HOOFDSTUK 8 DATA ANALYSE
8.6 Toetsen van hypothesen
In de volgende paragrafen worden de hypothesen getoetst zoals opgesteld in hoofdstuk 7. Voor het
makkelijk leesbaar zijn van resultaten, is de data zo gepresenteerd dat een hoge score altijd positief
is voor de samenwerking. Wanneer er bijvoorbeeld naar de stelling over de conflicterende opvatting
van het probleem wordt gekeken (zie tabel 12), dan zou een gemeente deze stelling laag moeten
scoren, om goed samen te werken. Bij overige vragen moeten de gemeenten echter hoog scoren om
goed samen te werken. Aangezien dit verschil het snel interpreteren van data bemoeilijkt, zijn de
resultaten van dergelijke stellingen gespiegeld. Hierdoor is in alle gevallen een positieve correlatie,
hoge mate van regressie en een hoog gemiddelde goed.
8.6.1 HYPOTHESE 1 – COMMUNICATIE & CONSTRUCTIEF OMSPRINGEN MET VERSCHILLEN
De eerste hypothese gaat over de correlatie tussen communicatie over belangen en intenties van de
gemeente en het constructief omspringen met verschillen in de samenwerking. Door middel van de
Pearsons’s testmethode en lineaire regressie is bepaald of er een correlatie is en hoe groot de
invloed op de indicator van samenwerking is.
In tabel 11 is de output van een regressieanalyse getoond van de invloed die communicatie over de
belangen van gemeenten heeft op het ervaren van een betere integrale probleemopvatting.
Tabel 11. Resultaat SPSS voor regressieanalyse van communicatie over de belangen op een betere probleemopvatting
Uit deze tabel blijkt dat deze variabelen geen samenhang vertonen. De correlatie is 0,024; dit geeft
aan dat er in zeer lage mate sprake is van samenhang. Daarnaast toont tabel 11 ook de significantie;
de kans dat de correlatie door toeval is ontstaan. Voor tweezijdig testen van de hypothesen is de
maximaal toegestane significantie 0,05. Dit betekent dat er een kans van 5% is, dat de correlatie door
Hoofdstuk 8. Data analyse 93/180
uitkomt. De kans dat dit resultaat op toeval berust, is dus zeer groot. Geconcludeerd kan worden dat
deze twee variabelen geen samenhang vertonen en de richtingscoëfficiënt dus niet relevant is.
Op analoge wijze is eveneens de data uit tabel 12 geanalyseerd. Deze variabelen vertonen wel
samenhang, omdat de correlatie 0,244 is. Deze correlatie is significant, omdat het significantieniveau
0,000 is weergegeven. De samenhang is dus niet door toeval ontstaan.
Tabel 12. Resultaat SPSS voor regressieanalyse van communicatie over de belangen op een conflicterende probleemopvatting
Aangezien er samenhang is, is het interessant om ook naar de resultaten van de regressieanalyse te
kijken. Uit onderstaande tabel blijkt dat de richtingscoëfficiënt 0,286 is. Dit betekent, dat als de
communicatie van belangen met een fictieve waarde één stijgt, afhankelijke variabele 0,286 stijgt. De
formule van de regressielijn luidt dus:
0,286 2,328
Interessante toevoeging op bovenstaande resultaten, is de het kwadraat van de correlatie de
verklaarde variantie aangeeft. Met een correlatie van 0,244 wordt dus 5,96% van de variantie in de
conflicterende probleemopvatting verklaard door overleg over de belangen. Dit betekent dat er dus
ook andere succesfactoren zijn die deze factor beïnvloeden.
Op analoge wijze zijn de overige twee stellingen van deze hypothese getest. De resultaten hiervan
zijn gegeven in tabel 13. In deze tabel zijn per combinatie van stellingen de besproken waarden
weergegeven. De correlatie (Corr) en de significantie (Sig.) geven hierbij aan of er sprake is van een
verband. De waarde in de kolom ‘a’ is de richtingscoëfficiënt en daarmee de meest relevante waarde.
