• No results found

PREDICTIVE MODELLING)

10 SYNTHESE EN BESLUIT

Vanaf de jaren 1970 is het internationale archeologische discours fel geëvolueerd, met de verschuiving van de aandacht van ‘de site’ als de basis van het archeologische denken, naar het ‘archeologische landschap’, als een matrix van (paleo)landschappelijke en archeologische data. Binnen deze landschapsarcheologie werden verschillende modellen van landgebruik ontwikkeld, met o.a. een opdeling naar ‘site’ en ‘offsite’ fenomen, met uiteindelijk de evolutie naar ‘nonsite’ interpretatiemodellen. Aanvankelijk werd er veel aandacht besteed aan verklaringsmodellen met een sterke ecologische en fysisch deterministische basis (bv. met de ontwikkeling van predictieve modellen), gesteund door de ontwikkeling van IT- mogelijkheden zoals GIS. Vanaf eind de jaren 1980 en begin jaren 1990 werd nog verder gegaan, waarbij in de ‘distributionele archeologie’ het gehele landschap als het ware als één continu geheel van archeologische data werd aanzien, en waarin geen enkel deel van dat landschap ‘archeologievrij’ is. De ontwikkeling van fenomenologische theorieën plaatsten, eveneens vanaf de jaren 1990, naast het fysisch kader ook het belang van ‘belevingsaspecten’ en culturele/ ideologische factoren centraal. Ten slotte moeten we het toenemend belang van geoarcheologische toepassingen vermelden. Hierbij komen, naast het zoeken naar verklaringen over het ‘hoe en waarom’ van lokatiekeuzes van de mens in het verleden, eveneens fysisch tafonomische processen in de aandacht, als verklaring voor de verspreiding en bewaring van het archeologisch erfgoed.

De ontwikkeling van de landschapsarcheologie had als gevolg dat er naast de klassieke ‘opgraving’ ook meer aandacht kwam voor grootschalige prospecties. Vanaf de jaren’60, maar vooral ’70 ontstonden er dan ook meer en meer prospecties (‘Landesaufnahme’), door veldkarteringen, of bv. door systematische luchtfotografische prospecties, of combinaties van methodes.

In het spoor van deze evolutie ontwikkelde zich een nieuwe beleidsvorm in de internationale archeologie. Vanuit de VS kwam het ‘cultural resource management’ overgewaaid, aangewakkerd door het besef dat het erfgoed in de post WWII bouwgretige wereld snel aan het verdwijnen was. Het Europese Verdrag van Londen van 1969 was een eerste poging om deze principes in het geheel van de Ruimtelijke Ordening te verankeren. Het was in Europa echter vooral vanaf het verdrag van Malta (1992; met uitzondering van Engeland, waar al vanaf eind de jaren ’80 van een soort pré-Malta beleid kan gesproken worden) dat archeologie een min of meer belangrijke factor werd in de ruimtelijke ordening en planning. Daarbij groeide de grotere noodzaak om het archeologisch erfgoed te kunnen opsporen, evalueren en waarderen. Het doel hiervan is de belangrijkste onderdelen ervan te beschermen door een planologische inpassing. Als dit niet mogelijk is door infrastructuurwerken of andere verstorende activiteiten, dient zo veel mogelijk informatie gered te worden door documentatie.

In de ons omringende landen zorgde deze evolutie voor grote omwentelingen binnen de archeologie. In de eerste plaats door schaalvergroting, waarbij meer middelen beschikbaar kwamen voor zgn. preventief onderzoek. Maar in de tweede plaats ook in de archeologische praktijk zelf, waarbij in bv. Engeland en Nederland er bijzonder veel aandacht werd (en wordt) besteed aan het in kaart brengen, inventariseren, en evalueren van het ‘bodemarchief’.

Dit uit zich o.a. in de grote toename van geofysische en andere niet- destructieve prospectiemethodes in, terwijl in Frankrijk vooral gebruik wordt gemaakt van grootschalige preventieve opgravingen met het proefsleuvenonderzoek als belangrijkste methodologische basis.

