• No results found

The Body, the Book and the Button Hoe ons wereldbeeld samenvalt met de vorm van onze cognitie

In document Je zelf op het spel zetten (pagina 161-195)

In ‘De gezongen aarde’ beschrijft Bruce Chatwin onder meer hoe Aborigines in de outback van Australië hun weg vinden door mythische liederen te zingen. Dat deze liederen meer zijn dan een melodieuze manier om niet te verdwalen, wordt duidelijk in het laatste hoofdstuk. Hinkie is een Aborigine en zijn (voorouder) totem wordt gevormd door een ‘inheemse kat’ de Tjilpa, een klein en naar alle waarschijnlijkheid uitgestorven buideldier. Hinkie heeft gehoord dat drie verre verwanten op sterven liggen in het Dal van de Palmvarens. Een heilige plek in zijn zangspoor, maar een die hij nooit eerder bezocht. Het is een heilige plek omdat daar de Tjuringa’s worden bewaard. Ovalen schilden van steen of hout die zowel muziekpartituur als mythologische gids zijn voor de reizen van de Voorouder. Sterker nog: ‘Het is het feitelijke lichaam van de Voorouder….. het is iemands alter ego, zijn ziel, de eigendomsakte van zijn land; zijn paspoort en zijn ticket om ‘terug naar binnen’ te gaan.’ Een Aborigine die zijn Tjuringa kwijtraakt of vernielt plaatst zichzelf buiten de menselijke orde en kan nooit meer terugkeren naar de ‘oerbron’.4

Op de laatste pagina’s van het boek beschrijft Bruce Chatwin zijn observaties tijdens een trip met een Landrover door de Australische outback waarbij de Aborigine Hinkie hun gids die door de snelheid van de auto volledig gedesoriënteerd raakt. Terwijl Hinkie gewend is om al zingend zijn weg te vinden op een wandelsnelheid van zo’n zes kilometer per uur rijdt de Landrover zo’n veertig kilometer per uur. Zodra de chauffeur begrijpt wat er aan de hand is en zijn snelheid aanpast begint het zingen van Hinkie weer op een ‘melodieus geruis’ te lijken. ‘Hij begon te glimlachen, zijn hoofd wiegde heen en weer… en je wist dat, wat hem betrof, hij de Inheemse Kat was.’5

De tegenstelling kan ogenschijnlijk niet groter en illustreert op het eerste gezicht hoe moderne apparaten tegen de menselijke natuur indruisen. Maar dit voorbeeld is niet aangehaald om deze tegenstelling natuur vs. cultuur te onderschrijven. Maar om te benadrukken hoe een van de oudste nog levende culturen - vermoedelijk is de Aboriginal cultuur in zo’n 35.000 jaar slechts weinig veranderd - in verband staat met fenomenen uit onze hedendaagse cultuur. Deze verhouding wordt niet beschouwd als tegengesteld, maar als een ontwikkeling of ‘culturele evolutie’ en

4 Chatwin, B. (1999). De gezongen aarde. Amsterdam: Ooievaar. Blz. 302

De Vluc hteling , de Terrorist en de T oerist 1.407 De Vluc hteling , de Terrorist en de T oerist 162 163 1.407

vormt het uitgangspunt voor dit hoofdstuk. Dat Hinkie zingend zijn weg vindt en zo ‘samenvalt’ met zijn totem de Inheemse Kat, vormt daarin een significante waarneming die verdere toelichting vereist. Met andere woorden: hoe valt de mythologische

participatie van Hinkie en zijn desoriënterende ervaring in de ronkende Landrover te verklaren als we uitgaan van een culturele ontwikkeling in plaats van een tegenstelling.

Merlin Donald biedt daarvoor een eerste aanknopingspunt. Vanuit de stelling dat cognitie een wezenlijk onderdeel vormt van kunst vraagt Donald zich af waar evolutionair gezien de oorsprong ligt.6 Dit begin noemt hij: ‘mimetic culture’. Mimesis

