• No results found

Toegevoegde waarde en inkomen Productiemiddelen

8. Agrarische sector

8.2 Toegevoegde waarde en inkomen Productiemiddelen

De ontwikkeling van het verbruik van goederen en diensten vertoont in 2001 een vrijwel gelijk beeld aan dat van de productie. Evenals in het voorgaande jaar daalt de hoeveelheid zaaizaad en pootgoed opnieuw. Dat heeft voor een belangrijk deel te maken met de verdere daling van de teelt van de verschillende tuinbouwzaden. De iets kleinere landbouwproduc- tie wordt gerealiseerd met een licht dalend energieverbruik. Dit is mede het gevolg van het relatief zachte weer dit jaar. Wel zijn de prijzen voor energie aanzienlijk hoger dan het jaar er voor. Overigens is hierin nu sprake van een kentering. De aardgasprijzen worden afge- leid van de prijzen van zware stookolie in de voorafgaande twaalf maanden. De sterke stijging van de energieprijzen aan het einde van 2000 werken dus ook in 2001 nog verder door. De aardgasprijs voor de glastuinbouw stijgt daardoor naar verwachting met ongeveer 20%. Ook de prijs voor elektriciteit geeft een aanzienlijke toename te zien. De overige prijzen, overigens van minder belang binnen het totale bedrag aan verbruikte energie, ge- ven een daling te zien. Door de hogere energieprijzen zijn ook de kosten van kunstmest verder gestegen. De 20% hogere prijzen werden echter deels gecompenseerd door een da- ling van het verbruik. De nu in een paar jaar zeer fors duurder geworden kunstmeststoffen lijken in toenemende mate te worden vervangen door organische meststoffen. Deze ont- wikkeling wordt ook beïnvloed door de recente ontwikkelingen in het mest- en mineralenbeleid (Minas en mestafzetcontracten). Mede door het milieubeleid is ook het verbruik van gewasbeschermingsmiddelen verder afgenomen.

De ontwikkelingen in het veevoerverbruik lopen in grote lijnen gelijk met die van de productie in de veehouderijsector. De prijzen voor veevoeders liggen echter wel weer op een hoger niveau dan een jaar eerder, zodat de waarde van het veevoerverbruik toeneemt met ruim 3%. Deze toename kan vooral worden toegeschreven aan het verbruik van meng- voeders. De hoeveelheid gebruikte diensten en aangekochte kleine materialen dalen licht. De hogere prijzen zorgen echter voor een hogere waarde van het verbruik.

Door deze ontwikkelingen in volume en prijs neemt de waarde van de aangekochte goederen en diensten evenals de productiewaarde met ruim 3% toe. De ruilvoet verandert daarbij nauwelijks. De bruto toegevoegde waarde stijgt door deze ontwikkelingen met ruim 3%. Het totaalbedrag aan productgebonden subsidies die opgenomen zijn bij de productie- waarde is in 2001 ruim 300 miljoen euro, wat ruim 9% meer is dan een jaar eerder. De

toename van de ontvangen subsidies wordt veroorzaakt door hogere premies voor de ver- schillende gewassen en dieren in verband met de Europese Agenda 2000 besluiten. Daarnaast wordt er ruim 21 miljoen euro minder aan heffingen betaald, omdat er in 2001 geen superheffing hoeft te worden afgedragen.

Toegevoegde waarde en resterend inkomen

Doordat de prijsverhouding (ruilvoet) nauwelijks verandert is en er slechts een beperkte verandering van de productiviteit optreedt, stijgt de bruto toegevoegde waarde tegen basis- prijzen met bijna 3,5%. De afschrijvingen op de investeringen zijn naar verwachting ruim 3% hoger.

Tabel 8.2 Raming toegevoegde waarde agrarische sector

Waarde in mln. euro Index 2001 in % van 2000

 

1999 2000 2001 hoeveelheid prijs waarde

(v) (v) (r) (r) (r) (r) Totale brutoproductie 18.526 19.288 19.982 97,5 106,0 103,5 Aangekochte goederen en diensten a) 10.096 10.526 10.922 98,0 106,0 104,0 Waaronder: zaaizaad en pootgoed 975 964 989 95,0 108,0 102,5 veevoeder 3.315 3.412 3.521 98,0 105,5 103,0 energie 1.149 1.308 1.469 99,0 113,5 112,5 kunstmest 226 260 281 90,0 120,0 108,0 goederen en diensten 3.871 4.017 4.099 98,5 103,5 102,0