In deze landen is er bovendien de laatste jaren een nieuwe stroomversnelling van de ontwikkeling van methodes zichtbaar, gedreven door nieuwe technologische ontwikkelingen en vooral nieuwe mogelijkheden van ICT ten bate van integratie en analyse van data.

We moeten vaststellen dat Vlaanderen in deze evolutie vrij sterk achterop hinkt. Dit is voor een deel te verklaren door het totale gebrek aan regelgeving t.a.v. archeologie vóór het decreet van 1993. De

eerste aandacht voor archeologische prospectie groeide dan ook vnl. uit de persoonlijke interesses van professionele archeologen als J. Mertens, en amateurarcheologen zoals van Ch. Léva en later J. Semey, beide zeer actief in de luchtfotografische prospectie (cf. hoofdstuk 2). Verdere aandacht kwam vooral van de universiteiten, met name vooral door het vanaf de jaren 1980 systematisch ondersteunen van de luchtfotografische prospecties van J. Semey (UGent), en het organiseren van een vrij groot aantal veldkarteringen in het kader van licentiaatsverhandelingen (Ugent en KULeuven).

Beide archieven vormen nu nog de grootste hoeveelheid data wat betreft archeologisch prospectieonderzoek in Vlaanderen. Deze data is echter slechts zeer beperkt ontsloten, met name vooral de luchtfotografische gegevens, en het potentieel ervan voor wetenschappelijk onderzoek werd nog maar zeer beperkt aangesproken.

Het is pas met het decreet van 1993 dat er kan gesproken worden van een toenemende interesse voor prospecties en –evaluaties. Door een vrij late inpassing van ‘preventief’ onderzoek in de uitvoering van bouwprojecten (in de fase van de bouwvergunning) was dit initieel echter vooral van ‘noodarcheologische’ aard, waarbij archeologie een groot deel van de jaren’90 beperkt bleef tot eerder ‘reactieve’ werfcontroles. Systematisch onderzoek vooral door middel van proefsleuven wordt dan ook vooral pas vanaf het midden van de jaren ’90 en aanvankelijk dan nog maar zeer sporadisch ingepast in de voorwaarden van bouwvergunningen. Van enig ‘pro-actief’ traject, bv. het beschermen van waardevolle archeologische sites, was tot voor zeer kort geen sprake.

We kunnen stellen dat dit pro-actief traject voor het eerst wordt toegepast vanaf het einde van de jaren 1990, in het kader van ruilverkavelingen (cf. hoofdstuk veldkarteringen en ruimtelijke analyse). Opvallend hierbij is dat deze studies voornamelijk uitgevoerd werden door Nederlandse bedrijven, met name RAAP, waarbij ook de gebruikelijke Nederlandse methodes werden gebruikt (b.v. gebruik van deductieve verwachtingskaarten).

In het begin van deze eeuw wordt door het beleid de noodzaak erkend archeologie beter in te kunnen passen in het hele proces van de Ruimtelijke Ordening en planning. Daarom werd vanaf 2001 de ‘Centrale Archeologische Inventaris’ opgestart. In het kader hiervan worden voor het eerst in Vlaanderen methodologische projecten uitgewerkt in functie van prospectie- en evaluatie van sites, met name vooral voor alluviale gebieden en steentijdsites in de Kempen. Eveneens in dit kader worden een aantal sites ook onderworpen aan (experimenteel) evaluatieonderzoek in functie van het inschatten van de bewaringstoestand, bv. met erosiemodellering.

Het is pas zeer recent (vanaf 2006) dat in Vlaanderen sprake is van een traject met de bedoeling systematisch belangrijke archeologische sites te evalueren en beschermen. In functie hiervan werden verschillende sites reeds geëvalueerd, o.a. met geofysische methoden.

Vanaf grosso modo 2003 groeit ook de belangstelling vanuit de academische wereld voor geofysische en geochemische toepassingen in functie van prospectie en evaluatie van sites. We kunnen hierbij de voorbeelden van Herkenrode, Snellegem en Leffinge vermelden.

Zoals bij de ruilverkavelingsprojecten is het opvallendste aspect van deze geofysische en geochemische toepassingen dat ze allen worden uitgevoerd door buitenlandse bedrijven en instellingen.

