• No results found

De klachten die ik ontving met betrekking tot het gebrek aan motivatie van mijn mentorklas, 4B3 hebben mij doen besluiten om nader te gaan onderzoeken waardoor het komt dat de klas zo ongemotiveerd is en welke factoren daarmee te maken kunnen hebben. Deze factoren zijn onderdeel van het leerklimaat in de klas.

Ik ben uitgegaan van de kernbegrippen, leerklimaat, motivatie en relatie om mijn theoretisch kader te vormen.

Op basis van bovenstaande kernbegrippen heb ik diverse bronnen gevonden op zowel internet als in literatuur.

2.1 Verantwoording gebruik bronnen

Bij de zoektocht naar bronnen met betrekking tot deze probleemstelling stuitte ik op diverse onderzoeksverslagen met betrekking tot dit onderwerp. Het is een onderwerp dat leeft in de onderwijswereld. Het probleem hoe je als docent het best om kunt gaan met ongemotiveerde leerlingen is van alle tijden.

Als uitgangspunt voor mijn onderzoek heb ik gebruik gemaakt van een bestaand onderzoeksplan van I. Ketelaars, Universitaire Lerarenopleiding Tilburg. (2013) Het plan heb ik specifiek toegespitst op mijn eigen onderzoeksvraag en onderwijssituatie op TalentStad.

Omdat het een onderwerp is dat mij intrigeert, en daadwerkelijk als probleem wordt ervaren bij ons op school heb ik gemeend dat ik het onderzoek uit mag/kan voeren voor mijn specifieke situatie om zodoende, aan de hand van de resultaten die gelden voor mijn casus, handvatten te formuleren die ik kan gebruiken om TalentStad voort kunnen helpen bij de aanpak van het probleem.

Er is al veel onderzoek gedaan naar het effect van de docent-leerling relatie op de (leer)motivatie van leerlingen. Vanuit de kernbegrippen die ik voor dit onderzoek gebruikt heb, ben ik op zoek gegaan naar bronnen. De geraadpleegde bronnen betreffen zowel literatuur als onderzoeksrapporten met betrekking tot het onderwerp.

2.2 Leerklimaat

Deci (1990), en Stevens (1997 & 2002) omschrijven leerklimaat als dat wat leerlingen (en volwassenen) nodig hebben om optimaal te functioneren. Vanuit onderzoek hebben zij drie basisbehoeften voor leerlingen geformuleerd: autonomie, relatie en competentie. De

veronderstelling die hieruit naar voren komt is dat, wanneer aan deze drie basisbehoeften voldaan wordt, leerlingen bereid, gemotiveerd zullen zijn om actief mee te denken in hun eigen leerproces.

(Ebbens & Ettekoven 2005)

In het boek “Effectief Leren” wordt gesteld dat leerlingen zich niet altijd herinneren wat ze leren, maar ze vergeten nooit hoe we ze behandelen. Savater (2001) zegt daarover dat met name de omgang met anderen ons de mogelijkheid biedt onze menselijkheid te ontwikkelen: “de onderlinge betrekkingen tussen individuen en het interactieve karakter van het sociale verkeer zijn belangrijker en waarachtiger dan alle tastbare voorwerpen die wij cultuur noemen. En daarin speelt onderwijs een belangrijke rol”. Dit geeft aan hoe belangrijk een goede relatie is voor de welwillendheid van

anderen. Om deze reden wordt er in het boek “Effectief leren” gepleit voor een leerklimaat waarin leerlingen zich betrokken voelen. Waarschijnlijk is het zo dat gebrek aan waardering voor de leerling als deelnemer beschouwd kan worden als een belangrijke oorzaak voor het gebrek aan

leermotivatie. De rol van de docent blijkt hierin erg groot te zijn.

