• No results found

6 Biotische analyse stroomgebied Groote Molenbeek

6.2.2 Toestand van het systeem op basis van de macrofauna

Ecologische kwaliteit (EKR KRW)

De gemiddelde ecologische kwaliteit per monsterpunt is in het grootste gedeelte van het stroomgebied toegenomen wanneer de periode voor 2000 wordt vergeleken met de periode vanaf 2000 (Figuur 6.3). Trajecten die in het verleden ontoereikend scoorden zijn in ecologische kwaliteit gestegen, veelal tot kwaliteitsklasse matig. De hoogste ecologische kwaliteit wordt in het R6-traject ter hoogte van het dorp Meerlo bereikt. Hierbij moet er wel rekening gehouden worden met een verschil in berekening (KMmax) en

de gebruikte indicatoren in de maatlatten wanneer locaties in verschillende watertypen worden vergeleken; een directe vergelijking tussen punten van hetzelfde type geeft een betrouwbaarder beeld dan een vergelijking van de EKR tussen watertypen.

Daarnaast zijn die trajecten die ervoor in aanmerking komen ook als doorstroommoeras (R4a als R19) of moerasbeek (R5 als R20) beoordeeld (Figuur 6.4). Voor de recente monsters (vanaf 2000) leidt voor bepaalde trajecten (bijv. Elsbeek, midden/benedenloop Groote Molenbeek) tot een hogere gemiddelde ecologische kwaliteit per monsterpunt (veelal één klasse) dan wanneer de trajecten op basis van de huidige watertype-classificatie worden beoordeeld.

Figuur 6.3: Gemiddelde ecologische kwaliteit (EKR ±1SD) macrofauna monsterpunten Groote Molenbeek

voor 2000 (links) en vanaf 2000 (rechts) op basis van de huidige classificatie (R4a, R5, R6).

Figuur 6.4: Gemiddelde ecologische kwaliteit (EKR ±1SD) macrofauna monsterpunten Groote Molenbeek

voor 2000 (links) en vanaf 2000 (rechts) op basis van een alternatieve classificatie als doorstroommoeras of moerasbeek (R19, R20) op de locaties waar dit van toepassing zou kunnen zijn.

Om aan te geven wat de aanwezigheid van deze kenmerkende en positief dominante taxa voor de verschillende watertypen zegt over de toestand van de trajecten in het stroomgebied zijn een aantal sleutelfactoren geïdentificeerd op basis van de milieu- en habitatpreferenties van de macrofauna (Verberk et al., 2012). Omdat het hier kenmerkende en positief dominante taxa betreft, worden alleen positieve indicaties gebruikt en geen negatieve indicaties zoals een preferentie voor ionenrijk, polysaproob of eutroof water. De indicatiewaarden van de taxa zijn gebruikt voor de volgende parameters: temperatuur, habitatvoorkeur moeras, droogval, saprobie, trofie, stroming en zuurgraad. Deze indicatiewaarden zijn verdeeld over verschillende klassen binnen de parameters volgens de zogenoemde ‘fuzzy coding’ techniek: afhankelijk van de habitat- en milieupreferentie van een taxon (meestal soort) zijn 10 punten verdeeld over de relevante klassen. Bijvoorbeeld een taxon met een voorkeur voor snelstromend water, maar die ook wel op plekken met matige stroming voorkomt krijgt de score: snelstromend = 8 punten, matig stromend = 2 punten, langzaam stromend = 0 punten etc. Vervolgens zijn hierbinnen de relevante klassen geselecteerd en waar nodig samengevoegd (Tabel 6.3), omdat we alleen geïnteresseerd zijn in de ‘echte’ indicatoren en niet de taxa die onder verschillende omstandigheden kunnen voorkomen (ubiquisten). Om deze indicatoren te onderscheiden van de meer ubiquistische taxa is als criteria aangehouden dat tenminste de helft van het totale aantal punten in de geselecteerde klassen valt. Echter moet de score moet altijd hoger zijn dan het totaal dat verkregen wordt wanneer de puntenverdeling over de klassen gelijk is, waardoor in een aantal gevallen de drempelwaarde niet op 5 maar op 6 is vastgesteld.

Tabel 6.3: Milieu- en habitatpreferenties WEW-autoecologie-lijst gebruikt voor het achterhalen van

sturende milieufactoren in het stroomgebied van de Groote Molenbeek.

