• No results found

Ten geleide

In document Het onbehagen voorbij (pagina 65-71)

Deze achtergrondstudie bij het advies Het onbehagen voorbij. Een wenkend

perspectief op onvrede en onmacht van de Raad voor Maatschappelijke

Ontwikkeling (rmo) bouwt voort op eerdere analyses van het maatschap- pelijk onbehagen door het Sociaal en Cultureel Planbureau (scp).

In aanvulling op ons Continu Onderzoek Burgerperspectieven (cob) hebben we voor deze studie, gefinancierd door de rmo, data verzameld over de persoonlijke betrokkenheid en de emoties bij de maatschappelijke problemen die kenmerkend zijn voor veel onbehagen (zie hoofdstuk 4). Ook zijn we op zoek gegaan naar ideeën over een betere of in ieder geval prettigere samenleving (zie hoofdstuk 3). De hoop was dat dergelijke ideeën handvatten zouden kunnen bieden aan de politiek en de overheid om iets aan het onbehagen te doen. De aanvullende informatie is verzameld door middel van een enquête en door een aantal geënquêteerden later nog eens op te bellen om toelichtingen bij hun antwoorden te vragen. Het gaat daar- bij om tot medewerking aan enquêtes bereide Nederlandstalige inwoners van Nederland. Hoewel de multiculturele samenleving een belangrijk onderwerp is in uitingen van maatschappelijk onbehagen, was er geen mogelijkheid om extra onderzoek te doen naar het onbehagen en de visies op de Nederlandse samenleving van groepen die door taalbelemmeringen of anderszins structureel ondervertegenwoordigd zijn (zie daarvoor echter De Goede 2011 en Huijnks en Dagevos 2012).

Aan deze studie is een bijdrage geleverd door Thijs van Dooremalen tij- dens zijn postacademische stage bij het scp. Hij schreef Intermezzo 2 over discoursen van onbehagen, werkte mee aan andere hoofdstukken en gaf veel commentaar.

We danken de rmo voor het in ons gestelde vertrouwen en de discus- sies over wat men mensen vragen kan en wat hun antwoorden zeggen. We zijn in het bijzonder dr. Dieneke de Ruiter van het secretariaat van de rmo erkentelijk voor haar feedback, ondersteuning en geduld.

Paul Dekker, Lonneke van Noije en Josje den Ridder

1

Maatschappelijk onbehagen

Deze empirische studie gaat over gevoelens van onbehagen die mensen hebben over de samenleving en de politiek. Dit maatschappelijk onbehagen valt niet een-op-een samen met persoonlijk onbehagen (gevoelens over de eigen positie) en ook niet met het onbehagen van de samenleving (een cultuur van chagrijn, collectieve blijken van ongenoegen en onvrede over politiek, media en omgangsvormen). Die twee andere soorten onbehagen hebben waarschijnlijk wel veel te maken met ons onderwerp, en naar de relaties zullen we op verschillende plekken ook wel kijken of er op zijn minst over speculeren. Wat ons onderwerp betreft kunnen we ons als startpunt wel vinden in de omschrijving van maatschappelijk onbehagen door de Belgische socioloog Mark Elchardus als:

‘… een zich slecht voelen in de eigen samenleving en een zich slecht voelen bij de gang van zaken in die samenleving. […] mensen voelen zich onbehaaglijk in hun samenleving als zij zich onveilig voelen, de indruk hebben dat die samenleving ont- rafelt, zich zorgen maken over toenemend geweld en de indruk hebben dat ondanks alle inspanningen de economische toekomst niet rooskleurig is’ (Elchardus 2008: 12, 14).1