Voor de volledigheid zijn ook B, de hoogte waarop de lijn de Y-as snijdt, en R
2, het kwadraat van de
correlatie, opgenomen in de tabel.
De opvatting van mijn gemeente,
conflicteert met de opvatting
van andere gemeente(n) in het
samenwerkingsverband.
Mijn gemeente heeft een betere
integrale opvatting van het
probleem, dan de andere
gemeente(n) in het
samenwerkingsverband.
B a Corr R
2Sig. B a Corr R
2Sig.
Belangen van deelnemende
gemeenten werden
inzichtelijker door overleg
binnen het
samenwerkingsverband
2,33 0,29 0,24 6,0% 0,00 3,11 0,03 0,02 0,1% 0,72
De intenties van
deelnemende gemeenten
werden inzichtelijker door
overleg binnen het
samenwerkingsverband.
2,87 0,14 0,12 1,4% 0,08 3,19 0,00 0,00 0,0% 0,96
Tabel 13. Samenhang tussen stellingen met betrekking tot communicatie en het constructief omspringen met verschillen
Op basis van tabel 13 kan geconcludeerd worden dat alleen overleg over de belangen een
succesfactor is voor het niet conflicteren van de opvattingen van gemeenten. De overige stellingen
vertonen geen significante correlatie en daarmee geen samenhang. Dit is eveneens samengevat in
figuur 15.
Figuur 15. Visuele weergave conclusies eerste hypothese
8.6.2 HYPOTHESE 2 – VERTROUWEN & CONSTRUCTIEF OMSPRINGEN MET VERSCHILLEN
De tweede hypothese gaat over de correlatie tussen vertrouwen en het constructief omspringen met
verschillen. In paragraaf 8.6.1 is reeds uitgewerkt op welke wijze de analyse wordt uitgevoerd en wat
de betekenis van de resultaten is. In deze paragraaf wordt volstaan met het weergeven van de
resultaten met daarbij de conclusie. De resultaten zijn weergegeven in tabel 14.
Hoofdstuk 8. Data analyse 95/180
De opvatting van mijn gemeente,
conflicteert met de opvatting
van andere gemeente(n) in het
samenwerkingsverband.
Mijn gemeente heeft een betere
integrale opvatting van het
probleem, dan de andere
gemeente(n) in het
samenwerkingsverband.
B a Corr R
2Sig. B a Corr R
2Sig.
Mijn gemeente vertrouwde
de andere gemeente(n) van
het samenwerkingsverband
volledig.
2,34 0,34 0,31 9,5% 0,00 3,09 0,04 0,04 0,1% 0,61
De andere gemeente(n) van
het samenwerkingsverband
hadden volledig vertrouwen
in mijn gemeente.
2,47 0,30 0,30 8,9% 0,00 3,11 0,03 0,03 0,1% 0,62
Tabel 14. Samenhang tussen stellingen met betrekking tot vertrouwen en het constructief omspringen met verschillen
Op basis van resultaten wordt geconcludeerd dat de stelling over de conflicterende opvatting van
gemeenten samenhang vertoont met de beide stellingen over vertrouwen. Dit blijkt uit het
significantieniveau en de correlatie. Deze samenhang is niet door toeval tot stand gekomen.
De mate van samenhang, de richtingscoëfficiënt, bedraagt ongeveer 0,30. Dit betekent dat als het
vertrouwen met één eenheid stijgt, de conflicterende opvatting met 0,3 stijgt. Aangezien voor de
leesbaarheid van deze stelling de resultaten zijn gespiegeld, betekent dit dat meer vertrouwen er toe
leidt dat de opvatting niet als conflicterend wordt ervaren. Dit is tevens samengevat in figuur 16.
Het percentage getoond in de kolom R
2geeft aan welk percentage van de verandering verklaard
wordt door de stelling over de succesfactor. De stellingen over vertrouwen leveren beide bijna 10%
van de verandering in de indicator van samenwerking.
