• No results found

Synthese uit historisch onderzoek

In document Oeverlijnverplaatsing op de Waal (pagina 60-63)

4 Huidige Oeverlijnverplaatsing: Vooronderzoek

4.4 Synthese uit historisch onderzoek

In het verleden zijn er verschillende praktijk en theorie onderzoeken geweest rondom de Waal m.b.t. riviermorfologie en kribvakmorfologie. Het onderzoek van Dhr. Kornman had de meeste connectie met dit onderzoek. Dit onderzoek is hier beschreven.

In 1993 is er uitgebreid onderzoek gedaan naar de oeverlijn verplaatsing bij de kribvakken langs de Waal, over de loop van een aantal jaren. Hierin is voor de oeverlijn de vegetatiegrens aangehouden. Dit betekent, dat het onderzoek alleen indirect iets zegt over de erosie/sedimentatie langs de Waal. Zo kan de oever zelf aangezand zijn, maar de vegetatiegrens dit niet benadrukken. Echter kan de vegetatiegrens uit dit onderzoek wel gekoppeld worden aan de gemiddelde waterstand.

De perioden waarnaar gekeken is, zijn van 1961 tot 1991. Er is een poging gedaan om de bodemligging van de kribvakken in kaart te brengen. Echter bleek dit alleen te kunnen met een grote onnauwkeurigheid en is er dus voor gekozen om dit achterwegen te laten.

Bij dit onderzoek is er gebruik gemaakt van luchtfoto’s, praktijk observatie en de meetkundige dienst Delft. Door verschillende fouten zoals, de hoekvertekening, de verschillende schalen van de foto’s, het ontbreken van x,y en z coördinaten en meetfouten waren er geen uitkomsten mogelijk die een kwantitatieve benadering mogelijk maakte. Wel waren de uitkomsten voldoende voor een kwalitatieve benadering. Om de daling van de rivierbodem te kunnen bepalen, zijn langsdoorsnede van de meetkundige dienst Delft vergeleken.

De volgende conclusies kunnen van toepassing zijn uit Kornman(1993)

1 “Een daling van de rivier bodem heeft geen directe invloed op de verplaatsing van de oeverlijn in zowel de binnen- als de buitenbocht.”;

In het onderzoek is de daling van de rivierbodem beschouwd over de periode waarin er gekeken is naar de oeverlijnverplaatsing. Vervolgens zijn deze waardes naast elkaar gelegd en blijkt, dat bij een daling van de rivierbodem de oeverlijn niet per definitie terugschrijd (erosie).

2 “Er is geen verband tussen de grote van de verplaatsing van de oeverlijn en het aantal dagen per jaar, dat de oevers zijn overstroomd.”;

Hier is er gekeken naar verschillende waterstanden bij Lobith over de beschouwde periode en hoe vaak deze werden overschreden. Hieruit blijkt, dat wanneer het aantal overschreden dagen ongeveer gelijk is dit niet geldt voor de

oeverlijnverplaatsing.

3 “Er is geen significant verschil tussen de oeverlijn verplaatsing in de binnen- en buitenbocht, uitgezonderd de periode 1971-1976.”;

De reden waarom deze periode uitgezonderd is, kan verklaard worden door de lage gemiddelde afvoer van die periode bij Lobith. Deze was namelijk 1480 m3/s. in de

andere periode lag deze afvoer tussen de 2240 m3/s en de 2520 m3/s.

4 “Tussen 1961 en 1985 was er voornamelijk sprake van terugschrijding (erosie) van de oeverlijnen, tussen 1985 en 1991 was vooral sprake van stabiele en

voortschrijdende (sedimenterende) oeverlijnen.”;

Hiermee wordt bedoeld, dat in deze jaren de vegetatiegrens is verplaatst. Dit wil niet zeggen of er ook daadwerkelijk grond sedimenteert dan wel erodeert.

5 “Voor zowel binnen- als buitenbochten blijkt er geen verband te zijn tussen de grootte van de oeverlijn verplaatsing en de grootte van de bochtstraal.”; Hierbij is er gekeken naar de bochtstralen van de binnen- en buitenbochten van de Waal. Daarna zijn deze waardes naast de oeverlijnverplaatsing gelegd en blijkt, dat hier geen verband tussen ligt.