Inderdaad, doordat de aandacht voor archeologische prospecties- en evaluaties slechts zeer laat in Vlaanderen op gang is gekomen wanneer vergeleken met de buurlanden, is er nagenoeg (met uitzondering van een beperkt aantal aspecten) geen expertise aanwezig of structureel verankerd in de verschillende instellingen. Ook prospectie- en evaluatieonderzoek zelf vormt in geen enkele instelling in Vlaanderen een wezenlijk onderdeel uit van de werking. Zelfs het luchtfotografisch onderzoek aan de UGent, met een lange traditie die teruggaat tot het einde van de jaren 1970, dreigt op korte termijn te verdwijnen als hierrond geen structureel kader wordt gebouwd.

Door deze historiek hoeft het ons niet te verbazen dat er, zoals alle andere aspecten van de Vlaamse archeologie, er geen kwaliteitsnormen of richtlijnen aanwezig zijn die dit soort onderzoek kunnen ondersteunen.

De ontsluiting van gegevens wordt hoofdzakelijk, naast publicaties zoals deze in het kader van de Archeologische Inventaris Vlaanderen, tot stand gebracht door opname in de Centrale Archeologische Inventaris. Dit is echter maar gedeeltelijk zo, het uitgebreide luchtfotografische archief van Gent is maar voor een zeer klein gedeelte hierin verwerkt en opgenomen. Dit geldt eveneens voor de collectie Ch. Léva.

Een positieve noot is de beschikbaarheid in Vlaanderen van vrij veel hoge resolutie landschappelijk en remote sensing data. Een aantal projecten maakten hiervan de laatste jaren op experimentele basis gebruik, hoewel dit enorme potentieel eveneens nog grotendeels onbenut blijft tot op heden.

11 AANBEVELINGEN

Het meest opvallend aan bovenstaand overzicht is het feit dat prospectie- en evaluatieonderzoek in Vlaanderen nog maar zeer recent wordt aanzien als een belangrijk en wezenlijk onderdeel van het archeologisch beheer en beleid. Er is dan ook een zeer groot gebrek aan specifieke expertise, en/of structurele verankering hiervan, vooral m.b.t. ‘technische’ aspecten zoals bv. geofysisch onderzoek en remote sensing technieken.

Een essentiële stap is dan ook de ontwikkeling van een structureel en systematisch prospectie- en evaluatiebeleid, waarbij zowel universiteiten (opleiding en ontwikkeling van expertise), beheersinstellingen (Agentschap RO Vlaanderen, provincies, intergemeentelijke diensten), als het VIOE (verankering en uitbouw van expertise, uitvoering) betrokken zijn. Meer concreet zouden belangrijke stappen zijn het opzetten van een structurele werking rond de archeologische luchtfotografie (cf. bv. English Heritage), idem voor geofysisch onderzoek (cf. eveneens English Heritage, met het geophysiscs team). Dit soort expertenteams, in samenwerking tussen bv. VIOE en de Vlaamse universiteiten, zouden naast het uitvoeren van veldwerk (bv. bij een systematische evaluatie van sites in functie van het beschermingsbeleid) ook richtlijnen kunnen uitwerken en adviezen bieden voor dergelijk onderzoek door ‘derden’ (bv. commerciële bedrijven).

Dit is een tweede belangrijke lacune die dient ingevuld te worden: de ‘kwaliteitsnormen’. Dit geldt echter ook voor alle andere aspecten van de Vlaamse archeologie.

Een derde belangrijk aspect is de ontsluiting van gegevens. We vermelden vooral het grote aantal gegevens van luchtfotografische bronnen dat nog niet ontsloten is. Hier dient snel een inhaalbeweging gemaakt te worden, door digitalisatie van de foto’s zelf, en beschrijving en opname in de CAI. Wat de CAI zelf betreft is de huidige redactie die wordt uitgevoerd zeer belangrijk. Om de CAI echter blijvend performant en up to date te maken dient er echter zeer dringend een nieuw databanksysteem ontworpen te worden, dat online invoer en redactie van de gegevens toelaat. Voor een blijvend correcte inhoud van de databank te verzekeren dienen ook meer mensen voorzien te worden. Het begin van de centralisering van rapportages bij het Agentschap RO en aan het VIOE is uiteraard een zeer goede zaak. De oprichting van een e-depot van deze rapportages, zoals voorzien wordt, is echter een essentiële volgende stap, teneinde niet het klassieke ‘kerkhof aan basisrapportages’ te veroorzaken.

