• No results found

Praktijkondersteuners zijn positief over de voorziening van eerstelijnsverblijf, maar lopen nog tegen belemmeringen in de uitvoering aan. Het verwijzen naar eerstelijnsverblijf kost veel tijd en ze signaleren een tekort aan beschikbare bedden. Naast eerstelijnsverblijf zijn er ook andere vormen van kortdurend verblijf, zoals respijtzorg en logeerregelingen. De verschillen tussen deze vormen zijn niet altijd duidelijk voor praktijkondersteuners.

Dit hoofdstuk beschrijft de ervaringen van praktijkondersteuners met eerstelijnsverblijf.

Eerstelijnsverblijf is een vorm van een kortdurende opname voor patiënten die vanwege medische redenen tijdelijk niet thuis kunnen wonen. Dit wordt gefinancierd vanuit de Zorgverzekeringswet.

Hieronder beschrijven we de ervaringen met eerstelijnsverblijf van de praktijkondersteuners in de focusgroepen.

Onderzoeksvraag 6

Welke rol zien praktijkondersteuners voor zichzelf bij toegang tot eerstelijnsverblijf? Welke ervaringen hebben zij met plaatsing van individuele patiënten in een voorziening voor eerstelijnsverblijf?

De deelnemers aan de focusgroepen hebben in wisselende mate te maken gehad met de verwijzing van patiënten naar eerstelijnsverblijf. Een aantal deelnemers heeft nog geen enkele ervaring met deze verwijzing. Als reden hiervoor noemen zij vaak dat de huisarts deze verwijzing regelt.

Daarnaast noemen een aantal praktijkondersteuners dat er nog geen voorziening is voor eerstelijnsverblijf.

“Meestal regelt de huisarts deze acute opnames. Zij hebben dan contact met

zorgbemiddelaars in onze regio.” (Focusgroepnummer 2, praktijkondersteuner somatiek &

ouderenzorg)

De praktijkondersteuners die wel ervaring hebben met eerstelijnsverblijf vinden dit een goede voorziening. Het eerstelijnsverblijf biedt een goede oplossing voor patiënten die tijdelijk niet thuis kunnen wonen.

“Wanneer er zich een crisissituatie voordoet bij een oudere persoon (die eigenlijk opgenomen zou moeten worden in een verzorgingshuis) dan wordt in de (ruime) omgeving gezocht naar tijdelijke opvang. Ik weet dat allerlei instanties dan hun best doen om een plek te realiseren in een verblijf in de eigen woonplaats.” (Focusgroepnummer 3, praktijkondersteuner somatiek)

Ondanks de goede voorziening komen praktijkondersteuners meerdere belemmeringen tegen in het organiseren van en verwijzen naar eerstelijnsverblijf. Het meeste noemen zij dat het verwijzen naar eerstelijnsverblijf veel regelwerk vraagt waardoor het hen veel tijd kost. Voordat een plek toegewezen wordt zijn er vaak veel telefonisch contacten en administratieve handelingen nodig.

“Er komt heel wat bij kijken. Allereerst een gedegen plan waaruit noodzaak tot opname blijkt opstellen. Er is een centraal punt waar ik een formulier naar toe kan faxen, waarna

vervolgens contact wordt opgenomen door de coördinator eerstelijnsverblijf. Hiermee bespreek ik de patiëntsituatie. Vervolgens vindt beoordeling door een verpleegarts plaats en kan er een plekje ergens gezocht worden, na akkoord.” (Focusgroepnummer 2,

praktijkondersteuner somatiek & ouderenzorg)

Een tweede belemmering is het tekort aan plekken voor eerstelijnsverblijf, aldus de praktijkondersteuners. Zij noemen dat er regelmatig geen bedden beschikbaar zijn in de

voorkeursplaats van hun patiënten. Dit kost de praktijkondersteuners veel tijd, aangezien zij dan weer verder moeten bellen of er ergens in de regio een bed beschikbaar is.

“Het gebeurt regelmatig dat er een spoedplek geregeld moet worden, al dan niet na een opname wegens bijvoorbeeld vallen of verwardheid, terwijl er in de regio geen beschikbare plekken zijn. Dit zorgt voor veel telefoontijd en stress bij patiënt en familie.”

