• No results found

Bruto grasproductie Zandgrond dun dek, Gt

5 Resultaten modelberekeningen

5.3 Technische bedrijfsresultaten

5.3.1

Grasproductie

De belangrijkste kengetallen voor de ruwvoerproductie voor de potentiele groei en voor de twee bodemtypen Zwak lemig en leemarm bij de varianten Referentie en Waterwinning 1 en

Waterwinning 2 staan in Bijlage 3, met in Tabel 1 de gemiddelde waarden, in Tabel 2 de

standaarddeviatie, in Tabel 3 de minimale waarden, Tabel 4 de maximale waarden en Tabel 5 de verschillen met de referentie.

De gemiddelde bruto drogestofopbrengst en de netto energieopbrengst van gras (kVEM) per ha inclusief de kwartielwaarden en uiterste waarden staat per variant grafisch weergegeven in Figuur 5.3. Hierbij is de opbrengst tot stand gekomen door zowel weiden als maaien. De netto grasopbrengst betreft de bruto grasopbrengst verminderd met verliezen voor weideresten bij weiden, oogstverliezen bij ruwvoerwinning (maaien) en conserveringsverliezen bij inkuilen en van het geoogste gras. De energieopbrengst is uitgedrukt in de hoeveelheid energie die het voer bevat om door koeien melk van te produceren. De eenheid hiervoor is VEM (Voeder Eenheid Melk).

Figuur 5.3 Gesimuleerde bruto drogestofopbrengst en energie-opbrengst (kVEM) van gras per ha per jaar (weiden en maaien) potentieel en voor twee bodemtypen en de drie

droogtevarianten Referentie, Waterwinning 1 en Waterwinning 2 gemiddeld over een reeks van 20 weerjaren (2000-2019) voor melkveeproefbedrijf De Marke. De

weergegeven kaders en lijnen betreffen de verdeling van resultaten in kwartielen, met de mediaan en de uitschieters. De verticale lijnen geven variabiliteit buiten het bovenste en onderste kwartiel aan en punten buiten die lijnen betreffen sterk afwijkende waarden. Door droogte als gevolg van wateronttrekking voor grondwaterwinning daalde de gesimuleerde productie naarmate de droogte toenam zoals verwacht werd. De berekeningen kwantificeren de afname van de bruto en netto energieopbrengst en laten zien dat de variatie tussen weerjaren toenam, vooral voor het bodemtype Leemarm. De gemiddelde bruto opbrengstniveaus zijn gebruik voor het berekenen van de normbedragen voor herinzaai (zie Hoofdstuk 6 Normbedragen extra herinzaai).

5.3.2

Droogteschade

De verandering van de bruto grasproductie ten opzichte van de potentiële bruto productie is vertaald in schade percentages voor directe en indirecte schade. De percentages directe en indirecte schade staan in Tabel 13.

Tabel 13 Directe en indirecte schade bruto grasproductie voor de gesimuleerde droogtevarianten voor twee bodemtypen en drie droogtevarianten gemiddeld over periode 2000-2019 voor melkveeproefbedrijf De Marke.

Varianten Directe schade nat (%)

Directe schade droog (%) Indirecte schade (%) Totaal (%) Zwaklemig Referentie 0,0 8,4 0,0 8,4 Waterwinning 1 0,0 13,4 0,0 13,4 Waterwinning 2 0,0 17,8 0,0 17,8 Leemarm Referentie 0,0 13,0 0,0 13,0 Waterwinning 1 0,0 20,0 0,0 20,0 Waterwinning 2 0,0 24,3 0,0 24,3

De grasopbrengst werd uitsluitend gereduceerd door droogte (directe schade). Schade door vernatting in het vroege voorjaar of late najaar trad niet op. Ook beperkingen in het graslandgebruik, anders dan veroorzaakt door verminderde productie (indirecte schade), traden niet op.

5.3.3

Verdeling grasopbrengst

De totale bruto grasopbrengst op bedrijfsniveau per variant voor de eerste en de overige sneden voor gangbaar grasland inclusief de kwartielwaarden en uiterste waarden staan in Figuur 5.4. De totale productie is bepalend voor de mate van zelfvoorziening in ruwvoer en de hoeveelheid voer die aangekocht moet worden om een tekort te compenseren.

Figuur 5.4 Gesimuleerde totale grasproductie van de eerste en overige sneden op bedrijfsniveau voor twee bodemtypen en de drie droogtevarianten Referentie, Waterwinning 1 en Waterwinning 2 gemiddeld over een reeks van 20 weerjaren (2000-2019) voor

melkveeproefbedrijf De Marke. De weergegeven kaders en lijnen betreffen de verdeling van resultaten in kwartielen, met de mediaan en de uitschieters. De verticale lijnen geven variabiliteit buiten het bovenste en onderste kwartiel aan en punten buiten die lijnen betreffen sterk afwijkende waarden.