is volgens Donald een analogie of een holistische manier van denken die meer basaal is voor het menselijk denken dan taal of logica. Het is een aangeboren vermogen om bepaald (complex) gedrag te vertonen: namelijk een poging om iets uit de realiteit met behulp van het eigen lichaam te reproduceren. Hij dateert het ontstaan ervan zo’n 2 miljoen jaar geleden. Daarbij onderscheidt hij vier basis capaciteiten: mime, imitatie, gebaar en het oefenen van een vaardigheid. Deze vier capaciteiten zijn ook zichtbaar in andere sociaal georganiseerde dieren als primaten maar niet zo verfijnd als bij de mens. Het mimetische is gezien de evolutionaire ontwikkeling een rudimentair gegeven voor zowel primaten als de mens. De menselijke soort heeft evolutionair gezien iets extra’s aan het mimetische vermogen toegevoegd. ‘Als we proberen om een strategie te ontwikkelen voor het overbruggen van de kloof tussen de mens en de rest van het dierenrijk is cognitie de meest belangrijke dimensie waarlangs culturen worden verdeeld.’7 Om die reden beschrijft Donald dit

verschil tussen de cultuur van mensapen en mensen beschrijft als het verschil tussen ‘episodische cultuur’ en ‘mimetische cultuur’. ‘Hun levens spelen zich volledig af in het heden, als een serie van concrete episodes, en het hoogste niveau van hun systeem van representatie van het geheugen lijkt zich op het niveau van representatie van de gebeurtenis te bevinden.’8 Met andere

woorden: primaten kunnen alleen een handeling onthouden en herhalen, zoals het openen van noten door er met een steen op te slaan. Een belangrijke beperking van het ‘episodisch geheugen’ ligt volgens Donald in de gelimiteerde mogelijkheden van representatie. En juist de representatie in een semantisch systeem schept de mogelijkheden van analyse en reflectie, iets dat in een episodische representatie onmogelijk is. Hoewel de cognitieve evolutie van de menselijke cultuur grotendeels een

6 Donald, M. (1991). Origins of the modern mind: Three stages in the evolution of culture

and cognition. Cambridge, Massachusetts, United States of America: Harvard

University Press.

7 Idem, Blz. 149

De Vluc hteling , de Terrorist en de T oerist 1.407 De Vluc hteling , de Terrorist en de T oerist 162 163 1.407

verhaal van de ontwikkeling van verschillende semantische systemen is, zo stelt Donald, vormt het niet het volledige verhaal. De cultuur die de brug vormt tussen het episodische geheugen en de symbolische vormen van representatie ligt daarom volgens Donald in de ‘mimetische cultuur’.

Donald stelt dat intentionaliteit een belangrijke drijvende kracht is, maar dat een meer naar binnen gekeerde blik misschien de sleutel vormt voor de articulatie van het mimetische

vermogen. Het cognitieve vermogen van (zelf)reflectie ziet hij als onderscheidend ten opzichte van de nabootsing die primaten kenmerkt. Het kunnen beoordelen van het eigen gedrag biedt volgens Donald de mogelijkheid voor experiment en spel.9

Het is misschien niet alleen een vorm van zelfreflectie maar ook het voor de mens kenmerkende vermogen op te gaan in de handeling. Ook dieren spelen, maar via vaste patronen en rollen. Spelen met verschillende gezichtsuitdrukkingen voor de spiegel of experimenten met het overdrijven van een gebaar en daar een intrinsiek plezier aan beleven, is volgens Donald uniek voor de mens. Dit aanpassen van bestaande scenario’s is, zo stelt Donald een vorm van meta-cognitie. Een voorbeeld van hoe een (nagebootst) gebaar kan veranderen door meta-cognitie is de uitbeelding van ‘wenken’. Waar, met zijn oorsprong in de dagelijkse realiteit, in een opera of theater dit ostentatief wordt verbeeld, is met de komst van film en tv met de mogelijkheid van de close-up, een kleine hoofdbeweging voldoende. Begin 20ste eeuw is in film nog het grote theatergebaar te zien. Later wordt dat gebaar in films kleiner. Juist dit aanpassingsvermogen, dan wel door experiment, feedback of spelen, is een wezenlijke en ietwat ongrijpbare eigenschap van de ‘reproducerende’ handeling in de mimetische cultuur waardoor die niet in automatisme blijft steken maar evolueert.