(Focusgroepnummer 3, praktijkondersteuner somatiek)

Een laatste belemmering betreft de verschillen in regelingen en financieringen rondom

kortdurende opnames. Naast eerstelijnsverblijf vanuit de Zvw, bestaan er nog twee vormen van kortdurende opnames, namelijk respijtzorg vanuit de Wmo 2015 en de logeerregeling vanuit de Wlz. Het onderscheid tussen deze drie vormen van kortdurende opnames vergt veel kennis van de praktijkondersteuners omtrent wetgeving en de sociale kaart van hun regio. Informatie hierover is wel beschikbaar, maar deze is versnipperd volgens de praktijkondersteuners.

“De kern van het probleem is dat er verschillende regelingen en financiering naast elkaar lopen en je moet goed geïnformeerd zijn en de zorgkaart goed kennen wil je in eerst instantie triage doen over wat voor zorg c.q. kortdurende verblijf nodig is en daarna pas een opname regelen.” (Focusgroepnummer 3, praktijkondersteuner ouderenzorg)

6 Conclusies

Dit hoofdstuk start met een samenvatting van de antwoorden op de zes onderzoeksvragen, waarna we enkele concluderende opmerkingen maken.

De eerste onderzoeksvraag betreft de door praktijkondersteuners ervaren veranderingen sinds de intrede van de HLZ op 1 januari 2015. Praktijkondersteuners in de huisartsenzorg signaleren veranderingen in de zorgvragen waar de huisartsenpraktijk mee te maken krijgt. Zij signaleren een toename van kwetsbare ouderen, ouderen met een kwetsbaar netwerk, en overbelaste

mantelzorgers. Daardoor veranderden hun taken en werd de werkbelasting hoger, aldus de in dit onderzoek betrokken praktijkondersteuners. Vaker dan voorheen houden zij zich bezig met signalering, onplanbare (crisis)situaties, mantelzorgers, en samenwerking met andere professionals.

De tweede onderzoeksvraag betreft de samenwerkingspartners van praktijkondersteuners.

Praktijkondersteuners geven aan dat ze veel verschillende samenwerkingspartners buiten de huisartsenpraktijk hebben, waarbij de wijkverpleging de meest genoemde is. Praktijkondersteuners en wijkverpleegkundigen lijken elkaar aan te vullen in de signalering van zorgbehoeften. Daarnaast spreken zij af wie wat doet en is het regelen van afstemming van de zorg belangrijk. Daarnaast werken praktijkondersteuners samen met andere zorgprofessionals zoals fysio- of

ergotherapeuten, apothekers, en professionals in sociale wijkteams, gemeenten en

welzijnsorganisaties. Ruim de helft van de praktijkondersteuners participeert in een structureel overleg, zoals een multidisciplinair overleg (MDO) met professionals buiten de huisartsenpraktijk, alhoewel onduidelijk is of in een dergelijk overleg (ook) langdurige zorg besproken wordt.

Onderzoeksvragen drie en vier betreffen de ervaren wenselijkheid en knelpunten van

samenwerking. Alle aan dit onderzoek deelnemende praktijkondersteuners vinden samenwerking wenselijk. Succesfactoren voor samenwerking zijn volgens de praktijkondersteuners korte

onderlinge lijnen, MDO’s en andere netwerkbijeenkomsten, en een gezamenlijk patiëntendossier.

Zij voelen zich voldoende toegerust om samen te werken, maar hebben wel behoefte om van elkaar en van andere professionals te leren.

Veel genoemde knelpunten voor praktijkondersteuners zijn de tijd die samenwerken vraagt, de onduidelijkheid in verantwoordelijkheden en aanspreekpunten en verschillen in financiering en regels.

De vijfde onderzoeksvraag gaat over de signalen die praktijkondersteuners krijgen van zorgelijk niet-gebruik van (formele) zorg en ondersteuning. Praktijkondersteuners zien bij een aantal patiëntgroepen een verhoogde kans op onvervulde zorgbehoeften: patiënten met dementie, patiënten die specialistische GGZ nodig hebben, patiënten met een complexe zorgvraag en weinig mantelzorg, zorgmijders en (andere) patiënten die onvoldoende bekend zijn met de toegang tot de zorg en de zorgmogelijkheden. Daarnaast sluit het zorgaanbod soms onvoldoende aan bij de zorg die volgens de praktijkondersteuners nodig is. Het betreft dan vooral wijkverpleging en de zorg en ondersteuning die vanuit de Wmo 2015 geboden wordt, zoals begeleiding, dagopvang en

huishoudelijke hulp. Ook signaleren praktijkondersteuners onvervulde zorgbehoeften doordat de toegang tot het verpleeghuis sinds 2015 lastiger geworden is.