Figuur 16. Visuele weergave conclusies tweede hypothese
8.6.3 HYPOTHESE 3 – STEUN EIGEN ORGANSATIE & CONSTRUCTIEF OMSPRINGEN MET
VERSCHILLEN
De derde hypothese gaat over de invloed die de steun van de eigen organisatie uitoefent op het
constructief omspringen met verschillen. Achterliggende reden, is dat verbindingen op meerdere
niveaus in de organisatie mogelijkheid biedt om elkaars interpretatie beter te begrijpen. Onder
andere de correlatie, significantie en richtingscoëfficiënt zijn weergegeven in tabel 15.
Vertrouwen in mij
Constructief omspringen verschillen – Betere opvatting
-Vertrouwen in ander
Constructief omspringen verschillen – Conflicterende opvatting
-0,34 0,30
De opvatting van mijn gemeente,
conflicteert met de opvatting
van andere gemeente(n) in het
samenwerkingsverband.
Mijn gemeente heeft een betere
integrale opvatting van het
probleem, dan de andere
gemeente(n) in het
samenwerkingsverband.
B a Corr R
2Sig. B a Corr R
2Sig.
De geformuleerde doelstelling
van het
samenwerkingsverband is
bestuurlijk bekrachtigd
3,04 0,10 0,11 1,2% 0,11 2,97 0,06 0,07 0,5% 0,28
Het samenwerkingsverband
heeft vaste secretariële
ondersteuning gehad van een
van de deelnemende
gemeenten.
3,39 0,01 0,02 0,0% 0,82 3,15 0,02 0,03 0,1% 0,63
Tabel 15. Samenhang tussen stellingen met betrekking tot steun van de organisaties en het constructief omspringen met verschillen
Uit deze tabel blijkt dat geen van de stellingen samenhang vertoont. Voor alle correlaties geldt dat de
significantie groter is dan 0,05 en de getoonde correlatie dus op toeval berust. De steun van de eigen
organisatie en het constructief omspringen met verschillen zijn dus niet met elkaar gecorreleerd. Dit
is tevens samengevat in figuur 17.
Figuur 17. Visuele weergave conclusies derde hypothese
8.6.4 HYPOTHESE 4 – EIGENBELANG & CONSTRUCTIEF OMSPRINGEN MET VERSCHILLEN
De vierde hypothese gaat over de invloed die het veilig zijn en bevorderen van het eigenbelang
uitoefent op het constructief omspringen met verschillen tussen de gemeenten. De gedachte achter
deze hypothese, is dat gemeenten niet willen samenwerken, wanneer hun belangen ondergeschikt
zijn aan die van andere gemeenten. In tabel 16 zijn de resultaten van de analyses getoond.
Steun organisatie - Bestuurlijk
Constructief omspringen verschillen – Betere opvatting
-Steun organisatie - Secretarieel
Constructief omspringen verschillen – Conflicterende opvatting
-Hoofdstuk 8. Data analyse 97/180
De opvatting van mijn gemeente,
conflicteert met de opvatting
van andere gemeente(n) in het
samenwerkingsverband.
Mijn gemeente heeft een betere
integrale opvatting van het
probleem, dan de andere
gemeente(n) in het
samenwerkingsverband.
B a Corr R
2Sig. B a Corr R
2Sig.
De belangen van mijn
gemeente waren veilig binnen
het samenwerkingsverband.
2,72 0,21 0,21 4,5% 0,00 3,17 0,01 0,01 0,0% 0,85
Er is door het
samenwerkingsverband
bijgedragen aan de belangen
van mijn gemeente.
2,54 0,25 0,24 5,8% 0,00 3,15 0,02 0,02 0,0% 0,80
Tabel 16. Samenhang tussen stellingen met betrekking tot het eigenbelang en het constructief omspringen met verschillen
Op basis van de resultaten blijkt dat de stellingen over de bijdrage aan het eigenbelang en veilig zijn
van het eigenbelang beiden gecorreleerd zijn met het conflicteren van de opvatting van de
gemeenten. Het hebben van een betere opvatting is niet gecorreleerd met het eigenbelang.