Het mimetische vermogen ligt volgens Donald ten grondslag aan de ontwikkeling van uiteindelijk taal en theoretisch

kenvermogen. Hij onderscheidt drie fases in de culturele evolutie die volgens hem cumulatief en conservatief is. Dat wil zeggen dat de ene fase niet overgaat in de andere maar onder het ‘gezag’ komt van de volgende fase omdat evolutie ‘niets weggooit’. De drie fases die Donald onderscheidt in de menselijke cultuur zijn Mimetisch (2 miljoen jaar geleden), Mythisch (150.00 jaar geleden)

9 Hierin lijkt zich een relatie aan te dienen met het werk van de filosoof en

pedagoog John Dewey in de zin dat iedere handeling zijn eigen ‘feedback’ kent. We doen niet alleen iets we ondergaan ook de effecten van zo’n handeling zo stelt Dewey en dit vormt in zijn ogen de betekenis van het begrip ‘ervaring’. Volgens hem is het scheiden van kennis en handelen daarmee ook onmogelijk. De mogelijkheid deze feedback of ervaring om te zetten in het aanpassen van onze handeling is dat deze niet in reproductie alleen blijft hangen. Dewey, J. (2011). John Dewey over opvoeding, onderwijs en burgerschap. (J. Berding, Red., & J. Berding, Vert.) Amsterdam: SWP.

De Vluc hteling , de Terrorist en de T oerist 1.407 De Vluc hteling , de Terrorist en de T oerist 164 165 1.407

en Theoretisch (ruwweg de afgelopen 2500 jaar). Kunstvormen die hij onder de mimetische fase schaart zijn dans, pantomime en rituelen. In de daarop volgende mythische fase is het mimetische nog steeds een aanwezig onder invloed van een mythische logica van het vertellen van epische verhalen. Het nabootsen van de bewegingen van een wolf is dan niet alleen meer een zo goed mogelijk reproduceren van de wolf waarbij de ‘danser’ mogelijk in contact komt met de rondzwevende anima van de wolf, zoals in de mimetische fase. Maar de beweging heeft zich aangepast en is een ondersteunend onderdeel bij het vertellen van een verhaal. Het heeft zich aangepast aan het nieuwe medium van het gesproken woord. Het vertellen van mythes wordt pas recent opgevolgd door de theoretische fase die zich kenmerkt door schrijftechnieken en wetenschappelijke instrumenten. Het is een verfijnd en complexe vorm van cultuur, volgens Donald, waarin het mimetische en mythische nog steeds van betekenis zijn, alleen nu onder het gezag van een theoretisch krachtenveld. Het werk van Donald kent sterke overeenkomsten met dat van de Nederlandse filosoof Cees van Peursen. Ook van Peursen gaat uit van een evolutionair cultuurmodel en onderscheidt drie fases waarbij de eerdere fases onder het gezag komen te staan van latere fases.10 Hij hanteert de begrippen: mythisch wereldbeeld,

ontologisch wereldbeeld en functioneel wereldbeeld. In het mythische wereldbeeld wordt de werkelijkheid geordend in ‘epische’ verhalen en is de afbeelding niet gescheiden van hetgeen het voorstelt. Het artefact is op gezette tijden, meestal in een ritueel, bezield: het heeft een eigen anima. Het volgens van Peursen daarop volgend ontologische wereldbeeld is een meer theoretische benadering. Het eeuwige is niet meer rechtstreeks onderdeel van de werkelijkheid, zoals in het mythische principe van de eeuwige wederkeer, maar wordt op afstand gezet in een sacrale orde tegenover de wereldlijke orde van het hier en nu. Het beeld krijgt een meer symbolische functie: het toont misschien wel iets concreets als een keizer, maar verwijst naar iets abstracts en onstoffelijks als Waarheid of Majestas.11 Bovenal heeft

het beeld een voorbeeldfunctie en toont het een theoretisch ideaal. Het is verbeelde moraal en toont hoe je te gedragen.

10 Peursen, C. v. (1987). Cultuur in stroomversnelling. Leiden: Martinus Nijhoff.

11 In het werk ‘The Language of Images in Roman Art’ ontwikkelt Tonio Holscher

de these dat de eclectische beeldtaal van de Romeinen niet willekeurig is maar ten dienste staat van het visueel communiceren van de idealen van het Rijk. Wat we tegenwoordig al snel propaganda zouden noemen. Hölscher maakt op basis van een vergelijking tussen de Griekse kunst en de Romeinse kunst aannemelijk dat de Romeinse kunst uitdrukking geven aan ideologische waarden. En die zijn eeuwig en overal geldig, waarbij Waardigheid en Verhevenheid boven in de hiërarchie staan. Het illustreert dat de Romeinen een ontologisch begrip van de wereld hanteerden. T. Hölscher (2001) The Language of Images in Roman Art, Cambridge University Press

De Vluc hteling , de Terrorist en de T oerist 1.407 De Vluc hteling , de Terrorist en de T oerist 164 165 1.407

