• No results found

beschrijven van stadsecologische processen

5.1 Gebruik van ruimtelijk model LARCH

Het expertsysteem Larch (Landschapsecologische Analyse en Ruimtelijke Configuratie van Habitat) is oorspronkelijk ontwikkeld voor het beoordelen van de ruimtelijke samenhang en de duurzaamheid van broedvogelpopulaties op landelijke schaal (Reijnen et al. 2001). In de urbane context is een landelijke analyse gemaakt op basis van LARCH door Foppen et al. (1999). De ontwikkeling van het model gaat steeds meer in de richting van een “toolbox voor ruimtelijke analyses van een landschap” (Pouwels 2000), waarbij de toepassing in het stedelijk gebied inmiddels ter hand is genomen (Snep et al. 2001).

LARCH wordt gevoed met een aantal basisgegevens: - kaart van begroeiingstypen

- soortparameters

De toepassing en de bruikbaarheid van LARCH in het stedelijk gebied roept evenwel de nodige vraagtekens en methodische hobbels op ten aanzien van deze basisgegevens:

1. Wat willen de gebruikers: • - eisen en wensen

2. Inhoudelijk onderbouwing ten behoeve van een geformaliseerde begroeiingstypologie:

• - vegetatiekundige onderbouwing (Schaminée et al)

• - onderhoud/kwaliteit stedelijk groen ic beheer stedelijk groen

• - inventarisatie en afgrenzingsproblematiek van eenheden; er is sprake van het veelvuldig optreden van fijnkorrelige habitatcomplexen

• - door de grote dynamiek in het grondgebruik is het nodig een

begroeiingstypenkaart snel en efficiënt te kunnen actualiseren; remote sensing mogelijkheden

3. Inhoudelijke check op soortparameters: • - mogelijkheden LARCH

• - gevoeligheidsanalyse diverse parameters • - invloed stadslandschap op soortparameters • - regionaliseren parameters

4. Samenvatting van analyses op soortniveau tot kwaliteitsmaten

• aansluiting zoeken bij bestaande kwaliteitsindexen of biodiversiteitsmaten • nagaan van belevingsmaten

De gegevens op grond waarvan analyses met LARCH zullen worden uitgevoerd vallen uiteen in twee groepen:

- de (kaart van) begroeiingstypen - de soortparameters

Wat betreft de toepassing van LARCH in het stedelijk gebied kan geconcludeerd worden dat voor beide groepen van gegevens (zie hierboven) het urbane habitat aanzienlijk afwijkt van die in het “buitengebied”. Dat betekent dat vanuit wetenschappelijk oogpunt de tot op heden gebruikte dataset voor LARCH niet zondermeer kan worden gebruikt voor analyses in het stedelijk gebied.

Daarnaast zijn de wensen van de gebruikers in het stedelijk gebied vaak anders getint. Vooral planning en beheer van stedelijk groen speelt een belangrijke rol bij de ontwikkelingen in het stedelijk gebied. Teneinde zinvol bij te kunnen dragen aan deze discussie vanuit populatie-dynamische overwegingen moeten begroeiingstypen en populatieparameters voor LARCH opnieuw tegen het licht worden gehouden en waar noodzakelijk geherdefinieerd.

5.2 Gebruik van stedelijke begroeiingstypologie

Zoals in de vorige paragraaf reeds geconcludeerd, is er behoefte aan een betere begroeiingstypologie van het stedelijk gebied. In hoofdstuk 3 is een aanzet gemaakt om de stedelijke biotopen structureel in te delen op basis van hun functie voor plant en dier. Het gaat hierbij om een eerste indeling, die verder uitgewerkt dient te worden en die zich in de praktijk dient te bewijzen.

5.3 Voordelen van het gebruik van satellietbeelden in het stedelijk gebied

Bestaande geo-databases als Top10Vector bevatten geen gedetailleerde informatie over het groen in het stedelijk gebied. In gemeentelijke geo-databases is meer gedetailleerde informatie aanwezig maar hiervoor bestaat geen landelijke standaard. Dit bemoeilijkt het gebruik van deze informatie binnen geautomatiseerde analyseprocessen als dat van Larch-stad, het proces moet afgestemd worden op de beschikbare informatie voor een specifieke gemeente of stad. Uit satellietbeelden kan informatie over het groen in een stedelijke omgeving wel op een uniforme wijze verkregen worden. Het detail van 1 meter levert voldoende informatie op voor het gewenste proces. In figuur 12 is het schil in “groen” tussen Top10Vector en informatie uit het satellietbeeld duidelijk te zien. Dit wordt natuurlijk ook veroorzaakt door een verschil in doelstelling. Voor Top10Vector zijn topografische grenzen belangrijk, bijvoorbeeld wegen. Voor Larch-stad zijn de bomen naast en de boomkruinen boven deze wegen belangrijk.