Ten slotte benadrukken we hier nog de relatieve schaarste aan interdisciplinaire regionale surveyprojecten en methodologisch onderzoek in dit kader. We vermelden hierbij wel het recente opstarten van dergelijke projecten in het kader van het Sigmaplan (VIOE) en de Moervaartdepressie (UGent). Er is echter nog een zeer groot potentieel aan bronnen (bv. remote sensing (bv. multi- en hyperspectrale bronnen) maar ook gegevens m.b.t. het fysische en cultuurhistorische landschap) en expertise (bv. ruimtelijke modellering) die momenteel slechts zelden in relatie tot de archeologische data wordt bekeken. Het opzetten van enkele van dergelijke projecten vanuit een ‘brede’ interdisciplinaire basis (samenwerking VIOE- universiteiten- …) is dan ook zeer nodig.

BIBLIOGRAFIE

AGACHE R.1962:Vues aériennes de la Somme et recherche du passé, Bulletin de la Société Préhistorique du

Nord, n° spécial 5, Amiens.

AGACHE R.1975:Aerial reconnaissance in northern France. In: WILSON D.R. (red.),Aerial reconnaissance for Archaeology, CBA Research Report 12, London, 70-80.

AGACHE R.1978: La Somme pré-Romaine et Romaine, Amiens.

AGACHE R.1999:Le bilan de 35 ans de prospections aériennes à vue est-il spectaculairement positif ou dangereusement illusoire?In: BREART B.(red.), Archéologie Aérienne. Actes du colloque international

d'archéologie aérienne tenu à Amiens 15-18 octobre 1992, Revue Archéologique de Picardie, Numéro Spécial

17, 49-60.

AITKEN M.J.,WEBSTER G.&REES A.1958:Magnetic prospecting, Antiquity32,270-271.

ALLDRED J.C.1964:A fluxgate gradiometer for archaeological surveying, Archaeometry 7, 14-19.

AMPE C.,BOURGEOIS J.,CROMBÉ P.,FOCKEDEY L.,LANGOHR R.,MEGANCK M.,SEMEY J.&VERLAECKT K. 1996: The Circular View. Aerial Photography and the discovery of Bronze Age funerary monuments in East- and West-Flanders (Belgium), Germania 74 (1), 45-94.

AMPE C.,BOURGEOIS J.,FOCKEDEY L.,LANGOHR R.,MEGANCK M.&SEMEY J. 1995: Cirkels in het land. Een inventaris van

cirkelvormige structuren in de provincies Oost- en West-Vlaanderen, I., Archeologische Inventaris Vlaanderen.

Buitengewone Reeks 4, Gent.

ANNAERT R.&JACOBS V.1989:Graven naar graven. Het ‘Prinsenhof’ te Kuringen, residentie van Loonse graven en Luikse Prinsbisschoppen, Hasselt.

AQDUS S.A.,HANSON W.S.&DRUMMOND J. 2007: A comparative Study for finding Archaeological Crop Marks using

airborne hyperspectral, multispectral and digital photographic Data, Paper gepresenteerd op conferentie van

de Remote Sensing and Photogrammetry Society. Online beschikbaar op:

http://www.ceg.ncl.ac.uk/rspsoc2007/papers/136.pdf

ASPINALL A.&CRUMMETT J.G.1997:The electrical pseudo-section, Archaeological Prospection 4, 37-47. ATKINSON R.J.C.1953:Field Archaeology, London.

BAETEMAN C.2007:De laat holocene evolutie van de Belgische kustvlakte: Sedimentatieprocessen versus zeespiegelschommelingen en Duinkerke transgressies. In: DE KRAKER A.M.J.&BORGER J.S. (red.), Landschappelijke dynamiek in de zuidwestelijke delta van de Lage Landen, Geoarchaeological and Bioarchaeological Studies 8, Amsterdam, 1-18.

BALTHAU E.1984: Laarne, Archeologische Inventaris Vlaanderen 3, Gent.