Het verschil in grasproductie kwam na de eerste snede (vroege voorjaar) tot uitdrukking in de overige sneden. Door de afnemende grasproductie door extra droogte verminderde ook de totale

grasproductie op bedrijfsniveau. Evenals voor de grasopbrengsten per ha nam vooral voor het bodemtype Leemarm de variatie tussen weerjaren toe door extra droogte.

5.3.4

Aandeel maaien eerste en overige sneden

De gemiddelde percentages maaien per variant voor de eerste en de overige sneden voor gangbaar grasland inclusief de kwartielwaarden en uiterste waarden staan in Figuur 5.5. Maaien verhoogt de kosten ten opzichte van weiden en is van belang voor een verdere economische analyse van het effect van droogte op het bedrijfsinkomen (zie Hoofdstuk 7 Discussie).

Figuur 5.5 Gesimuleerde maaipercentage eerste en overige sneden grasland voor twee bodemtypen en de drie droogtevarianten Referentie, Waterwinning 1 en Waterwinning 2 gemiddeld over een reeks van 20 weerjaren (2000-2019) voor melkveeproefbedrijf De Marke. De weergegeven kaders en lijnen betreffen de verdeling van resultaten in kwartielen, met de mediaan en de uitschieters. De verticale lijnen geven variabiliteit buiten het bovenste en onderste kwartiel aan en punten buiten die lijnen betreffen sterk afwijkende waarden. Het maaipercentage bleef voor Zwak lemig voor de drie droogte varianten ongeveer gelijk en nam voor Leemarm gemiddeld voor de overige sneden toe met 17 % voor Waterwinning 2 ten opzichte van Referentie.

5.3.5

Zelfvoorziening ruwvoer

De zelfvoorzieningsgraad voor ruwvoer voor alle varianten inclusief de kwartielwaarden en uiterste waarden staan in Figuur 5.6. Een verandering van de zelfvoorzieningsgraad geeft een verandering in de aankoop van ruwvoer. De voerkosten maken een relatief groot deel uit van de totale (toegerekende en niet toegerekende) kosten op een melkveebedrijf (zie Hoofdstuk 7 Discussie).

Figuur 5.6 Gesimuleerde zelfvoorzieningsgraad ruwvoerwinning voor twee bodemtypen en de drie droogtevarianten Referentie, Waterwinning 1 en Waterwinning 2 gemiddeld over een reeks van 20 weerjaren (2000-2019) voor melkveeproefbedrijf De Marke. De

weergegeven kaders en lijnen betreffen de verdeling van resultaten in kwartielen, met de mediaan en de uitschieters. De verticale lijnen geven variabiliteit buiten het bovenste en onderste kwartiel aan en punten buiten die lijnen betreffen sterk afwijkende waarden. De zelfvoorzieningsgraad nam voor zowel Zwak lemig als Leemarm gemiddeld met 3-4 % af per droogtevariant ten opzichte van de variant Referentie. De afname verhoogt de kosten voor de aankoop van ruwvoer.

5.3.6

Grasopname melkvee

De belangrijkste kengetallen voor de voeropname voor de gesimuleerd varianten staan in Bijlage 4, met in Tabel 1 de gemiddelde waarden, in Tabel 2 de standaarddeviatie, in Tabel 3 de minimale waarden en in Tabel 4 de maximale waarden. De grasopname bij weiden is een kengetal voor de mate van weidegang. De gemiddelde grasopname per koe per jaar en de verdeling tussen de weerjaren per variant staat in Figuur 5.7.

Figuur 5.7 Gesimuleerde vers grasopname melkvee voor twee bodemtypen en de drie

droogtevarianten Referentie, Waterwinning 1 en Waterwinning 2 gemiddeld over een reeks van 20 weerjaren (2000-2019) voor melkveeproefbedrijf De Marke. De

weergegeven kaders en lijnen betreffen de verdeling van resultaten in kwartielen, met de mediaan en de uitschieters. De verticale lijnen geven variabiliteit buiten het bovenste en onderste kwartiel aan en punten buiten die lijnen betreffen sterk afwijkende waarden.

De vermindering van de grasopbrengst door droogte zorgde ook voor een vermindering van de vers grasopname door melkvee. Voor Zwak lemig en Leemarm daalde de vers grasopname gemiddeld met respectievelijk 111 en 149 kg droge stof per melkkoe per jaar voor Waterwinning 2 ten opzichte van Referentie.