6

2.3 Motivatie

Als we op zoek gaan naar de definitie van motivatie vinden we in Van Dale de volgende omschrijving:

‘beweegreden, drijfveer’

Woolfolk, Hughs & Walkup (2008) omschrijven ‘motivatie’ als volgt: ‘Motivatie is een innerlijk proces dat een persoon aanzet tot bepaald gedrag, richting geeft aan dat gedrag en ervoor zorgt dat dit gedrag in stand gehouden wordt. Hierbij moet onderscheid gemaakt worden tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie. Motivatie verwijst in belangrijke mate naar de wil van kinderen en jongeren om te leren. (Lagerwerf & Korthagen, 2008)

In dit onderzoek ga ik uit van de factoren die gemotiveerd gedrag van leerlingen bevorderen en daarmee kunnen bijdragen aan de inspanningen van leerlingen om bij te dragen aan een positief leerklimmaat en de wil om te leren.

De belangrijkste en bekendste theorie over motivatie is de Self-Determination Theory (SDT) van Deci en Ryan (2000). ‘Zelfdeterminatietheorie’ in relatie tot motivatie doet vermoeden dat naarmate leerlingen meer hun eigen keuzes kunnen bepalen, hun motivatie zal toenemen. Volgens deze theorie is er dus sprake is van motivatieproblematiek, wanneer er geen goede match is tussen de zelfdeterminatie behoefte van de leerling en die van de school.

Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie. Intrinsieke motivatie komt vanuit de leerling zelf. Zij gaan tot actie over omdat hetgeen ze moeten doen als interessant of leuk wordt ervaren. Intrinsieke motivatie betreft veelal het behalen van een persoonlijk doel of voldoening. Extrinsieke motivatie is motivatie die van buitenaf gestimuleerd wordt. Een goed voorbeeld van extrinsieke motivatie is bijvoorbeeld het willen behalen van een goed cijfer, of in een goed daglicht bij de docent willen komen te staan omdat de docent aardig gevonden wordt. De docent speelt dus een rol in de mate van motivatie bij een leerling.

Woofulk (2008) beschrijft in haar onderzoek dat er 6 factoren zijn waardoor de docent de leermotivatie van leerlingen kan beïnvloeden: taak, autonomie, erkenning, groeperingsvormen, evaluatie en tijd. Deze factoren worden samengevat in een acroniem: TARGET (Pintrich & Schunk, 2002) Deze factoren worden als volgt uitgelegd:

1. Leerlingen zijn meer gemotiveerd om een taak te maken als deze aansluit bij hun interesses.

Ook is het een stimulans voor leerlingen om actief met de taak aan de slag te gaan als deze hun nieuwsgierigheid stimuleert of aansluit bij realistische situaties (betekenis geeft).

2. Het is essentieel voor leerlingen dat ze autonomie, of vrijheid hebben bij het uitvoeren van de taak. Teveel zelfstandigheid kan echter averechts en contraproductief werken. Als

leerlingen te weinig vrijheid hebben om zelf te onderzoeken, kan dit tot verveling leiden. Een evenwicht tussen bovenstaande aspecten zal leiden tot motivatie.

3. Het geven van complimenten en beloningen over zijn productiviteit, inzet, voortgang en prestaties werken motiverend.

4. Het is belangrijk om samenwerkingsopdrachten te doen. Een gezamenlijk doel bevordert de motivatie en het leren. Als leerlingen van elkaar kunnen leren door samen te werken zal de motivatie gestimuleerd worden.

5. Een leerling moet in de gelegenheid zijn om competenties en verbeteringen te tonen bij de uitvoering van een taak. Als de focus te veel ligt op de uitvoering van een taak dan op het leren, dan zien leerlingen het volbrengen van de taak als doel. Door evaluatie zal de voortgang inzichtelijk gemaakt worden, hetgeen motiverend werkt.

6. Als docenten differentiatie aanbrengen in hun lessen, rekening houden met de individuele verschillen en eigen keuzes van de leerlingen, wordt het leren van de leerlingen

7 gestimuleerd. Docenten dienen flexibel om te gaan met de manier waarop ze tegemoet komen aan de individuele behoeften van de leerlingen.

Succesvol en effectief lesgeven wordt door Deci en Ryan (2000) benoemd als het bewerkstelligen van activerende en op de wil van de leerling gebaseerde vormen van extrinsieke motivatie door leraren.

