• No results found

Succesfactoren en knelpunten bij het inburgeren en participeren

In document Integratie zonder participatie? (pagina 31-33)

3. Normatief en theoretisch kader

3.3 Succesfactoren en knelpunten bij het inburgeren en participeren

Wat zijn nu de succesfactoren die het integratie- en participatieproces bevorderen en welke knelpunten bemoeilijken dit proces? In deze paragraaf worden deze succesfactoren en knelpunten besproken, hiermee wordt antwoordt gegeven op deelvraag 3: ‘Wat blijkt uit de literatuur en eerder onderzoek over de succesfactoren en knelpunten bij het integreren en participeren van statushouders?’. Een aantal succesfactoren en knelpunten zijn reeds benoemd in paragraaf 3.1 en 3.2, samenvattend zullen deze hier nogmaals worden besproken en aanvullend worden hier een aantal aan toegevoegd. De succesfactoren en knelpunten worden integraal behandeld en zijn niet gesplitst. Hier is voor gekozen omdat een knelpunt soms ook een succesfactor kan zijn en andersom. In sommige gevallen ligt er maar net aan hoe ergens mee om wordt gegaan.

Uit onderzoek blijkt dat de arbeidsparticipatie van asielmigranten vooral de eerste jaren erg laag is. Naar mate men langer in Nederland verblijft neemt deze toe, echter na 15 jaar is deze nog steeds lager dan van migranten die om andere redenen naar Nederland komen.82 Statushouders die wel aan het werk zijn hebben overwegend een baan aan de onderkant van de arbeidsmarkt, in tijdelijke banen en werkend onder hun opleidingsniveau.83 Statushouders willen graag aan het werk.84 Om succesvol aan het werk te gaan moeten andere zaken zoals gezondheid, inburgering, gezinshereniging en huisvesting eerst op orde zijn.85 Gezinshereniging neemt vooral de eerste drie maanden na het verkrijgen van een verblijfstatus veel tijd in beslag. Dit komt doordat na drie maanden de gezinshereniging aan strengere voorwaarden is gebonden. Daarnaast kampen veel statushouders met depressieve klachten of een post traumatisch stres syndroom. Problemen met de (mentale) gezondheid zetten een rem op participatie.86 Wanneer deze zaken (deels) op orde zijn is er nog een ander knelpunt dat een succesvolle integratie in de weg staat namelijk, de taal. De beheersing van de Nederlandse taal is benodigd om goed te kunnen functioneren op de arbeidsmarkt.87

Tijdens hun inburgering leren statushouders de Nederlandse taal. Echter uit cijfers van de Algemene Rekenkamer blijkt dat niet meer dan een derde van de statushouders binnen de termijn van drie jaar de inburgering haalt. Statushouders zijn zelf verantwoordelijk voor de keuze van een inburgeringstraject. Uit de praktijk blijkt echter dat statushouders afhankelijk zijn van ondersteuning om succesvol te kunnen inburgeren. De (vaak) vrijwillige maatschappelijk begeleiders zijn niet altijd voldoende toegerust om deze ondersteuning te bieden.88 Statushouders starten in veel gevallen pas later met hun inburgering en zij kiezen vaak voor een cursus op het minimaal vereiste taalniveau.89 Niet iedereen is op de hoogte van de verschillen tussen het inburgeringsexamen en het staatsexamen en van de gevolgen voor hun loopbaan of opleidingsmogelijk bij de keuze voor één van de twee. Mensen die wel op de hoogte zijn van de verschillen kiezen soms bewust voor het inburgeringsexamen omdat men vanwege de inburgeringstermijn boetes wil voorkomen.90 Later doorstromen naar een ander inburgeringstraject is vaak niet mogelijk omdat het beschikbare budget reeds is opgebruikt.91

82 Odé & Dagevos 2017, p. 450. 83 Odé & Dagevos 2017, p. 448/449. 84 Kruis & van Eden 2017, p. 49. 85 SER 2016, P. 50.

86 Odé & Dagevos 2017, p. 452.

87 Kruis & van Eden 2017, p. 49; de Lange et al., 2017, p. 104; Odé & Dagevos 2017, p. 451/452. 88 Kahmann et al., 2018, p. 54.

89 Odé, & Dagevos, 2017, p. 459; SER 2016, p. 64. 90 Kahmann et al., 2018, p. 40.

31 De inburgering kost de eerste jaren in Nederland veel tijd, gemiddeld drie dagdelen per week. De inburgeringslessen zijn moeilijk te combineren met participatie op de arbeidsmarkt.92 Statushouders zouden graag in contact komen met autochtone Nederlanders. Contactleggen is door de taalbarrière vaak lastig, maar dit zal de beheersing van de taal wel versterken. Vrijwilligerswerk is een mogelijkheid om contact te leggen met autochtone Nederlanders. Hoewel veel statushouders de meerwaarde van het doen van vrijwilligerswerk zien, doen zij dit vaak niet zodat zij zich volledig kunnen focussen op de inburgering.93

De meerderheid van de Eritreeërs, maar ook van de Syriërs is laag opgeleid. Daarnaast is de waarde van diploma’s uit het land van herkomst vaak beperkt. 94 Een positieve ontwikkeling is de mogelijkheid om een diploma-indicatie te krijgen in het geval men geen diploma’s kan overleggen. Het advies diplomawaardering of indicatie onderwijsniveau kan worden aangevraagd bij de organisatie Internationale Diplomawaardering (IDW). Ook kunnen statushouders gratis advies krijgen over de waarde van hun diploma of genoten opleiding. Dit advies is onderdeel van ONA. Dit stimuleert om diploma’s wel te laten waarderen.95