Bruto toegevoegde waarde

tegen basisprijzen 8.430 8.763 9.060 97,5 106,0 103,5

Af:

afschrijvingen 2.317 2.408 2.492 103,5

niet productgebonden heffingen 378 417 431 103,5

Bij:

niet productgebonden subsidies 327 132 247 188,0

Waarvan:

vergoedingen waterschade 207 6 0 -

vergoeding MKZ 0 0 116

overige subsidies 120 126 131 -

Netto toegevoegde waarde 6.062 6.070 6.384 105,0

De niet productgebonden subsidies omvatten normaliter vooral loonsubsidies en der- gelijke. In de afgelopen jaren was er steeds sprake van bijzondere omstandigheden. Zo werden vooral in 1999 vergoedingen uitbetaald voor de in 1998 opgetreden waterschade en waren er in de jaren daarvoor ook vergoedingen voor varkenspest. Dit jaar is er vanwege de uitbraak van Mond- en Klauwzeer wederom sprake van bijzondere subsidies. In het ka- der van de MKZ-regeling werd er 116 miljoen euro vergoed aan de Nederlandse veehouderij. De niet productgebonden heffingen nemen in 2001 licht toe. De betaalde hef- fingen op mest zullen ongeveer hetzelfde zijn als vorig jaar. Omdat naar verwachting in 2002 de achterstand dienaangaande wordt ingelopen zal het betaalde bedrag dan waar- schijnlijk substantieel hoger uitkomen.

Uit de netto toegevoegde waarde moet het loon van de werknemers, de rente voor geleend vermogen en de pacht worden betaald. De lonen in de land- en tuinbouw zijn het afgelopen jaar aanzienlijk gestegen. (ruim 4%) Het volume van de betaalde arbeid neemt enigszins toe, zodat de loonsom naar verwachting met 6% groeit.

Het bedrag aan betaalde rente wordt bepaald door een aantal factoren, zoals de afna- me van het aantal bedrijven, de toename van het vreemd vermogen per bedrijf en de ontwikkeling van de rentevoet. De rentevoet vertoont in 2001 een neerwaartse trend. De 10-jaars rente daalt van 5,35% naar bijna 4,5%. Tegenover de daling van de rentevoet staat een groei van het vreemd vermogen per bedrijf. Tezamen met de daling van het aantal be- drijven in de agrarische sector kan verwacht worden dat het bedrag aan betaalde rente vrijwel op het niveau van het voorgaande jaar blijft.

De pachtnormen zijn per 1 januari 1999 aangepast. De gemiddelde verhoging voor bouwland is 20% en voor gebouwen 16%. Ook in de bestaande pachtcontracten zijn deze wijzigingen doorgevoerd. De gemiddelde landelijke prijsstijging voor de genoemde pacht- vormen in 1999-2001 is berekend op 17,5% in drie jaar. Omdat het grootste deel daarvan reeds in de eerste twee jaren van deze periode zijn gerealiseerd blijft de stijging van de be- taalde pacht in 2001 beperkt tot bijna 2,5%.

Tabel 8.3 Ontwikkeling netto toegevoegde waarde en resterend inkomen (in miljoenen euro)

1996 1997 1998 1999 2000 2001

(v) (v) (r)

Netto toegevoegde waarde 6.868 7.587 6.790 6.062 6.070 6.384

Betaalde loonkosten a) 1.547 1.616 1.717 1.819 1.936 2.052

Betaalde rente en (netto)pacht b) 1.012 1.098 1.183 1.301 1.120 1.122

Resterend inkomen b) 4.309 4.874 3.890 2.942 3.014 3.210

Indexcijfers c)

Netto toegevoegde waarde, reëel 96 106 93 81 79 80

Idem, per arbeidskracht b) 97 105 94 83 80 84

Totaal resterend inkomen, reëel 97 108 85 63 63 64

Idem, per bedrijf 100 113 92 70 73 78

Concluderend kan gesteld worden dat met een resterend inkomen van ruim 3,2 mil- jard euro het herstel zich opnieuw enigszins doorzet. Ten opzichte van de inkomens in de tweede helft van de jaren negentig is het resterend inkomen echter laag. Door de continue daling van het aantal bedrijven is de ontwikkeling per bedrijf wat gunstiger dan die van het totaal van de agrarische sector. Wel moet worden aangetekend dat een deel van de inko- mens in de verschillende jaren voort komt uit vergoedingen voor geleden schade. Ook geldt daarbij dat zonder de geleden schade de productiewaarde aanzienlijk hoger had kun- nen uitvallen.

Figuur 8.1 Ontwikkeling van het reële resterende inkomen per bedrijf (in guldens)

De ontwikkeling van de reële netto toegevoegde waarde en het reële resterende in- komen geeft na de forse daling in 1999 de laatste twee jaren enigszins een herstel aan. Rekening houdend met de dalende trend in zowel het aantal arbeidskrachten als het aantal bedrijven, laat de ontwikkeling van beide indicatoren respectievelijk per arbeidskracht en per bedrijf een verbetering zien. In reële termen blijven ook deze echter onder het niveau van het gemiddelde van de jaren 1994-1996.