De zesde en laatste onderzoeksvraag betreft de rol van praktijkondersteuners bij het regelen van eerstelijnsverblijf. De aan dit onderzoek deelnemende praktijkondersteuners zijn positief over de voorziening van eerstelijnsverblijf, maar lopen nog tegen belemmeringen in de uitvoering aan. Het verwijzen naar eerstelijnsverblijf kost veel tijd en ze signaleren een tekort aan beschikbare bedden.

De verschillen tussen eerstelijnsverblijf en andere tijdelijke verblijfsvormen zoals respijtzorg en logeerregelingen zijn niet altijd duidelijk voor praktijkondersteuners

Concluderend ontstaat uit de resultaten een beeld van de praktijkondersteuner in de

huisartsenzorg als een spil in de zorg voor thuiswonende patiënten. Praktijkondersteuners kunnen zorgbehoeften vroeg op het spoor komen als de huisartsenpraktijk de eerste is die daar signalen over ontvangt. Vanuit de huisartsenpraktijk kunnen zij kwetsbare patiënten monitoren. Zij doen dat veelal in samenwerking met de wijkverpleging.

De resultaten laten zien dat de praktijkondersteuners die aan dit onderzoek meededen behoefte hebben aan aan meer tijd en ruimte voor samenwerking en afstemming van zorg en ondersteuning met andere bij de patiënt betrokken professionals. Daarnaast vinden praktijkondersteuners het wenselijk om MDO’s te organiseren waarin zij de zorg kunnen afstemmen en zij

samenwerkingspartners leren kennen. Dit maakt het makkelijker een volgende keer weer (ad hoc) contact op te nemen. Ook hebben de praktijkondersteuners behoefte aan scholing samen met samenwerkingspartners en scholing over zorg en ondersteuning vanuit gemeenten. Daarnaast wensen praktijkondersteuners dat er een zorgdossier komt waarin zij gezamenlijk met

samenwerkingspartners kunnen werken. Om de samenwerking verder te verbeteren vinden praktijkondersteuners het wenselijk dat er duidelijkheid is over wie waarvoor verantwoordelijk is en dat er een vast aanspreekpunt is bij hun samenwerkingspartners.

Literatuur

De Veer, A.J.E., Dieteren, C.M., De Groot, K. Cliëntgebonden samenwerking over

organisatiegrenzen heen: verpleegkundige voelt zich onvoldoende competent. TVZ: Tijdschrift voor Verpleegkundigen, 2017, nr. 4,32-33

Dieteren, C.M., De Veer, A.J.E., De Groot, K. Cliëntgebonden samenwerking over de grenzen van organisaties: tabellen. Utrecht: NIVEL, 2017

Evers, G., Jettinghoff, K., Van Essen, G. Werknemersenquête Zorg en WJK 2015. 2016 (www.azwinfo.nl, download 11-12-2017)

Francke, A.L., Rijken, P.M., De Groot, K., De Veer, A.J.E., Verkleij, K.A.M., Boeije, H.R. Evaluatie van de wijkverpleging: ervaringen van cliënten, mantelzorgers en zorgprofessionals. Utrecht:

NIVEL, 2017.

Krijgsman, J., Swinkels, I., Van Lettow, B., De Jong, J., Out, K.E.M., Friele, R., Van Gennip, L. Meer dan techniek: eHealth-monitor 2016. Den Haag, Utrecht; Nictiz, NIVEL, 2016

Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), PsyHAG, InEen.

Functie- en competentieprofiel POH-GGZ. Utrecht: LHV, 2014

Ministerie van VWS. Brief van Staatsecretaris M.J. van Rijn aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Hervorming Langdurige Zorg: naar een waardevolle toekomst. Den Haag:

VWS, 25 april 2013 (Kenmerk 114352-103091-LZ)

Nederlandse Vereniging van Praktijkondersteuners (NVvPO), Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN), Nederlandse Vereniging van Doktersassistenten (NVDA), Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), InEen. Rapport POH Transitie. 2017

Van Hassel, D., Batenburg, R., Van der Velden, L. Praktijkondersteuners (POH’s) in beeld: aantallen, kenmerken en geografische spreiding. Utrecht: NIVEL, 2016