Het relatief lage opleidingsniveau ten opzichte van de rest van de Nederlandse beroepsbevolking gecombineerd met de hoge verwachtingen van statushouders over het vinden van ‘passend’ werk wordt als een belemmering gezien.96 Het behalen van een Nederlands diploma verhoogt de arbeidsparticipatie. Nederlandse diploma’s leiden niet alleen vaker tot een baan, maar ook tot banen die aansluiten bij het opleidingsniveau.97 Personen ouder dan 30 jaar hebben geen recht op studiefinanciering. Om het volgen van een opleiding te stimuleren is het in sommige gemeenten mogelijk om te om te studeren met behoudt van uitkering.98 De aansluiting tussen de inburgering en beroeps- en hoger onderwijs is vaak gebrekkig. Men moet vaak eerst inburgeren voordat men wordt toegelaten op het beroeps- of hoge onderwijs. Daarbij is het eindniveau dat de meeste statushouders halen met het inburgeringsexamen niet voldoende om deel te nemen aan het beroeps- of hoger onderwijs. 99

Het niet goed beheersen van de Nederlandse taal, het niet bezitten van Nederlandse diploma’s en (psychische) gezondheidsklachten vormen allemaal belemmeringen voor een succesvolle arbeidsmarktintegratie. Maar hoe kunnen statushouders dan wel zo snel mogelijk integreren? Een manier om het integratieproces vlot te laten verlopen is om het leren van de taal, het volgen van een opleiding en/of het vinden van werk niet na elkaar, maar tegelijk te laten plaatsvinden. Dit wordt ook wel een parallelle aanpak genoemd. Volgens Engbersen en anderen heeft een parallelle aanpak nadrukkelijk de voorkeur. 100 Het idee van de parallelle aanpak is dat door gelijktijdig te werken aan de inburgering, maatschappelijke participatie, taalverwerving, scholing en/of arbeidstoeleiding statushouders eerder zullen integreren en sneller zelfredzaam zullen zijn.101 Deze parallelle aanpak kan uit verschillende onderdelen bestaan: arbeidsmarkttoeleiding, scholing (d.m.v. taallessen, (vak)opleidingen, BBL, mbo- of hbo-opleidingen en/of minors), bewegingsactiviteiten en maatschappelijke participatie zoals bijvoorbeeld vrijwilligerswerk.102 Steeds meer gemeenten

92 Odé, & Dagevos, 2017, p. 452; de Lange et al., 2017, p. 81. 93 Kahmann et al., 2018, p. 48.

94 Kruis, & van Eden, 2017, p. 49; Odé & Dagevos 2017, p. 457/58. 95 Odé, & Dagevos, 2017, p. 458.

96 Kruis, & van Eden, 2017, p. 49. 97 Odé, & Dagevos, 2017, p. 451. 98 Engbersen et al., 2015.

99 Odé, & Dagevos, 2017, p. 457-459. 100 Engbersen et al., 2015, p. 40. 101 Lagunas, & Rijssenbeek, 2017, p. 23. 102 Lagunas, & Rijssenbeek, 2017, p. 27.

32 onderkennen de noodzaak om vroegtijdig en extra in statushouders te investeren.103 Kruis en van Eden noemen het een goede ontwikkeling dat gemeenten steeds vaker parallelle trajecten inzetten.104 Sommige gemeenten voeren specifiek beleid voor statushouders, maar de meeste gemeenten werken binnen de kaders van de Wet inburgering en de Participatiewet. Binnen deze kaders wordt zoveel mogelijk maatwerk geboden. Volgens gemeenten begint het leveren van maatwerk met een intensieve intake waarin wordt onderzocht wat iemand wil en wat iemand kan. Tijdens deze intake kunnen ook andere signalen worden opgevangen op het gebied van zorg of andere leefgebieden waar mogelijk extra aandacht naar toe moet.105 Steeds meer gemeenten ondersteunen zo goed als mogelijk de statushouders in hun keuze voor een taaltraject en trachten dit traject te combineren met onderwijs en werk.106 De drie belangrijkste componenten van de op maat gesneden parallelle trajecten zijn: taal, onderwijs en werk (-ervaring). De trajecten bestaan vaak uit een uitgebreide intake, een ‘warme’ overdracht tussen verschillende uitvoeringspartijen, het met elkaar in contact brengen van werkgevers en statushouders en het bieden van langdurige begeleiding. 107 Statushouders zijn ook na het verkrijgen van een werkervaringsplaats of betaald werk gebaat bij een langdurige begeleiding en ondersteuning. 108

Werkgevers staan steeds meer open voor het in dienst nemen van statushouders. Wel is er behoefte aan meer informatie over het taalniveau van de statushouders en de relevantie werkervaring. Werkgevers zijn van mening dat zij een financieel risico lopen wanneer zij statushouders in dienst nemen en zij willen dat dit risico ook deels bij de gemeente wordt neergelegd. 109 Het is dan ook belangrijk om werkgevers actief te betrekken bij de werving van kandidaten. 110 Werkgevers zijn van mening dat de (gemeentelijke) overheid zowel werkgevers als statushouders beter moet informeren. 111 Veel gemeenten vinden ook dat er een uitdaging ligt in het overhalen of motiveren van werkgevers om statushouders een baan of een werkervaringsplaats aan te bieden. Voor een geslaagde samenwerking tussen gemeenten en werkgevers is goede communicatie belangrijk. Hier wordt uitvoering aan gegeven door een vast contactpersoon voor werkgevers aan te wijzen, te zorgen voor korte lijnen en regelmatig contact.112

In document Integratie zonder participatie? (pagina 31-33)