De richtingscoëfficiënt is 0,21 en 0,25; dit is tevens weergegeven in figuur 18. Dit is een kleinere
coëfficiënt dan bij de vorige hypothesen. Dit blijkt ook uit de percentages die het verschil in variantie
verklaren. Deze zijn minder dan 6% terwijl het vertrouwen rond de negen procent lag.
Figuur 18. Visuele weergave conclusies vierde hypothese
8.6.5 HYPOTHESE 5 – MEER VOOR- DAN NADELEN & DEELNAME RELEVANTE GEMEENTEN
De vijfde hypothese gaat over de invloed die het ervaren van meer voor- dan nadelen heeft op de
deelname van de relevante gemeenten. De gedachte achter deze hypothese is, dat wanneer er
sprake is van meer voor- dan nadelen, de gemeenten zullen deelnemen.
Eigenbelang – Veilig
Constructief omspringen verschillen – Betere opvatting
-Eigenbelang – Bevorderd
Constructief omspringen verschillen – Conflicterende opvatting
-0,21 0,25
De relevante gemeenten nemen
deel aan dit
samenwerkingsverband.
B a Corr R
2Sig.
Alle relevante gemeente(n)
hadden de verwachting dat
het samenwerkingsverband
meer voor- dan nadelen met
zich meebracht.
3,45 0,16 0,13 1,7% 0,06
Tabel 17. Samenhang tussen de stelling met betrekking tot meer voor- dan nadelen en de deelname van relevante gemeenten
Op basis van tabel 17 blijkt dat er geen sprake is van een significantie correlatie; dit is tevens
weergegeven in figuur 19. De lage correlatie in combinatie met de te hoge significantie toont aan dat
er waarschijnlijk andere factoren zijn die een grotere rol spelen voor de deelname van alle relevante
gemeenten.
Figuur 19. Visuele weergave conclusies vijfde hypothese
8.6.6 HYPOTHESE 6 – DOELSTELLING & BESLISSEN OVER TOEKOMST & DEELNAME
De zesde hypothese gaat over de eisen die gesteld worden aan de doelstelling, en de invloed die dat
heeft op beslissen over de toekomst en deelname van alle relevante gemeenten. De gedachte
hierachter, is dat een doelstelling zorgt voor een punt waar het samenwerkingsverband naar toe
werkt. Daarnaast geeft het inzicht of het bedreigend is voor de eigen gemeenten.
De resultaten van de analyses ten aanzien van deze hypothese zijn weergegeven in tabel 18.
Het samenwerkingsverband
neemt beslissingen over de
toekomst van beleid van
bedrijventerreinen.
De relevante gemeenten nemen
deel aan dit
samenwerkingsverband.
B a Corr R
2Sig. B a Corr R
2Sig.
De geformuleerde doelstelling
van het
samenwerkingsverband is
specifiek
2,23 0,42 0,34 11,8
%
0,00 3,75 0,08 0,07 0,5% 0,29
Relevante deelnemersHoofdstuk 8. Data analyse 99/180
Het samenwerkingsverband
neemt beslissingen over de
toekomst van beleid van
bedrijventerreinen.
De relevante gemeenten nemen
deel aan dit
samenwerkingsverband.
B a Corr R
2Sig. B a Corr R
2Sig.