Zoals reeds eerder gezien in “Effectief leren” (Ebbens & Ettekoven, 2011) moet, om dit te bereiken, voldaan worden aan drie fundamentele behoeften: autonomie, competentie en relatie. Met autonomie wordt bedoeld dat leerlingen een eigen richting kunnen geven aan hun leerproces.

Leerlingen zijn vrij eigen keuzes te maken en hebben verantwoordelijkheid. Met competentie wordt bedoeld dat leerlingen het gevoel willen hebben dat zij in staat zijn om bepaalde activiteiten goed te doen. Het niveau van de lesstof moet bijvoorbeeld niet te makkelijk of te moeilijk zijn. Ten slotte, is er behoefte aan interpersoonlijke verbondenheid ofwel relatie. De motivatie van leerlingen stijgt, wanneer leerlingen zich meer verbonden voelen met de waarden van het klaslokaal en wanneer zij zich meer gerespecteerd voelen en meer gezien door hun leerkrachten en medeleerlingen. Deze laatste fundamentele behoefte is duidelijk verbonden aan de leerkracht-leerling relatie. Daarom zal dit onderzoek zich voornamelijk richten op dit aspect.

2.4 Relatie

Volgens het woordenboek (Van Dale) is relatie: betrekking waarin zaken of personen tot elkaar staan.

(de Boer, 2013) Op basis van de literatuur wordt het begrip ‘leerkracht-leerling’ relatie als volgende gedefinieerd: ‘De leerkracht-leerling relatie omvat de affectieve kant van de persoonlijke relatie tussen een docent en een leerling. Deze relatie is een dynamisch geheel gebaseerd op percepties van beide partijen. De belangrijkste aspecten zijn: nabijheid, betrokkenheid, erkenning en veiligheid’

(Koomen, Verschuren en Pianta, 2007)

Eerder onderzoek toont aan dat de leerkracht-leerling relatie invloed heeft op schoolprestaties.

Wanneer de leerkracht-leerling relatie als positief wordt ervaren door de docent en de leerling, heeft dit een positieve uitwerking op de academische prestaties van de leerling (Krijger, 2011). Daarnaast is er aangetoond dat een negatieve leerkracht-leerling relatie kan leiden tot meer externaliserend (en internaliserend) probleemgedrag van leerlingen. (Marzano, 2007)

Er zijn diverse factoren die invloed hebben op de docent- leerling relatie. De basis van een goede docent-leerling relatie is het opdoen van positieve ervaringen. Dit geldt voor zowel de docent als voor de leerlingen. Daaraan gekoppeld is de mate van welbevinden die een leerling ervaart in de klas.

Ook is het van belang dat er duidelijke grenzen in het leerklimaat gesteld worden. Deze factoren beïnvloeden het pedagogische klimaat. Indien het pedagogisch klimaat in orde is, zal de relatie tussen docent en leerlingen door beide partijen als positief ervaren worden. (Molen, 1994) De manier waarop een docent leidinggeeft is bepalend voor het leerklimaat, de docent-leerling relatie en daaruit voortvloeiend de motivatie om te leren. Er zijn drie stijlen van leidinggeven en elk van deze stijlen heeft een ander effect op het leer- en pedagogisch klimaat dat in een groep heerst:

 De autoritaire stijl: de docent houdt graag zelf de touwtjes in handen en de leerlingen krijgen niet veel ruimte om hun eigen (leer) keuzes te maken. De leerkracht hanteert duidelijke grenzen.

 De laissez-faire stijl: De leerlingen bepalen voor een groot deel zelf wat er gebeurt. De leerkracht laat veel dingen over aan de natuurlijke ontwikkeling van de kinderen. Het gevaar van deze stijl is dat de docent de invloed op de les aan de leerlingen overlaat en teveel uitgaat van de eigen ontwikkeling van de leerlingen.

