• No results found

Synthese maatregelenpakket voor alle habitattypen en soorten in het gebied

8.1. Successie en beheer

De habitattypen H7140B Veenmosrietland en H6430B ruigten en zomen zijn door successie en het maaibeheer met elkaar verbonden (zie fig. 5). Op termijn heeft het maaien en afvoeren ook effect op het ontstaan van H4010B Vochtige laagveenheiden. Omdat dit type vroeger – in zeer bescheiden oppervlak – aanwezig was in de Eilandspolder, behoort deze ontwikkeling tot de toekomstige mogelijkheden.

8.2. Ontwikkeling stikstofdepositie

Uit Hoofdstuk 4 blijkt dat de KDW van 714 mol N/ha/jr van H7140B Veenmos-rietland tot na 2030 matig wordt overschreden. Daardoor zijn blijvend effecten van verzuring en eutrofiering door N-depositie te verwachten. Verschillende effectgerichte herstelmaatregelen zijn nodig om deze voldoende op te vangen, zodat de instandhoudingsdoelstelling ‘behoud kwaliteit en op-pervlak’ voor dit habitattype kan worden gerealiseerd.

8.3. Maatregelen en gevolgen voor de instandhoudingsdoel-stellingen

Het maatregelenpakket uit deze gebiedsanalyse voorkomt vanaf de eerste PAS-periode ach-teruitgang van het stikstofgevoelige habitattype veenmosrietland. Hierbij gaat het om het behoud van zowel oppervlak als kwaliteit. Daarmee is tevens de instandhoudingsdoelstelling gehaald, aangezien er geen uitbreidings- of verbeterdoelstellingen gelden.

De verwachte effecten van het maatregelenpakket in de tijd worden in de onderstaande tabel samengevat.

Habitattype trend Verwachte ontwikkeling na uitvoering maatregelen volgens tabel 9.1 - :achteruitgang; =: gelijk; +: vooruitgang

Op basis van deze analyses is er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel dat de instandhoudingsdoelstellingen op termijn worden gehaald. Het gebied Eilandspolder valt daarmee in categorie 1a.

Dit ecologisch oordeel is niet gewijzigd op basis van M16L, omdat de verwachte depositieda-ling zodanig beperkt afwijkt van de eerder verwachte depositiedadepositieda-ling, dat dit geen effect heeft op het ecologisch oordeel.

Bij deze beoordeling is de volgende landelijke indeling gebruikt:

Categorie 1a: wetenschappelijk gezien is er redelijkerwijs geen twijfel dat de IHD’s op termijn worden gehaald. Behoud is geborgd, dus verslechtering wordt voorkomen.

‘Verbetering van de kwaliteit’ of ‘uitbreiding van de oppervlakte’ van de habi-tattypen of leefgebieden zal in de gevallen waarin dit een doelstelling is in het eerste tijdvak van dit programma aanvangen.

Categorie 1b: wetenschappelijk gezien is er redelijkerwijs geen twijfel dat de IHD’s op termijn kunnen worden gehaald. Behoud is geborgd, dus verslechtering wordt voorko-men. ‘Verbetering van de kwaliteit’ of ‘uitbreiding van de oppervlakte’ van de habitattypen of leefgebieden kan in de gevallen waarin dit een doelstelling is in een tweede of derde tijdvak van dit programma aanvangen.

Categorie 2: er zijn wetenschappelijk gezien twijfels of de achteruitgang zal worden gestopt en of er uitbreiding van de oppervlakte of verbetering van de kwaliteit van de habitattypen of leefgebieden zal plaatsvinden.

Uit de analyse blijkt dat de N-depositie geen directe effecten heeft op andere aangewezen ha-bitattypen of soorten. Ook de het maatregelenpakket heeft daar geen effect op (hoofdstuk 7).

8.4. Monitoring

De totale PAS-monitoring is beschreven in hoofdstuk 6 van het PAS programma. Verder is er een PAS-Monitoringsplan dat beschrijft welke informatie nodig is en wat daarvoor gemonitord wordt en zijn er standaarden voor de werkwijze van monitoring en beoordeling PAS waarin de procedures beschreven zijn voor de verzameling en interpretatie van data.

Ten behoeve van de PAS-monitoring wordt per Natura-2000 gebied jaarlijks een gebiedsrap-portage opgesteld met als doel de ontwikkeling van de stikstofgevoelige habitattypen en leef-gebieden van soorten en de voortgang van de uitvoering van de herstelmaatregelen in beeld te brengen.

De gebiedsrapportage bevat:

• Presentatie van stand van zaken natuurontwikkeling en uitvoering herstelmaatregelen op gebiedsniveau:

o Geactualiseerde informatie over omvang en kwaliteit van de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten (eenmalig per tijdvak, zodra beschik-baar)

o De procesindicatoren (zodra relevant) en de informatie op basis van de indicato-ren

o Verslag van jaarlijks veldbezoek (ontwikkelen de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten zich volgens verwachting)

o Verslag van voortgangsoverleg over de ontwikkeling van natuurkwaliteit en uit-voering en effecten van herstelmaatregelen tussen voortouwnemers/ bevoegd gezag en uitvoerende organisaties/terreinbeheerders.

o Inzicht in de voortgang van de voorbereiding en uitvoering van (gewijzigde) herstelmaatregelen

o Aanvullende monitoring en onderzoek zoals beschreven in deze gebiedsanalyse (inhoudelijke resultaten uit aanvullende monitoring en onderzoek, wanneer rele-vant)

• Evaluatie monitoringssystematiek, ten behoeve van eventuele verbeteringen van de monitoring.

• Samenvatting van relevante signalen over bovenstaande onderdelen.

Procesindicatoren worden gebruikt om de voortgang van het herstelproces als gevolg van het uitvoeren van een bepaalde herstelmaatregel te volgen. De procesindicatoren worden ingezet bij het uitvoeren van die herstelmaatregelen, waarbij de planning van de uitvoering van de

‘meting’ zodanig wordt gekozen dat zij logisch is ten opzichte van de responstijd van de her-stelmaatregel. Informatie op basis van procesindicatoren wordt opgenomen in de

gebiedsrap-portages. Vijf jaar na inwerkingtreding van dit programma wordt de informatie op basis van de procesindicatoren benut voor de evaluatie en actualisatie van de gebiedsanalyses ten behoeve van het volgende tijdvak van dit programma. Ook wordt informatie op basis van procesindica-toren betrokken bij doorontwikkeling van de herstelstrategieën en voor onderzoek in het kader van geconstateerde kennisleemtes.

Voor het gebied Eilandspolder zal daarnaast de volgende aanvullende monitoring plaatsvinden:

Monitoring maatregel diep plaggen

Bij de maatregel diep plaggen zijn de effecten afhankelijk van de locatiekeuze en de exacte wijze waarop de maatregel uitgevoerd wordt. Ook de chemische eigenschappen en de soor-tensamenstelling van de te plaggen verlandingsvegetatie kunnen een rol spelen. Bij deze maatregel is het belangrijk om te monitoren of het beoogde effect daadwerkelijk optreedt. Dit gebeurt door drie jaar na uitvoering van de maatregel vegetatieopnamen te maken en struc-tuur-, typische soorten en aandachtsoorten van de associatie Veenmosrietland te meten.

9. Beoordeling maatregelen naar effectiviteit,