Bij het Sociaal en Cultureel Planbureau (scp) hebben we de afgelopen jaren regelmatig aandacht besteed aan maatschappelijk onbehagen in het Continu Onderzoek Burgerperspectieven (cob) en daar bouwen we in deze studie op voort. In het cob gaan we elk kwartaal met een bevolkings- enquête en vier focusgroepen na waarover mensen tevreden en ontevreden zijn, waar ze vertrouwen in hebben, waar ze zich zorgen over maken en wat ze vinden van een aantal maatschappelijke en politieke kwesties. Uit het onderzoek komt veel ontevredenheid en onvrede naar voren over wat er in de samenleving en de politiek gebeurt. Dat blijkt uit de instemming met negatieve (of afwijzing van positieve) stellingen daarover in de enquête, uit

de maatschappelijke problemen die respondenten formuleren en vooral uit wat ze opschrijven als hun aan het einde van de enquête wordt gevraagd toe te lichten waarom ze vinden dat het met Nederland al met al de goede of de verkeerde kant op gaat. Sterker nog dan in deze enquêteresultaten komt onvrede over samenleving en politiek naar voren in de focusgroepen. Vooral op basis van de groepsgesprekken hebben we in een samenvattende analyse van enkele jaren cob onbehagen omschreven als een combinatie van pessimisme en ongerustheid over maatschappelijke vraagstukken en onvrede over de manier waarop de politiek daarmee omgaat. Inhoudelijk herkennen we het in onze waarneming (Dekker en Den Ridder 2011) in drie vormen.

1. Onbehagen uit zich in het gevoel dat we steeds slechter met elkaar samen leven en dat we daar in wezen niets aan kunnen doen. Mensen maken zich zorgen over de verharding in de samenleving, het gebrek aan respect voor elkaar en de ik-maatschappij. Dat heeft zeker te maken met een assertievere levensstijl; mensen komen geprononceerder op voor hun rechten en belangen, behandelen daardoor anderen met minder respect en zijn eerder gekwetst omdat ze zichzelf niet met respect behandeld voelen. 2. In de tweede plaats voelen veel mensen zich onbehaaglijk over bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen. Het meest in het oog springend zijn de multiculturele samenleving, de Europese integratie, en criminaliteit en veiligheid. Men is kritisch over de integratie van allochtonen, heeft een slecht gevoel bij het verlies van nationale autonomie en identiteit, en is bang voor toenemende misdadigheid en onveiligheid. In mindere mate spelen economische kwesties, vooral te grote inkomensverschillen en slechte economische vooruitzichten. Het onbehagen over deze kwesties zit vooral in een sterk gevoel van onrechtvaardigheid. Men vindt het onrecht- vaardig:

– dat gewone burgers betalen voor wanprestaties van banken; – dat gewone burgers betalen voor wanprestaties in andere Europese landen, vooral omdat ze nooit voorstander waren van de Europese Unie; – dat allochtone Nederlanders profiteren van de verzorgingsstaat, terwijl autochtone Nederlanders daarvoor betalen.

3. In de derde plaats richt het onbehagen zich op de politiek, zowel van- wege haar aanpak van netelige maatschappelijke kwesties als vanwege het functioneren van het politieke bedrijf zelf.

Een belangrijk algemeen kenmerk van onbehagen is daarmee nog onvoldoende genoemd: de ervaren machteloosheid of zelfs fatalisme en defaitisme. Het gevoel dat er uiteindelijk niets te doen is aan kwalijke ont- wikkelingen speelt niet alleen bij de verslechtering van de manier waarop mensen met elkaar omgaan, maar ook bij de aanpak van andere problemen. Men gelooft er niet in dat de politiek er wat aan kan of zal doen en ziet ook geen mogelijkheden om ze in andere collectieve verbanden effectief aan te pakken. Men kan met anderen wel iets doen aan problemen in de eigen omgeving – waar het sowieso meestal wel meevalt en de politiek ver weg is – maar dat helpt niet echt om iets in de maatschappij te veranderen. De kernproblemen van het maatschappelijk onbehagen zijn daarvoor te groot- schalig. Ze zijn het resultaat van anonieme krachten en van het handelen van mensen (politici) die zich niets van ons soort mensen aantrekken, hun eigen belang najagen of maar wat aanmodderen. Deze typering van maatschappelijk onbehagen van ‘de’ Nederlander op basis van negatief gestemde deelnemers van focusgroepen en toelichtingen waarom het de verkeerde kant op gaat in Nederland, is een samenvattende karakterisering en natuurlijk ongenuanceerd. Mensen stellen lang niet altijd alle hierboven genoemde onderwerpen aan de orde om gevoelens van onbehagen tot uit- drukking te brengen.2