8

 De democratische stijl. Hierbij is er ruimte voor de meningen en ideeën van de kinderen, maar treedt de docent begeleidend op om tot een goede (leer) ontwikkeling te komen. Deze stijl stimuleert het zelf oplossend vermogen van de leerlingen. (Stevens, 2002)

3. Probleemstelling

De docenten op TalentStad ervaren een probleem in de werkhouding van leerlingen. De leerlingen worden bestempeld als lui, ongemotiveerd en ongeïnteresseerd. Deze houding heeft ook zijn weerslag op de docenten en soms zelfs op de kwaliteit van hun lessen. Ze raken zelf ook enigszins ongemotiveerd om hun best te doen om leuke en uitdagende lessen te geven omdat, volgens hen, de houding van de leerlingen toch niet verandert.

3.1 Doelstelling

Met dit onderzoek wil ik nagaan in hoeverre de houding en relatie van docenten ten opzichte van leerlingen invloed heeft op de leermotivatie van leerlingen. Ik wil onderzoeken of een docent met een goede relatie met zijn/haar groep meer gedaan krijgt van de leerlingen dan een docent met een minder goede relatie. Daarbij wil ik in kaart brengen welke acties en/of gedragingen de docenten vertonen waardoor de leerlingen wel of niet gemotiveerd zijn.

Het uiteindelijke doel is om mijn collega’s op TalentStad handvatten te bieden met betrekking tot mogelijke acties of interventies om de motivatie en werkhouding van leerlingen omhoog te krijgen.

3.2 Onderzoeksvraag

In hoeverre is er een verband tussen de relatie tussen docenten en leerlingen en de leermotivatie van de leerlingen uit klas 4B3 op TalentStad?

Op basis van de onderzoeksvraag die geformuleerd is vanuit de verlegenheidssituatie ben ik tot de volgende deelvragen gekomen:

3.3.1 Deelvragen praktijkonderzoek:

1. Wat verstaan docenten en leerlingen van klas 4B3 op TalentStad onder motivatie?

2. Wat is volgens de docenten en leerlingen van klas 4B3 op TalentStad een goede docent-leerling relatie?

3. Wat is volgens de docenten en leerlingen in klas 4B3 op TalentStad het effect van de door hun beoordeelde docent-leerlingen relatie op de leermotivatie?

3.4 Verwachtingen

Op basis van de reeds bestudeerde literatuur en reeds bestaande onderzoeksresultaten met betrekking tot de ongemotiveerde houding van de leerlingen van klas 4B3, verwacht ik dat de problemen liggen in het feit dat er te weinig betekenis wordt gegeven aan de lessen door docenten.

Ik verwacht dat het doel van de les eenduidiger naar voren moet komen in de lesstructuur. Tevens denk ik dat leerlingen zullen aangeven dat ze meer inspraak wensen op de manier waarop zij leren.

De perceptie tussen docenten en leerlingen over de manier van lesgeven, de visie op motivatie en de visie op de docent-leerling relatie zal een grote rol spelen. Mijn verwachting is dat docenten

leerlingen lui en ongemotiveerd noemen maar dat leerlingen dat niet zo zien. Zij zullen eerder zeggen dat ze best gemotiveerd zijn, maar dat de lessen van de docent saai zijn, of dat de docent niet goed uit kan leggen. Ik verwacht dat zij de oorzaken van het gebrek aan motivatie niet bij zichzelf zullen zoeken. Docenten daarentegen zullen waarschijnlijk beter in staat zijn om naar hun eigen handelen

9 te kijken, maar wellicht niet voldoende openstaan op signalen uit de groep, of deze signalen

onvoldoende oppikken en er ook daadwerkelijk wat mee doen. Dit kan te maken hebben met de perceptie die docenten hebben ten op zicht van hun band met de leerlingen. Misschien ervaren en benoemen de docenten de band met de leerlingen van klas 4B3 anders dan de leerlingen.

Indien er grote verschillen aan het licht komen met betrekking tot de perceptie op motivatie en de docent-leerling relatie is het noodzakelijk om te onderzoeken hoe deze verschillen zijn ontstaan en hoe deze verkleind kunnen worden.

10

GERELATEERDE DOCUMENTEN