BANNING E.B.2002:Archaeological Survey. Manuals in archaeological method, theory and technique, New York.

BATS M. 2005: Prospectief booronderzoek in de Kalkense Meersen (prov. Oost-Vlaanderen, België), Notae

Praehistoricae 25, 203-207.

BATS M.&DE REU J.2006:Evaluerend onderzoek van boringen in de Kalkense Meersen (Oost-Vlaanderen, België), Notae Praehistoricae26,171-176.

BATS M.,BASTIAENS J.&CROMBÉ PH. 2006: Prospectie en waardering van alluviale gebieden langs de Boven-Schelde. CAI project 2003-2004. In: COUSSERIER K.&MEYLEMANS E. (red.), CAI-II: Thematisch inventarisatie en

evaluatieonderzoek, VIOE rapport 2, Brussel, 75-100.

BATS M.&CROMBÉ PH. 2007: Bovenschelde, vernieuwen en ontdubbelen van de stuw te Kerkhove. Archeologisch

BATS M.,CROMBÉ PH.,GHEYLE W.&JACOPS J. 2008: Bovenschelde, vernieuwen en ontdubbelen van de stuw te

Kerkhove. Fase 2b: Aanvullend Archeologisch Onderzoek, UGent Archeologische Rapporten 11, Gent.

BETHEL P.H.&MATÉ I.1989:The use of soil phosphate analysis in archaeology: a critique. In: HENDERSON J. (red.),

Scientific analysis in archaeology, Oxford, 1-29.

BEWLEY R.H. 1995: A National Mapping Programme for England. In: KUNOW J. (red.), Luftbildarchäologie in Ost-

und Mitteleuropa - Aerial archaeology in Eastern and Central Europe. Internationales Symposium 26.-30. September 1994. Kleinmachnow Land Brandenburg, Forschungen zur Archäologie im Land Brandenburg 3,

Potsdam, 83-92.

BEWLEY R.H. 2005: Aerial Archaeology. The First Century. In: BOURGEOIS J.&MEGANCK M. (red.), Aerial

Photography and Archaeology 2003. A Century of Information. Papers presented during the Conference held at the Ghent University, December 10th-12th 2003, Archaeological Reports Ghent University 4, Gent, 19-30.

BEWLEY R.H.&RACZKOWSKI W. (red.) 2002: Aerial Archaeology. Developing Future Practice, NATO Science Series I: Life and Behavioural Sciences 337, Amsterdam.

BEWLEY R.H.,DONOGHUE D.,GAFFNEY V.,VAN LEUSEN M.&WISE A.1999:Archiving Aerial Photography and Remote Sensing Data: A Guide to Good Practice, Archaeology Data Service Arts and Humanities Data Service Guides,

Exeter.

BEWLEY R.H.,CRUTCHLEY S.P.&SHELL C.A. 2005: New light on an ancient landscape: lidar survey in the Stonehenge World Heritage Site, Antiquity 79, 636-647.

BINTLIFF J.2000: The concepts of ‘site’ and ‘offsite’ archaeology in surface artefact survey. In: PASQUIB-NUCCI M.& TRÉMENT F. (red.), Non-Destructive Techniques Applied to Landscape Archaeology, The Archaeology of

Mediterranean Landscapes 4, Oxford, 200-215.

BLANCQUAERT G.,CLOTUCHE R.,DESCHODT L.,PRILAUX G.,QUEREL P.&SAUVAGE L. 2005: Opérations archéologiques et

aménagements territoriaux. Rapport d’étude. Quelques exemples du Nord de la France, onuitgegeven

INRAP-rapport Planarch project.

BLANCQUAERT G.&MEDLYCOTT M. (red.) 2006: Archaeological evaluation of rural areas in the planarch area of

North West Europe, Maidstone.

BONNIE R. 2008: Cadastres, Misconceptions & Northern Gaul. A case study from the Belgian Hesbaye region, Leiden.

BOURGEOIS J. 1986: Air-survey in the Ghent area. In: Luchtfotografie en geofysische prospectie in de archeologie.

Tweede Internationaal Symposium, Driemaandelijks informatiebulletin van het Interdisciplinair Centrum voor

Luchtverkenning 1986 (3), Brussel, 68.