ikonos falsecolor image Top10Vector

classificatie resultaat legenda Top10vector

Figuur 12 Groen in de stad volgens satellietbeeld en Top10Vector

Verder geldt :

• De kwaliteit, prijs, resolutie en update -frequentie van satellietbeelden is de laatste jaren dermate verbeterd, dat voor gebruik op gemeentelijk niveau de concurrentie met luchtfoto's kan worden aangegaan.

• Er wordt geen onderscheid maken tussen bijv. gemeentelijk en privaat groen, ook de tuinen achter de huizen worden geclassificeerd.

• Satellietbeelden met infra-rood informatie zijn geschikt om het verschil tussen begroeid en niet-begroeid te kunnen maken.

• Opnamen met een detail van 1 meter bevatten informatie waarmee het onderscheidt gemaakt kan worden tussen lage en opgaande begroeiing.

De ontwikkelde classificatie methode is een eerste aanzet tot een eenduidige classificatie van groen in het stedelijk gebied. De classificatiemethode is overdraagbaar naar satellietbeelden van andere gebieden maar de classificatieparameters zullen per gebied moeten worden aangepast. Dit is ook afhankelijk van de kwaliteit van het satellietbeeld. Een opname van de satelliet blijft

afhankelijk van de weersomstandigheden, wolken en sluierbewolking maken (delen van) het satellietbeeld onbruikbaar voor classificatie. Ook het seizoen waarin een opname gemaakt is, is bepalend voor het eindresultaat. Als er geen blad aan de bomen zit kunnen deze ook niet als ‘groen’ geclassificeerd worden.

Een kosten-baten analyse met bijvoorbeeld het inwinnen van de informatie door middel van veldwerk is niet direct te maken. Wel is de inschatting te maken dat het gebruik van satellietbeelden goedkoper is dan uit uitvoeren van veldwerk. De kosten van een satellietbeeld van 10 bij 10 km liggen tussen de 3000 en 5000 euro, de classificatie kan in 1 a 2 weken uitgevoerd worden. Dezelfde informatie verzamelen via veldwerk zal meer kosten.

Literatuur

Bal, D., H.M. Beije, M. Fellinger, R. Haveman, A.J.F.M. van Opstal & F.J. van Zadelhoff. 2001. Handboek Natuurdoeltypen. Tweede geheel herziene editie. Expertisecentrum LNV, Wageningen.

Buit, A & J. van Kuijk. 1998. Habitatmodellering. Eerste rapportage. Intern rapport IBN-DLO afdeling Landschapsecologie. Wageningen. 61 pag.

Bundesambt für Naturschutz. 2002. Systematik der Biotoptypen- und Nutzunbgstypenkartierung (Kartieranleitung). Standard-Biotoptypen und Nutzungstypen für die CIR-Luftbild-gestützte Biotopen- und Nutzungstypenkartierung für die Bundesrepublik Deutschland. Schriftenreihe für Landschafstpflege und Naturschutz. Heft 73. Bonn. 169 pag.

Definiens-Imaging, 2004. eCognition User Guide, Vol 4. Definiens Imaging GmbH. München.

Denters, T. 1998. De flora van het Urbaan District. Gorteria 25 (4): 65-76. ERDAS Inc, 1994. ERDAS Field Guide. Atlanta.

Fernández-Juricic, E. 2000. Effects of human disturbance on spatial and temporal feeding patterns of Blackbird Turdus merula in urban parts in Madrid, Spain. Birdstudy 47, 13-21.

Foppen, R, R. Reijnen, M. de Heer & H. Sierdsema 1999. Ruimtelijke kansrijkdom in stedelijke gebieden. Potenties voor duurzame vogelpopulaties afhankelijk van ruimte en kwaliteit, exercities met een expertmodel. Groen (mei 1999): 42-49. Goode, D.A. 1999. Habitat survey and evaluation for nature conservation in

London. Deinsea – Jaarbericht van het Natuurmuseum Rotterdam - 5: 27-39. Haralick, R.M., Shanmugan, K., and Dinstien, I. 1973. Textural features for image

classification. IEE Transactions on Systems, Man, and Cybernetics, Vol. 3, No. 6 pp. 610-621.