De geformuleerde doelstelling
van het
samenwerkingsverband is
meetbaar
2,53 0,35 0,31 9,7% 0,00 3,70 0,10 0,10 1,0% 0,15
De geformuleerde doelstelling
van het
samenwerkingsverband is
acceptabel
2,53 0,32 0,22 4,8% 0,00 3,46 0,15 0,12 1,5% 0,07
De geformuleerde doelstelling
van het
samenwerkingsverband is
realistisch
2,55 0,32 0,23 5,4% 0,00 3,50 0,15 0,12 1,5% 0,07
De geformuleerde doelstelling
van het
samenwerkingsverband is
tijdgebonden
2,69 0,30 0,29 8,3% 0,00 3,97 0,01 0,02 0,0% 0,82
De doelstelling van het
samenwerkingsverband is
onderscheidend ten opzichte
van de doelstelling van
individuele gemeenten
3,71 0,00 0,00 0,0% 0,97 3,71 0,09 0,12 1,4% 0,08
Tabel 18. Samenhang tussen de stellingen met betrekking tot de doelstelling, beslissen over de toekomst en deelname van relevante gemeenten
Op basis van bovenstaande tabel wordt geconcludeerd dat het SMART
5formuleren van een
doelstelling leidt tot het nemen van beslissingen over de toekomst. Alle eisen aan de doelstelling zijn
positief gecorreleerd met het nemen van beslissingen nemen over de toekomst. De minimale
correlatie is 0,22 met een significantie van maximaal 0,001. De invloed die het SMART formuleren
van de doelstelling uitoefent is groot. De maximale richtingscoëfficiënt bedraagt 0,42 wat de hoogste
richtingscoëfficiënt is tot nu toe.
De invloed die de eisen aan de doelstelling hebben op de deelname van alle relevante gemeenten is
minder duidelijk. Er zijn meerdere stellingen waarbij er een correlatie is, maar deze correlatie is niet
significant. Op basis van deze resultaten kan dus geconcludeerd worden dat de doelstelling geen
invloed heeft op de deelname van de relevante gemeenten.
Het onderscheidende aspect van de doelstelling heeft geen enkele invloed op het beslissingen
nemen over de toekomst blijkt uit tabel 18. Er is echter wel sprake van een correlatie met de
deelname van relevante gemeenten. Deze correlatie van 0,12 is echter niet significant waardoor deze
correlatie waarschijnlijk op toeval berust.
Het geheel aan samenhang tussen de stellingen is tevens samengevat in figuur 20.
Figuur 20. Visuele weergave conclusies zesde hypothese
8.6.7 HYPOTHESE 7 – AANWEZIGHEID VAN DE LEIDER & WEDERZIJDSE AFHANKELIJKHEID
De zevende hypothesen gaat in over de invloed van de aanwezigheid van een onafhankelijk
voorzitter op de wederzijdse afhankelijkheid. De leider heeft volgens Gray (1989) grote invloed op
het vinden van trade-offs en daarmee het hebben en ervaren van de wederzijdse afhankelijkheid.
De resultaten van de analyses zijn weergegeven in tabel 19.
Zonder overleg met de andere
gemeente(n) is mijn gemeente
ook in staat effectief en tijdig te
reageren op de beleidsmatige
problematiek van
bedrijventerreinen.
Door dit samenwerkingsverband
boekt mijn gemeente betere
resultaten dan individueel.
B a Corr R
2Sig. B a Corr R
2Sig.
Er was een vaste voorzitter
van het
samenwerkingsverband.
2,65 0,01 0,01 0,0% 0,88 3,33 0,02 0,03 0,1% 0,68
De voorzitter van het
samenwerkingsverband was
onafhankelijk.
2,63 0,02 0,02 0,1% 0,73 3,29 0,04 0,06 0,4% 0,35
Tabel 19. Samenhang tussen de stellingen met betrekking de aanwezigheid van een onafhankelijk voorzitter en het hebben en ervaren van wederzijdse afhankelijkheid
Op basis van de gegevens in tabel 19 wordt geconcludeerd dat de aanwezigheid en onafhankelijk van
een voorzitter geen invloed heeft op het ervaren van wederzijdse afhankelijkheid. Dit wordt
Doel - Specifiek Relevante deelnemers Gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de toekomst 0,42 -Doel - Tijdgebonden Doel - Realistisch Doel - Acceptabel Doel - Meetbaar Doel - Onderscheidend 0,35 0,32 0,32 0,30
-Hoofdstuk 8. Data analyse 101/180
geconcludeerd, omdat er geen significante correlaties zijn. Deze conclusie is tevens weergegeven in
figuur 21.