BOURGEOIS J.,BUNGENEERS J.,DELCOURT A.&ROMMELAERE J. 1987: Fouilles à Vinderhoute-Molenbrug. Campagnes

1985-1986. Occupation mésolithique, habitat du second âge du fer et de l’époque romaine, Scholae

Archaeologicae 8, Gent.

BOURGEOIS J.,CHERRETTÉ B.&MEGANCK M. 2001a: Kringen voor de doden. Bronstijdgrafheuvels te Oedelem-Wulfsberge (W.-Vl.), Lunula, Archaeologia protohistorica IX, 23-27.

BOURGEOIS J.,CORDEMANS K.,CROMBÉ PH.&MEGANCK M. 2001b: Archaeological Sampling Strategies in Flanders (Belgium). In: EVANS K.&WILLIAMS J. (red.), Archaeological evaluation strategies in Belgium, Flanders and

Wallonia, England, France and the Netherlands, Maidstone, 7-26.

BOURGEOIS J.,CROMBE P.&SEMEY J.1999a:Prospection aérienne en Belgique occidentale: résultats et

perspectives. In: BREART B.(red.), Archéologie Aérienne. Actes du colloque international d'archéologie aérienne

tenu à Amiens 15-18 octobre 1992, Revue Archéologique de Picardie, Numéro Spécial 17, 123-140.

BOURGEOIS J.,MEGANCK M.&SEMEY J. 1998: Cirkels in het land. Een inventaris van cirkelvormige structuren in de

BOURGEOIS J.,MEGANCK M.&SEMEY J. 2001c: Aerial photography and the former landscape of western Flanders. In: VERMEULEN F.&ANTROP M. (red.), Ancient Lines in the Landscape, a Geo-archaeological Study of Protohistoric

and Roman Roads and Field Systems in Northwestern Gaul, Leuven, 27-41.

BOURGEOIS J.,MEGANCK M.&SEMEY J. 2002a: Luchtfotografische prospectie in Oost-Vlaanderen in 2001, Monumentenzorg en Cultuurpatrimonium, Jaarverslag van de provincie Oost-Vlaanderen 2001, Gent, 50-55. BOURGEOIS J.,MEGANCK M.&SEMEY J. 2003: Luchtfotografische prospectie in Oost-Vlaanderen in 2002,

Monumentenzorg en Cultuurpatrimonium, Jaarverslag van de provincie Oost-Vlaanderen 2002, Gent, 66-73. BOURGEOIS J.,MEGANCK M.&SEMEY J.2005: Almost a Century of Aerial Photography in Belgium: An Overview. In: BOURGEOIS J.&MEGANCK M. (red.), Aerial Photography and Archaeology 2003. A Century of Information. Papers

presented during the Conference held at the Ghent University, December 10th-12th 2003, Archaeological

Reports Ghent University 4, Gent, 37-48.

BOURGEOIS J.,MEGANCK M.,SEMEY J.,LODEWIJCKX M.&PELEGRIN R. 2004: Prospecties in Vlaanderen 2002-2004,

Eindrapport CAI, Intern rapport.

BOURGEOIS J.,MEGANCK M.,SEMEY J.&VERLAECKT K. 1999b: Cirkels in het land. Een inventaris van cirkelvormige

structuren in de provincies Oost- en West-Vlaanderen, III., Archeologische Inventaris Vlaanderen. Buitengewone

Reeks 7, Gent.

BOURGEOIS J.&NENQUIN J. 1996: Les enclos circulaires, allongés et quadrangulaires en Flandre découverts par les fouilles et les prospections aériennes. Contribution à la connaissance des âges des métaux. In: GROENEN M. (red.), La Préhistoire au Quotidien. Mélanges offerts à Pierre Bonenfant, Grenoble, 41-72.

BOURGEOIS J.,ROOVERS I.,MEGANCK M.,SEMEY J.,PELEGRIN R.&LODEWIJCKX M. 2002b: Flemish aerial archaeology in the last 20 years: past and future perspectives. In: BEWLEY R.H.&RACZKOWSKI W. (red.), Aerial Archaeology.

