• No results found

Weken tevoren reeds had zich een commissie gevormd uit de jongelui van de ‘kille’, onder aanvoering van Meijer Leefsma, den zoon uit de koosjere restauratie, die vaak

In document Carry van Bruggen, Het Joodje · dbnl (pagina 113-116)

in Amsterdam kwam en dus op zijn duim wist hoe alles hoorde -, zijn vader zou het

souper leveren en had al toegezegd dat hij ‘het wel goed maken zou.’ Er waren

voordrachten en samenspraken ingestudeerd, zelfs een gecostumeerde ‘Fransche’

dans - één had er een dansmeester in de familie, en vertrouwde het met diens wenken

en raadgevingen wel klaar te spelen - en massa's feestartikelen, mutsen met klappers

en liedjes, maar ook hééle fijne en moderne, waren ingeslagen. En het souper zou

alles overtreffen, wat er tevoren in de kille op dat gebied was vertoond -, geen broodjes

met pekelvleesch en hoogstens tong, met uitjes en augurkjes als op de ouderwetsche

Poeriembals, maar soep en aardappelen-met-biefstuk en mergtaart toe en fruit!

Aardewerk was er niet over te spreken geweest, hij had vroeger de broodjes gebakken

en de levering van het vleesch in commissie gehad -, wat moesten ze nu met hun

‘modern souper’? -, maar toen hij hoorde, dat hij toch de mergtaarten zou mogen

leveren en dat er in den loop van den avond evengoed nog kleinere broodjes ook

zouden gepresenteerd worden, had hij er vrede mee en begonnen hij en zijn vrouw

zich zelfs in het geval te verheugen voor hun dochter Heintje, een hupsche meid,

maar al achter in de dertig en die zichzelf niet ten onrechte bij een

oûbakken ‘galletje’ uit haar vaders winkel vergeleek -, maar voor wie toch nog niet

alle kans verkeken behoefde te zijn! En wie weet, zoo'n avond, als ze er op het

voordeeligst uitzag, en waar er nogal jongelui uit den omtrek verwacht werden.

Er waren nog wel ruzie-tjes geweest om de benoeming der ‘ceremonie-meesters’

en ‘commissarissenvan-orde’ - welke laatste nieuwigheid door Meijer Leefsma was

doorgedreven, maar door de oude elementen, die zich bovendien in hun zonen en

dochteren achteruitgezet voelden, heimelijk misprezen als een ‘groote schtoss’ -,

over de bekostiging van, en de eigendomsrechten op de costuums voor den ‘Franschen

dans’ , waarbij de Rebbe rechtsuitspraken uit den Talmud had te berde gebracht

-over de levering van de balboekjes, die sommigen aan den Joodschen, anderen aan

den goedkoopsten drukker opdragen wilden -, maar eindelijk was alles in der minne

geschikt en in volle eendracht en vrede hadden ze het lokaal versierd met sparregroen

en papieren rozen, er was muziek voor den dans, zelfs zouden de oudjes hun zin

krijgen en augurkjes en uitjes hebben aan het souper, hoewel het lang niet ‘fijn’ was

in de oogen der jongeren -, maar Henderson, de parnas, met zijn goedrond, jolig

gezicht, zuchtte uit een bedrukt gemoed, terwijl hij in zijn huiskamer achter den

winkel, voor den spiegel stond en zijn zwart dasje strikte onder zijn stijf boord, met

eindeloos geduld opnieuw beproevend, zoo vaak hem de gladde

slippen tusschen de vingers weggegleden waren. En zijn vrouw, door al de kinderen

uit de kille ‘tante Esther’ genoemd, zat er stil bij en zuchtte ook en vergat in haar

innerlijke bedrangenis haar man met zijn dasje te helpen -, zooals hij vergat het haar

te vragen.

‘En begrijpen doe ik het niet -, begrijpen kan ik het niet’ -, klaagde ze voor de

zooveelste maal, ‘hoe een meisje dat tienduizend, misschien ja vijftien duizend gulden

meekrijgt, zich is te komen verlieven in een aap van een jongen van nog geen achttien

jaar zonder een cent, een kale gattes, die een vader achter een boekenstal heeft staan.’

‘En als ze niet beter terecht kon, als ze Heintje Aardewerk was,’ stemde Henderson

in, met een ruk aan het dasje, ‘maar een jonge meid en een knappe meid en een meid

met dik centen, bij haar trouwen en te wachten -, aan elke hand tien - geen jongen

hier in de kille of hij wil, dadelijk, zoowaar als ik 't leven heb, maar ik moest er bij

haar vader mee aankomen -, Meijer Leefsma zou ja de eenige nog zijn.’

‘Meijer Leefsma krijgt een prachtige zaak,’ zuchtte tante Esther spijtig.

‘Toch zal haar vader liever iemand hebben die verstand heeft van vee, die in zijn

eigen zaak kan trouwen, zonder centen desnoods. Ja, liever niet -, dat spreekt -, maar

die aap met zijn Grieksch en zijn Latijnsch, die aap van achttien jaar, die voor ons

allemaal zijn neus optrekt. Misschien ja is hij te

grootsch om vanavond te komen. Zou een pak van mijn hart zijn.’

‘Kun je denken,’ ze wendde zich zoo driftig om op haar stoel, dat haar zijden

rokken ruischten, ‘ze zullen het hem wel verteld hebben, zijn vader en zijn moeder

-, ze hebben het niet al lang in de gaten -, ze schmeichelen Juutje niet op alle mogelijke

manieren, ze sturen Bekkie niet op haar af -, wat moet ze met Bekkie, heeft ze aan

ons geen aanspraak genoeg? - neen, ze zullen niet zorgen, dat hij er vanavond vooraan

bij is, met zijn uitgestreken bleeke gezicht. Wat ze eraan ziet! Ik weet dan wel, als

ik een jonge meid was -, geef mij dan Meijer Leefsma maar liever -, dat is een man,

met een paar behoorlijke handen aan zijn lijf, een fiksche snor....’

Haar man wilde zwak-schertsend haar lofspraak op Meijer Leefsma stuiten, maar

In document Carry van Bruggen, Het Joodje · dbnl (pagina 113-116)