4.4.1 Afstemming conclusies naar deze tijd

De conclusies uit de vorige paragraaf zijn gemaakt op basis van waardes tussen 1961 en 1991. De laatste waardes zijn dus van bijna achttien jaar geleden.

In de jaren is er een hoop veranderd op de Waal. Zo is er tussen 1991 en 2006 een afname van scheepvaartbewegingen bij Lobith van 20% gemeten en in de periode 1991-2002 een toename van de zwaarste scheepsclasses (1501 tot 3000 ton en 3000 ton en meer) van 21% tot 25% wat gelijk kan worden gesteld met een vergroting van het motorvermogen in de Waal (zie bijlage E). Hiermee is de invloed van de scheepvaart waarschijnlijk groter geworden.

De scheepvaartbewegingen op de Waal zitten inbegrepen bij de oeverlijn verplaatsingswaardes uit Kornman(1993). Hierdoor zullen de waardes nu groter uitvallen dan in het oorspronkelijke onderzoek. Door de veranderde waardes zouden de conclusies niet meer van toepassing kunnen zijn.

Conclusie één zal nog steeds voldoen. Het is bekend, dat in de Waal nog steeds sprake is van een jaarlijkse bodemdaling. Deze bodemdaling zal wel degelijk effect kunnen hebben op de oeverlijn. Echter, zoals de conclusie stelt, zal dit een indirect effect zijn aangezien de bodemdaling alleen direct effect heeft op de daling van de kribvakbodem en dus geen direct effect op de daling of verplaatsing van de oeverlijn.

Na een kort onderzoek van de waterstanden bij Lobith over de afgelopen achttien jaar kan de volgende tabel worden opgesteld (zie bijlage F).

Gemiddeld aantal dagen/jaar, dat de waterstand bij Lobith groter is dan Periode

12+NAP 13+NAP 14+NAP 15+NAP

1961-1991 41.2 19.2 7.1 1.5

1991-2009 33.1 14.8 5.9 2.2

Tabel 4.1: Gemiddelde aantal dagen van hoogwaterstanden bij Lobith

Hieruit blijkt, dat er wel degelijk verschil is tussen gemiddelde waardes uit de periode van Kornman(1993) en de gemiddelde waardes van de afgelopen achttien jaar. Daarnaast is niet bekend of de huidige oevers bij dezelfde waterstand als in het onderzoek overstromen. In conclusie twee gaat het om de gemiddelde oeverlijnverplaatsing. Uit het onderzoek van het vorige hoofdstuk blijkt, dat ongeveer 8% van de oevers op het traject bestaan uit de in- en uitlaten van

uiterwaarden bij hoogwater. Door deze kleine invloed op het gehele traject wordt er toch verwacht, dat conclusie twee nog voldoet.

De gemiddelde afvoer bij Lobith is nu 2220 m3/s gekeken naar het langjarig

gemiddelde van de periode 1908-2000. Dit komt overeen met de afvoer in de beschouwde periodes en zowel de binnen- als buitenbochten hebben te maken met dezelfde stijging van scheepsclasses. Daarom wordt er verwacht, dat conclusie drie nog voldoet.

Van conclusie vier wordt er verwacht, dat deze niet meer voldoet. Door de stijging van de scheepsclasses wordt er meer erosie verwacht en dus een grotere

voortschrijding van de oeverlijn.

Van de relatie oeverlijnverplaatsing vs bochtstraal, zoals die in Kornman(1993) gevonden is, wordt verwacht, dat conclusie vijf nog steeds voldoet. Hierbij wordt er vanuit gegaan, dat de bochtstralen hetzelfde zijn als in 1991.

Of de conclusies daadwerkelijk nog van toepassing zijn, zou moeten blijken uit nieuw onderzoek waarin de stappen van het historische onderzoek worden herhaald met nieuwe gegevens.

In document Oeverlijnverplaatsing op de Waal (pagina 60-63)