Developing Future Practice, NATO Science Series I: Life and Behavioural Sciences 337, Amsterdam, 76-83.

BOURGEOIS J.&SEMEY J. 1991: Contribution de la photographie aérienne à l’étude de l’Age du Fer en Flandre

intérieure. In: THOEN H.,BOURGEOIS J.,VERMEULEN F.,CROMBÉ P.&VERLAECKT K. (red.), Studia Archaeologica. Liber Amicorum Jacques A.E. Nenquin, Gent, 89-100.

BOURGEOIS J.,SEMEY J.&MEGANCK M. 2001d: Archeologie in vogelperspectief. Luchtfotografische prospectie als

een belangrijk instrument voor wetenschappelijk onderzoek en een bijdrage tot het beheer van het archeologisch patrimonium, Monumentenzorg en Cultuurpatrimonium. Jaarverslag van de Provincie

Oost-Vlaanderen 2000, Gent, 40-61.

BOSCH J.H.A.2005:Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode, Archeologische Leidraad 3.

BUNGENEERS J. 1986: Oelegem, Archeologisch Inventaris Vlaanderen 4, Gent.

BRINGMANS P.M.M.A.,VERMEERSCH P.M.,GULLENTOPS F.,GROENENDIJK A.J.&DE WARREMONT J.P. 2003:

Preliminary Excavation Report on the Middle Palaeolithic Valley Settlements at Veldwezelt-Hezerwater (prov. of Limburg), Archeologie in Vlaanderen VII, Brussel, 9-30.

BRONGERS J.A. 1976: Air photography and celtic field research in the Netherlands, Nederlandse Oudheden 6, Amersfoort.

BROWN A.G. 1997: Alluvial Geoarchaeology. Floodplain Archaeology and Environmental Change, Cambridge. BULL I.D.,SIMPSON I.A., VAN BERGEN P.F.&EVERSHED R.P.1999:Muck’n molecules: organic geochemical methods for detecting ancient manuring, Antiquity 73, 86-96.

CHALLIS K.2004:Trent valley Geoarchaeology 2002. Component 2b: LiDAR Terrain Modelling, York.

CHALLIS K.,KINSEY M.&HOWARD A.J.2008: Airborne Remote Sensing of Aggregate Landscapes, English Heritage Report 5261, Birmingham.

CHALLIS K.,HOWARD A.J.,MOSCROP D.,GEARY B.,SMITH D.,CARY C.&THOMPSON A.2006:Using Airborne LIDAR intensity to predict the organic preservation of waterlogged deposits.In:CAMPANA S.&FORTE M.(red.),From Space to Place. 2nd International Conference on Remote Sensing in Archaeology, British Archaeological Reports,

International Series 1568,Oxford, 93-98.

CHERRETTÉ B.&BOURGEOIS J.2005:Circles for the Dead. From Aerial Photography to Excavation of a Bronze Age Cemetery in Oedelem (West-Flanders, Belgium). In:BOURGEOIS J.&MEGANCK M. (red.), Aerial Photography and

Archaeology 2003. A Century of Information. Papers presented during the Conference held at the Ghent University, December 10th-12th 2003, Archaeological Reports Ghent University 4, Gent, 255-265.

CHWALA A.,IJSSELSTEIJN R.,MAY T.,OUKHANSKI N.,SCHÜLER T.,SCHULTZE V.,STOLZ R.&MEYER H.-G.2003:Archaeometric prospection with high-Tc SQUID gradiometers, IEEE Transactions on Applied Superconductivity 13, 767-770. CLARK A.1996: Seeing Beneath the Soil. Prospecting methods in archaeology, London.

CLARKE D.L. 1977: Spatial Archaeology, London & New York. CLEERE H.1984:Approaches to the Cultural Heritage, Cambridge.

CLEVIS Q.,TUCKER G.E.,LOCK G.,LANCASTER S.T.,GASPARINI N.M.,DESITTER A.&BRAS R.L. 2006: Geoarchaeological simulation of meandering river deposits and settlement distributions; a three-dimensional approach,

Geoarchaeology 21 (8), 843-874.

CONYERS L.B.&GOODMAN D.1997: Ground-Penetrating Radar: An Introduction for Archaeologists, Walnut Creek.