Om schattingen te kunnen geven van ontwikkelingen van maatschap- pelijk onbehagen en van verschillen in het voorkomen ervan in bevolkings- groepen, zijn we gedwongen om van nuanceringen af te zien en uniform te meten op basis van de belangrijkste gemeenschappelijke kenmerken. Dat doen we in hoofdstuk 2, waar we onbehagen indiceren met de gemid- delde beantwoording van gesloten vragen in twee series enquêtes. Die vra- gen betreffen ontevredenheid over de eerdergenoemde maatschap pelijke ontwikkelingen, negatieve opvattingen over de politiek en gevoelens van machteloosheid. Behalve naar ontwikkelingen en groepsverschillen kijken we in hoofdstuk 2 ook naar individuele achtergronden van groot onbehagen.

Na deze kwantitatieve benadering proberen we door middel van nieuw onderzoek meer inzicht te krijgen in de belangrijkste maatschap- pelijke kwesties en in de emoties rond het onbehagen. Zijn de veelvuldig genoemde maatschappelijke problemen vooral publieke kristallisatie- punten of representaties van persoonlijke angsten en onlustgevoelens, of zijn het zaken waarover men zich als zodanig zorgen maakt? En hoe dan?

In de groepsgesprekken kunnen mensen de vreselijkste dingen over de samenleving en de politiek zeggen zonder dat ze daar erg onder lijken te lijden en zonder dat dit hen ervan weerhoudt even later iets positiefs te zeg- gen over wat er in de maatschappij gebeurt. Mensen gaan in de gesprekken enerzijds vaak gemakkelijk mee in een negatieve stemming en zijn ander- zijds geneigd het pessimisme te relativeren wanneer dat als zodanig aan de orde wordt gesteld, er voorbeelden van positieve ontwikkelingen worden genoemd of er een blik over de landsgrenzen heen wordt geworpen. Dat alles roept vraagtekens op bij de hardheid van het onbehagen.

In hoofdstuk 3 gaan we eerst op zoek naar positieve beelden achter het onbehagen. Wat zou er anders en beter moeten in Nederland? Hoe zou een prettiger Nederland eruit moeten zien? Wat zijn de belangrijkste onder- werpen waar wat aan gedaan zou moeten worden? En door wie?

In hoofdstuk 4 staan de emoties centraal. Hoe betrokken voelen mensen zich bij de grootste maatschappelijke problemen die ze zien en welke emo- ties rapporteren ze daarbij? En wat betekent het eigenlijk als mensen sterke emoties rapporteren?

In hoofdstuk 5 proberen we tot een eindafweging te komen van de omvang en de individuele en culturele betekenis van het maatschappelijke onbehagen in Nederland.

Tussen de hoofdstukken staan drie intermezzo’s: meteen hierna over Nederland in Europees perspectief, na hoofdstuk 2 over verschillende per- spectieven waarin onbehagen wordt verwoord, en na hoofdstuk 3 over de relatie tussen onbehagen en ‘het hogere’.

Noten

1 Vergelijk Elchardus (2009) en Elchardus en Smits (2005; 2007). In deze beschouwingen worden verschillende accenten geplaatst, en er is niet altijd duidelijk onderscheid te maken tussen ‘echte’ bronnen van maat- schappelijk onbehagen zijn en door de media aangeboden symboliserin- gen van onbehagen.

2 Bij nadere beschouwing zijn er ook varianten van maatschappelijk on- behagen te onderscheiden. Zie intermezzo 2 na hoofdstuk 2. In 2011, ten tijde van een door de pvv gedoogd kabinet, zien we naast het gangbare ‘rechtse’ onbehagen met veel klachten over misdaad en migratie, een ‘links’ onbehagen ontstaan met meer klachten over ongelijkheid en over politieke verruwing.

Intermezzo 1

In document Het onbehagen voorbij (pagina 65-71)