Figuur 21. Visuele weergave conclusies zevende hypothese
8.6.8 HYPOTHESE 8 – ROLVERDELING & GEZAMENLIJKE VERANTWOORDELIJKHEID
De achtste hypothese gaat over de invloed die het hebben en naleven van een rolverdeling heeft op
het ervaren van gezamenlijke verantwoordelijk. Om deze hypothese te toetsen zijn er verschillende
analyses uitgevoerd. De resultaten van deze analyses zijn weergegeven in tabel 20.
De deelnemende gemeenten
dragen gezamenlijk de resultaten
en risico's die voortkomen uit de
beslissingen van het
samenwerkingsverband.
De beslissingen van het
samenwerkingsverband worden
nageleefd door alle
deelnemende gemeenten.
B a Corr R
2Sig. B a Corr R
2Sig.
Binnen het
samenwerkingsverband zijn
de taken en
verantwoordelijkheden van
de deelnemende gemeenten
vastgelegd.
1,51 0,38 0,30 9,0% 0,00 2,45 0,26 0,25 6,5% 0,00
De gemeente(n) waren in
staat deze taken en
verantwoordelijkheden uit te
voeren.
2,14 0,18 0,12 1,5% 0,07 2,09 0,36 0,30 9,2% 0,00
Tabel 20. Samenhang tussen de stellingen met betrekking de rolverdeling en het nemen van gezamenlijke verantwoordelijkheid
Zoals uit de tabel is af te lezen zijn drie van de vier de correlaties significant, omdat ze kleiner zijn dan
0,05. De correlatie is in de meeste gevallen ongeveer 0,30. Alleen in het geval van het gezamenlijk
dragen van resultaten en risico’s in combinatie met het uitvoeren van taken en
verantwoordelijkheden is er een lagere correlatie. In dit geval is de correlatie 0,122 wat een tamelijk
zwakke correlatie is. Daarnaast is deze correlatie niet significant, dus is de kans aanwezig dat dit op
toeval berust.
Leider - Aanwezig
Wederzijdse afhankelijkheid – Betere resultaten
-Wederzijdse afhankelijkheid – Zonder overleg ook
Leider - Onafhankelijk
-Van de drie correlaties ligt de richtingscoëfficiënt a tussen de 0,26 en de 0,38. Deze relaties zijn
relatief groot. Deze richtingscoëfficiënten zijn tevens zichtbaar gemaakt in figuur 22.
Figuur 22. Visuele weergave conclusies achtste hypothese
8.6.9 HYPOTHESE 9 – VERTROUWEN & COMMUNICATIE
In verscheidene literaire werken is het onduidelijk hoe de onafhankelijke variabele vertrouwen en
communicatie met elkaar samen hangen. Voor de meesten is het echter duidelijk dat ze gecorreleerd
zijn. Door middel van de volgende resultaten wordt inzichtelijk of dit bij beleidsmatige
intergemeentelijke samenwerking eveneens het geval is.
Hierbij moet opgemerkt worden, dat voor deze hypothese alleen de correlatie bepaald kan worden.
Een regressieanalyse uitvoeren zou een vertekend beeld opleveren, omdat onduidelijk is welke
succesfactor oorzaak of gevolg is. Aangezien door middel van een regressieanalyse de mate van
invloed wordt bepaald, is dit niet mogelijk. Op basis van dit onderzoek is namelijk niet te
onderbouwen welke factor de invloed uitoefent. Om die reden blijft deze hypothese beperkt tot het
bepalen van de correlatie zoals getoond in tabel 21.
De andere gemeente(n) van het
samenwerkingsverband hadden
volledig vertrouwen in mijn
gemeente.
