de koning, ‘onmogelijk! een zoon van het oude en wijze geslacht
des Verstands... hoe zou die in zoo groote dwaasheid vervallen kunnen!’
‘Dat is ook mij onbekend, wijze vorst! of liever, hetwas mij een raadsel... maar
nu begin ik iets van eene oplossing daarvan als in de verte te vermoeden.’
‘Wel! gij prikkelt mijn weetlust!’
‘Gij kent mij genoeg, niet waar, en gij weet dat geen zwakheden of aandoeningen
mij licht zouden bedwelmen...’
‘De bezadigdheid van koninginNUTTEis wereldberoemd.’
‘Toch was ik al dadelijk getroffen door de schoonheid en zachtheid van dit
onverstandige, dwaze kind. Zóózeer, ik moet het bekennen, dat ik allengs belang
in haar begon te stellen. Of zij 't bemerkte, - zij opende mij haar hart, en zij bekende
mij hare liefde... en nu, na eenige dagen, nu zij herhaalde malen bij mij is toegelaten,
ik weet niet hoe het komt, maar 't is of in haar bijzijn iets ongewoons in mij omgaat;
't is of ik mijn eigen zoon meer liefde toedraag; 't is of het geheele speeltuig mijns
geestes anders besnaard is en anders gestemd, of ik gezonder en opgeruimder
ben; soms voel ik behagen zelfs
in de redelooze natuur; soms voel ik behoefte tot vrolijke ontboezeming,... zie, die
verandering, dit alles, vreemde gewaarwordingen, waar ik geen namen voor ken,
voel ik terstond als zij tegenwoordig is; en daarom heb ik begrepen dat het mogelijk
kon zijn, dat zij de zelfde tooverkracht op mijn armen geliefdenLOGIKOSzal hebben
uitgeoefend.’
‘Voorwaar, vreemde dingen geschieden in deze dagen! Toch is het waar, als dit
u kon gebeuren, hoeveel te lichter hem, bij wien de malieën des verstands nog niet
zóó gesloten zijn, of eene dwaasheid kan daardoor binnensluipen. - Maar ik voel
mij niet wel; het is alsof al die strijd, al die inspanning mij tegenstaan, - het zal
vermoeijenis wezen, denk ik. Hoe kunnen wij toch onzen zoon weder krijgen?’
‘Zend den afgezant terug, met belofte vanMIMOSAtegen hem uit te wisselen.’
‘Ik zou dit wel willen, - maar het beeld dan? Zie het was juist tegenMIMOSA, en
dit was de eenige voorwaarde voor haar leven, het was tegen haar, dat ik de ons
ontbrekende stukken had willen inruilen.’
‘Gij begrijpt, datSENSORIUShet zelfde zou vragen, en van ons het hoofd en het
verdere eischen.’
‘Zoo blijft er slechts over, te beginnen met de verwisseling der beide gevangenen....
en dan weêr, de oorlog!’
De gezant keerde naar zijn Hof terug, met het voorstel van koningINTELLECTUS,
om de wederzijdsche gevangenen uit te leveren. Onderling werd de plaats van
zamenkomst bepaald; een open veld in het Onzijdige Woud, en dáár zou, ten
overstaan van gevolmachtigden, de uitwisseling gelijktijdig (want men vertrouwde
elkander niet veel) plaats hebben.
Aan het Hof vanSENSORIUSwas in dien tusschentijd niet minder beweging geweest,
dan wij bijINTELLECTUShebben waargenomen. Het weg blijven vanMIMOSA, de
droevige teekenen, dit alles had bij den koning en zijne egâ het treurige vermoeden
tot zekerheid doen rijpen, dat haar een ongeluk overkomen was: de bitterste
droefheid had overal geheerscht, maar de wanhoop der ouders te beschrijven, is
ondoenlijk. Dag en nacht weeklaagden zij. Toen de gezant terug kwam en de
toedracht der zaak verhaalde, was er in zoover blijdschap datMIMOSAnog leefde,
dat zij zelfs eenigen invloed bij de koninginNUTTEscheen verkregen te hebben; en
om de geliefde maar spoedig terug te hebben, werd dadelijk beslotenLOGIKOStegen
haar ten spoedigste uit te leveren. Aan andere dingen konden zij niet denken; alles
was wel, mits zij maar terug ware. Opdat geen verraad te duchten ware, maar zeker
meer om de verlorene zoo spoedig mogelijk weder te zien, besloten de koning en
de koningin haar zelve ter bestemde plaatse te gaan ontvangen. Snel werden alle
toebereidselen gemaakt, en met een grooten stoet van gewapenden zoowel als van
hovelingen, begaven zij zich in feestgewaad op weg. De bestemde plaats was een
schoon bosch, in welks midden een opene plek lag, terwijl eene kleine rivier daar
door heenstroomde, zich rimpelend over de ondiepe bedding of huppelend over
eenige steenen, die op haren weg lagen. Aan de eene zijde zouden de gezanten
vanINTELLECTUSkomen, die vanSENSORIUSaan de andere, en over het water sloeg
men een breede brug waarvan de vloer met takken en bloemen bestrooid werd.
Prachtig was de stoet vanSENSORIUSenPAREL, zoo als die daar zweefde op het
In document
Carel Vosmaer, Eenige schetsen · dbnl
(pagina 177-180)