Indicatie Parameter WEW Klasse(n) WEW-lijst Drempelwaarde score Abiotische begrenzing Koud-stenotherm (lage watertemperatuur)

Diepte Zeer ondiep (bron)

>5 Waarde niet gespecificeerd; afgeleid van voorkomen op plekken met lage watertemperatuur/uittredend grondwater Voorkeur voor moerassen (zeer) ondiep (moerassig)

>5 Waarde niet gespecificeerd; afgeleid van voorkomen in moerassen

Droogvaltolerant Droogval temporair 6 wk - 3mnd + temporair 3- 5 mnd + temporair > 5 mnd >6 >6 weken

Voorkeur voor weinig belaste

omstandigheden (oligosaproob)

Saprobie oligosaproob >5 <0.1 mg NH4/L, >8 mg O2/L, <1 mg BZV/L Voorkeur voor voedselarme tot matig voedselrijke omstandigheden (oligo-mesotroof) Trofie oligotroof + meso- oligotroof + mesotroof >6 <1.0-1.6 mg N/L / 0.02-0.05 mg P/L Stromingsminnend (rheofiel) Stroming matig stromend + snel stromend >5 v >25 cm/s Zuurminnend (acidofiel)

Zuurgraad zwak zuur + zuur

Er is vervolgens bepaald welke kenmerkende en positief dominante taxa voor de verschillende watertypen indicatief zijn voor bepaalde milieuomstandigheden (Tabel 6.4). In totaal is 42% (104 taxa) van het totale aantal aangetroffen kenmerkende of positief dominante taxa indicatief voor één of meerdere milieu- en habitatpreferenties uit de WEW-autecologie-lijst, de overige taxa hebben ofwel geen specifieke voorkeur voor deze preferenties of staan niet vermeld in de lijst (bijv. omdat er bij het opstellen van de lijst geen autecologische gegevens beschikbaar waren). Omdat de totale lijst wel bestaat uit kenmerkende taxa voor beken met een goede ecologische kwaliteit, indiceren deze taxa naar alle waarschijnlijkheid milieufactoren die niet goed gedekt zijn in de huidige milieu- en habitatpreferentielijst, bijvoorbeeld gerelateerd aan de beekmorfologie of dynamiek.

De meeste taxa met een indicatieve waarde zijn rheofiel (53 taxa, 21% van het totale aantal indicatoren) gevolgd door een voorkeur voor moerassen (32 taxa, 13%) en zure omstandigheden (23 taxa, 9%). Opvallend is dat taxa indicatief voor voedselarme tot matig voedselrijke omstandigheden geheel ontbreken en met slechts 4 taxa indicatoren voor weinig organisch belaste omstandigheden (2%) zeer schaars zijn. Tenslotte zijn ook koud-stenotherme indicatoren (10 taxa, 4%) en taxa indicatief voor temporaire wateren (12 taxa, 5%) relatief weinig aanwezig.

Tabel 6.4: Samenvattend overzicht van kenmerkende en positief dominante taxa aanwezig in het

stroomgebied van de Groote Molenbeek en hun milieu-indicatie op basis van de milieu- en habitatpreferenties macrofauna. Voor volledig overzicht zie Bijlage 2, Tabel B2.2.

Aantal

Aantal taxa 100

Kenmerkend of positief dominant watertype R4 37

R5 44 R6 37 R19 84 R20 83 Preferentie Moeras 32 Koud-stenotherm 9 Temporair 12 Oligosaproob 4 Rheofiel 49 Oligo-mesotroof 0 Acidofiel 23

Vervolgens is gekeken op welke locaties deze indicatoren voorkomen in het stroomgebied, om zo de kerntrajecten of hotspots te identificeren (met relatief goede omstandigheden) Hiervoor is per preferentie het gemiddelde aantal indicatoren per monster waargenomen sinds 2000 weergegeven (Figuur 6.5). Deze trajecten zouden kunnen dienen als bron van kolonisten voor andere trajecten wanneer hier de omstandigheden verbeterd worden. Indicatoren komen in het algemeen in lage aantallen verspreid over de trajecten in het stroomgebied voor, met uitzondering van rheofiele taxa die zich vooral in de midden- en benedenloop van de Groote Molenbeek en de zijbeken Lollebeek en Blakterbeek concentreren, waarbij de gemiddelden relatief hoger zijn ten opzichte van de andere preferenties.

Figuur 6.5: Overzicht van het gemiddeld aantal indicatortaxa per monsterpunt voor de verschillende

milieu- en habitatpreferenties in de periode vanaf 2000 in het stroomgebied van de Groote Molenbeek. De waarde is met kleuren aangegeven van lichtgroen (laag aantal) tot donkergroen (hoog aantal), locaties zonder waarnemingen zijn aangegeven met een stip.

6.2.3 Wat kan hier: potentiële doelsoorten die wel in de omgeving voorkomen maar niet in de