Kwak, R.G.M., L.A.F.Reyrink, P.F.M. Opdam & W. Vos. 1988. Broedvogeldistricten van Nederland. Een ruimtelijke visie op de Nederlandse avifauna. Pudoc, Wageningen.

Lillesand, T.M. and Kiefer, R.W., 1994. Remote Sensing and Image Interpretation, Third edition, Wiley & Sons, New York

Londo, G. 1997. Natuurontwikkeling. Bos- en Natuurbeheer in Nederland Deel 6. Backhuys Publishers, Leiden.

Maarel, E. van der & P.L. Dauvellier. 1978. Naar een Globaal Ecologisch Model voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland. Deel 1 en 2. Studierapporten Rijks Planologische Dienst nr. 9. Ministerie van VROM, ’s- Gravenhage. 314 + 166 pag. In Londo 1977.

Mennema, J, A.J. Quené-Boterenbrood & C.L. Plate. 1985. Atlas van de Nederlandse Flora. 2. Zeldzame en vrij zeldzame planten. Bohn, Scheltema & Holkema, Utrecht.

Miller, J.R., Hobbs, R.J., 2002. Conservation Where People Live and Work. Conservation Biology 16 (2), 330-337.

Pouwels, R. 2000. LARCH: een toolbox voor ruimtelijke analyses van een landschap. Alterra-rapport 043. Wageningen. 47 pag.

Reijnen, R., R. Foppen & G. Veenbaas 1997. Disturbance by traffic of breeding birds: evaluation of the effect and considerations in planning and managing road corridors. Biodiversity and Conservation 6: 567-581.

Reijnen, R., R. Jochem, M. de Jong, M. de Heer & H. Sierdsema. 2001. LARCH vogels nationaal. Een expertsysteem voor het beoordelen van de ruimtelijke samenhang en de duurzaamheid van broedvogelpopulaties in Nederland. Alterra-rapport 235. Wageningen. 63 pag.

Reumer, J.W.F. & M. Epe. 1999. Biotope mapping in Rotterdam, the background of a project. Deinsea – Jaarbericht van het Natuurmuseum Rotterdam - 5: 1-8. Schaminée, J.H.J., A.H.F. Stortelder & E.J. Weeda. 1996. De Vegetatie van

Nederland- Deel 3. Plantengemeenschappen van graslanden, zomen en droge heiden. Opulus Press, Uppsala, Leiden.

Schaminée, J.H.J., E.J. Weeda & V. Westhoff. 1998. De Vegetatie van Nederland- Deel 4. Plantengemeenschappen van de kust en van binnenlandse pioniermilieus. Opulus Press, Uppsala, Leiden.

Sluis, T. van der. 1999. Gidssoorten voor steden – een verkenning. IBN-Rapport 408, IBN-DLO, Wageningen. 27 p.

Snep, R.P.H., R.G.M. Kwak, H. Timmermans & W. Timmermans 2001. Landschapsecologische analyse van het Rotterdamse havengebied. LARCH- scenariostudie naar natuurpotenties van braakliggende terreinen en leidingstroken. Alterra-rapport 231. Wageningen. 79 pag.

Snep, R.P.H., P.F.M. Opdam, J.M. Baveco, M. WallisDeVries, W. Timmermans, R.G.M. Kwak and V. Kuypers (in press). How peri-urban design can improve nature quality within cities: a modeling approach. Biological Conservation. Timmermans, H, R. Snep & G. Dirkse. 2000. Begroeiingstypering in het stedelijk

gebied. Indeling van begroeiingstypen gericht op het gebruik voor het ruimtelijk expertsysteem LARCH binnen het stedelijk gebied. Intern rapport Alterra, Afdeling Ecologie & Ruimte, team Stad & Land. Wageningen. 29 pag.

Topografische Dienst Nederland, 1998. Productbeschrijving TOP10Vector. TDN, Emmen

Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra. 1985. Nederlandse Ecologische Flora – Wilde planten en hun relaties 1. IVN, Amsterdam.

Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra. 1994. Nederlandse Ecologische Flora – Wilde planten en hun relaties 5. IVN, Amsterdam.