De Hollandse schilderijen uit de 17e eeuw moeten ons vooral wijzen op de ‘ijdelheid’ (vanitas) van ons leven en de werken van Jan Steen zijn voorbeelden van hoe het niet hoort. Het beeld is in het ontologische wereldbeeld niet alleen een afbeelding van iets concreet. Of een intermediair dat ons in direct contact brengt met rondzwevende spirituele energie, zoals in het

mythologische wereldbeeld. In het ontologisch wereldbeeld dient het beeld bovenal als een tekst opgevat te worden en is het beeld symbolisch en allegorisch. Ook in het Modernisme van begin 20e eeuw, speelt de scheiding tussen metafysica, een universele waarheid, tegenover een stoffelijke en eindige werkelijkheid nog een rol. Bijvoorbeeld in het werk van schilders als Malevich of Mondriaan. Opvallend in deze periode, het Modernisme, is niet alleen het zoeken naar het essentiële van de kunsten maar vooral dat deze essentie bereikbaar is door een universele methode, meestal gekarakteriseerd door een vorm van reductie. Hiermee komt paradoxaal genoeg een functioneel aspect om de hoek kijken. Niet zozeer wat de essentie is maar vooral hoe wordt deze wordt bereikt. Door een ‘zuiveringsmethode’12 te hanteren

komt de ware kunst als vanzelf naar boven drijven. Hiermee verschuift de aandacht van het Wat naar het Hoe, van essentie naar procedure.

Hoewel het menselijke denken en handelen altijd functionele aspecten kende, vormt functionaliteit sinds de Industriële Revolutie een steeds bepalender eigenschap van onze cultuur. ‘De ontologie betekende zoiets als de bevrijding uit de ban van de magie. Welnu, zo kan men het functionele denken zien als

12 De modernistische kunst van begin 20e eeuw zijn zo uiteenlopend dat het

benadrukken van één specifieke oriëntatie (-isme) daarbinnen een onevenredige eenduidigheid suggereert. Hoewel andere oriëntaties ook de formele

beeldaspecten benadrukken illustreert de formeel abstracte schilderkunst de fascinatie voor de zuivering van de kunsten van oneigenlijke elementen het meest exemplarisch. In dit licht is de filosofie van Kant relevant. In het werk ‘tijdmachines, over de technische onderwerping van vergankelijkheid en duur’ wijst René Munnik op het meest voorkomende bijvoeglijk naamwoord in het standaardwerk van Kant: zuivere. In ‘Kritiek van de zuivere Rede’ zo stelt Munnik verlaat Kant zich op de onbetwistbaarheid van Mathematica en Mechanica. Als een scheikundige lijkt hij te zoeken naar een periodiek systeem voor kennis. Hij stelt dus zuiverheid tegenover gemengd. Dit gemengde betekent ‘besmet’ of vertroebeld met oneigenlijke argumenten of kennis van cultuurgebonden aard. Juist vanuit onbetwistbare elementen laat zich al het andere samenstellen. Dit is een interessante redenering en de verschillende –ismen van begin 20e eeuw in een ander daglicht stellen. Hoewel het Futurisme als verdacht te boek staat door een verheerlijking van geweld en het Surrealisme als meest sociaal/politiek geëngageerd doorgaat is de ‘zuiverheidsmethode’ waarin de kunsten hun autonomie proberen te claimen kenmerkend voor hoe deze oriëntatie lijkt samen te vallen met de politieke tijdsgeest. Dan doemt er juist een morbide relatie op met politieke ideologieën. Munnik, R. (2013). Tijdmachines, Over de technische onderwerping van

De Vluc hteling , de Terrorist en de T oerist 1.407 De Vluc hteling , de Terrorist en de T oerist 166 167 1.407

een bevrijding uit het isolement van het substantialisme schrijft van Peursen in Cultuur in stroomversnelling.13 Even verderop stelt

hij: ‘In het mythische denken was de verhouding tussen mens (subject) en wereld (object) die van wederzijds doordringen, participatie. In het ontologische denken kwam er distantie, afstand, een weg tot inzicht. In het functionele denken treedt vooral het onderling naar elkaar verwijzen van mens en wereld op de voorgrond; het gaat dan dus om de relatie.’14 Niets heeft

klaarblijkelijk meer betekenis in zichzelf zoals in het ontologisch denken, maar uitsluitend in relatie tot de mens. De werkelijkheid is niet iets waar een groot geheim of goddelijk masterplan achter schuil gaat (ontologisch) maar wordt pas werkelijk door menselijk handelen. In het functionele denken staat de mens (subject) nog steeds buiten de wereld (object) zoals in het ontologisch wereldbeeld, maar wordt deze relatie gekenmerkt door de dynamiek van de onderlinge relatie met het object. Dit betekent dat Waarheid uiteindelijk transformeert naar relatieve waarheden. Het cyclische (mythologisch) en lineaire (ontologisch) tijdsbesef zijn niet weg uit onze wereld. Ieder jaar vieren we Oud en Nieuw en innovatie drijft voor een groot deel op zoiets als Vooruitgangsoptimisme, maar ons hedendaagse leven kenmerkt zich door een aaneenschakeling van afzonderlijke momenten die we bijvoorbeeld vastleggen met een druk op de knop van de camera of een ‘like’ op Facebook.