Mijn gemeente vertrouwde de
andere gemeente(n) van het
samenwerkingsverband
volledig.
Corr R
2Sig. Corr R
2Sig.
Belangen van deelnemende
gemeenten werden
inzichtelijker door overleg
binnen het
samenwerkingsverband
0,15 2,2% 0,03 0,17 2,9% 0,01
De intenties van
deelnemende gemeenten
werden inzichtelijker door
overleg binnen het
samenwerkingsverband
0,06 0,4% 0,37 0,05 0,3% 0,43
Rolverdeling - Vastgelegd
Gezamenlijk eigendom – Resultaten en risico’s gedeeld
0,38
Gezamenlijk eigendom – Beslissingen nageleefd
Rolverdeling - Capabel
0,18 0,26 0,36
Hoofdstuk 8. Data analyse 103/180
Buiten de formele overleggen
vond er regelmatig informeel
overleg plaats tussen de
deelnemende gemeente(n)
0,07 0,5% 0,28 0,10 0,9% 0,15
Tabel 21. Correlatie tussen de stellingen met betrekking de onafhankelijke variabelen communicatie en vertrouwen
Zoals in tabel 21 te zien is, zijn er weinig significante correlaties zichtbaar. Er is enkel sprake van
correlatie tussen communicatie over belangen en het vertrouwen. Daarbij moet vermeld worden dat
de correlatie van ongeveer 0,150 laag is. De resultaten zijn echter wel significant en berusten dus niet
op toeval. De correlaties zijn tevens visueel weergeven in figuur 23.
Figuur 23. Visuele weergave conclusies negende hypothese
Deze resultaten lijken te conflicteren met de literatuur. Waardoor dit veroorzaakt wordt, is niet te
zeggen. Een mogelijke oorzaak kan liggen in het feit dat de stellingen met betrekking tot vertrouwen
gevoelig lijken voor sociaal wenselijke antwoorden.
8.6.10 HYPOTHESE 10 – EIGENBELANG & MACHTSVERSCHIL
De tiende hypothese gaat over de invloed van machtsverslag op het eigenbelang. Door onder andere
Gray (1989) is aangegeven dat gemeenten hun belang in moeten kunnen brengen. Het samenwerken
met een grotere gemeenten kan dit bemoeilijken, omdat die machtiger is.
Voor het uitvoeren van de analyse is het verschil in inwoneraantal bepaald tussen de eigen gemeente
en de grootste gemeente in het samenwerkingsverband. Wanneer de eigen gemeente zelf de
grootste gemeente is, is deze uitgesloten van de analyse. Door deze restrictie bestaat het gebruikte
sample uit 201 gemeenten in plaats van de gebruikelijke 222 gemeenten. De resultaten van de testen
zijn weergegeven in onderstaande tabel, tabel 22.
Overigens kan in dit geval wel een regressieanalyse worden uitgevoerd, in tegenstelling tot
hypothese 9. Achterliggende oorzaak is de relatief hoge stabiliteit van inwoneraantallen. Hierdoor
kan aangenomen dat het verschil in inwoneraantal al lang gelijk is, en daardoor verder in het
verleden speelt dan het veilig zijn en het bevorderen van het eigenbelang.
Communicatie - Belangen Vertrouwen in mij 0,149 Communicatie - Intenties Communicatie - Informeel Vertrouwen in ander 0,169 -- -
De belangen van mijn gemeente
waren veilig binnen het
samenwerkingsverband.
Er is door het
samenwerkingsverband
bijgedragen aan de belangen van
mijn gemeente.
B a Corr R
2Sig. B a Corr R
2Sig.
Machtsverschil op basis van
het verschil in
inwoneraantallen tussen de
samenwerkende gemeenten
3,24 0,05 0,08 0,6% 0,28 3,50 -0,01 -0,02 0,0% 0,79
Tabel 22. Samenhang tussen de stelling met betrekking de onafhankelijke variabelen eigenbelang en de macht van gemeenten