Samengevat: In het mythisch denken draait het om het Dat, enigszins vergelijkbaar zoals een dreumes de dingen aanwijst en ze een naam geeft en daarmee gelijktijdig zichzelf bevestigd. In het ontologisch denken om Wat is de essentie, en in het functionele denken draait het om Hoe werkt het? Maar alle drie zijn vormen van rationaliteit benadrukt van Peursen. Wanneer controle doorslaat in onvrijheid, zo lijkt van Peursen te suggereren, ontwikkelt zich een nieuw wereldbeeld. Door het creëren van distantie bevrijdt het

ontologische ons uit de mythologische angst voor het overtreden van taboes, waardoor de participatie verloren gaat. Het

functionele denken is een bevrijding uit een wereldbeeld met dichtgetimmerde betekenissen, maar het effect van dit denken is ook een ‘operationalisme’. We worden alleen geraakt door gebeurtenissen, verhalen, beelden die voor ons relevant zijn. Met

13 Substantialisme staat volgens van Peursen voor ‘dat wat in zichzelf bestand

heeft. Dat wil zeggen iets dat op zichzelf kan staan en niet van iets anders afhankelijk is.’ Peursen, C. v. (1987). Cultuur in stroomversnelling. Leiden: Martinus Nijhoff. Blz. 78 In zijn meest radicale vorm isoleert en scheidt substantialisme dingen van elkaar die daardoor zelfstandige grootheden worden. In deze radicale vorm van ‘substantialisme’ kennen we het als dogmatisch, de leerstelling.

De Vluc hteling , de Terrorist en de T oerist 1.407 De Vluc hteling , de Terrorist en de T oerist 166 167 1.407

andere woorden, we laten ons leiden door dingen die slechts voor ons functioneel en niet functioneel zijn in de relatie met anderen. Tegelijkertijd benaderen we zaken als een bureaucraat, de procedure of handleiding die we volgen leidt ons automatisch naar het juiste antwoord.15

Hoewel ook van Peursen drie periodes onderscheidt, is het verschil met de drie fases van Donald opvallend. Daar waar Donald zijn laatste fase, de theoretische, bij pakweg de Klassieke Oudheid laat beginnen kent van Peursen met het functionele wereldbeeld nog een recentere fase. Deze fase begint grofweg met de Industriële Revolutie. Het mythisch wereldbeeld kenmerkt zich volgens van Peursen door een ‘magische’ beeldbenadering en epische verhalen. Hierin lijkt van Peursen de twee fases van Donald, mimesis en mythisch, samen te voegen tot een. Het ontologische wereldbeeld kent sterke overeenkomsten met de theoretische fase van Donald. Het is de overgang van een holistische benadering naar een meer symbolische en metafysische benadering van de werkelijkheid. Daar waar in het mythisch wereldbeeld ‘object’ en subject’ elkaar als een soort membraam doorlaten en eigenlijk niet van elkaar gescheiden kunnen worden, worden object en subject in het ontologische/theoretische wereldbeeld nadrukkelijk van elkaar gescheiden. Een wereldbeeld beïnvloed door Plato’s metafysica, niet voor niets is hij de eerste schrijvende filosoof, waarbij de tijdelijkheid van onze realiteit niet de essentie vertegenwoordigt maar Waarheid, het Goede en het Schone alleen kenbaar zijn via de geest als de oneindige en eeuwige Ideeën. Er ontstaat met andere woorden een grotendeels onoverbrugbare scheiding tussen het profane en het sacrale die via een strikte hiërarchie verloopt. De tijd is niet meer wederkerend, maar wordt een pijl. Het heeft een begin en beweegt zich richting een bepaald doel. Vergelijkbaar met het lezen van een boek, het heeft een zowel fysiek als temporeel een begin en een eind. In het recente

In document Je zelf op het spel zetten (pagina 161-195)