55
alhoewel deze niet met de relevante variabelen bleken te correleren. Ook het uit de schaal
verwijderde item bleek niet met de relevante variabelen te correleren. Een positief zelfbeeld
van de cliënt lijkt op basis van deze resultaten niet samen te hangen met het globale oordeel
over kwaliteit van leven van verzorgenden. De mindere resultaten zowel bij de principale
componenten analyse als bij de correlatieanalyses suggereren echter dat de subschaal ‘Positief
Zelfbeeld’ geen adequate meting is van het construct ‘positief zelfbeeld’. Desondanks is het
mogelijk dat een positief zelfbeeld van belang is voor kwaliteit voor leven van mensen met
het syndroom van Korsakov. In een studie over domeinen die van belang zijn voor kwaliteit
van leven bij mensen met mentale aandoeningen identificeerden Connell, Brazier, O´Cathain,
Lloyd-Jones & Paisley (2012) zes domeinen, waaronder ‘self-perception’. Een goede
kwaliteit van leven wordt op basis van de studie onder meer gekarakteriseerd door een
positieve zelf-perceptie. Op basis van deze studie kan worden gesteld dat een positief
zelfbeeld bijdraagt aan kwaliteit van leven. Dat er geen significante correlaties werden
gevonden tussen de subschaal ‘Positief Zelfbeeld’ en globale inschattingen van kwaliteit van
leven suggereert twee mogelijke oplossingen. Aan de ene kant zou de subschaal ‘Positief
Zelfbeeld’ geen adequate meting voor het construct ‘positief zelfbeeld’ kunnen voorstellen.
Aan de andere kant is het mogelijk dat de verzorgenden en de teammanager bij hun globaal
oordeel over kwaliteit van leven geen rekening hebben gehouden met de zelfperceptie van de
cliënt. Mogelijk wordt deze dimensie van kwaliteit van leven van mensen met het syndroom
van Korsakov minder goed waargenomen door verzorgenden.
De subschaal ‘Sociaal Isolement’ is samen met de subschaal ‘Sociale Relaties’ de
representatie van de taak ‘Ontwikkelen en onderhouden van sociale relaties’. De subschaal
‘Sociale Relaties’ leek wel geschikt te zijn kwaliteit van leven te meten bij mensen met het
syndroom van Korsakov, de subschaal ‘Sociaal Isolement’ minder. De taak ‘Ontwikkelen en
onderhouden van sociale relaties’ lijkt beter gerepresenteerd te worden door de subschaal
‘Sociale relaties’ dan door de subschaal ‘Sociaal Isolement’.
De subschaal ‘Autonomie’ leverde tot slot tegenstrijdige resultaten op. Bij de
principale componentenanalyse werden twee items verwijderd (14. Maakt zelfstandige keuzes
als het mogelijk is; 31. Is in staat zichzelf te verzorgen’) om de interne consistentie van de
schaal te verhogen. De overgebleven vier items leken wel gezamenlijk een construct te meten,
echter leek dit construct niet samen te hangen met kwaliteit van leven, ten minste niet met het
globale oordeel over kwaliteit van leven van de verzorgenden. Dit werd duidelijk aan de lage
56
correlaties die deze subschaal had met de globale inschattingen. Desondanks lijkt autonomie
van belang te zijn voor kwaliteit van leven en vooral voor kwaliteit van leven van mensen met
het syndroom van Korsakov. Zo is een van de hoofddoelen van de bij ZorgAccent gebruikte
methodieken het vergroten van de autonomie en zelfredzaamheid van de cliënt om op deze
manier zijn algeheel welbevinden te optimaliseren (zie voor een uitvoerige beschrijving van
deze methodieken Bakker, 2013). Verder bleek autonomie in een studie over domeinen die
van belang zijn voor mensen met mentale aandoeningen van Connell et al. (2012) een van de
zes belangrijkste domeinen voor kwaliteit van leven te zijn. Een mogelijke verklaring voor de
lage correlaties van de subschaal ‘Autonomie’ met de relevante variabelen is dat de vier items
van de subschaal niet het construct ‘autonomie’ meten. Een andere mogelijke verklaring is dat
autonomie een dimensie van kwaliteit van leven is waar de verzorgende bij zijn globale
inschatting geen rekening mee heeft gehouden. Interessant is dat de subschaal ‘Autonomie’
bestaande uit alleen de verwijderde items 14 (Maakt zelfstandige keuzes als het mogelijk is)
en 31 (Is in staat zichzelf te verzorgen) een redelijke correlatie met de globale inschatting van
kwaliteit van leven van de teammanager leek te hebben, terwijl de correlaties met de globale
inschattingen van kwaliteit van leven van de twee verzorgenden nog steeds laag waren.
Mogelijk heeft de teammanager meer overzicht over de gebeurtenissen op de afdeling en kan
daarom beter inschatten hoeveel zelfstandigheid de individuele cliënt aankan en hoeveel
verzorging hij nodig heeft. De twee verwijderde items vertoonden meer samenhang met het
globale oordeel over kwaliteit van leven van mensen met het syndroom van Korsakov dan de
vier overige items. Juist het item 31 (Is in staat zichzelf te verzorgen) kan in een verzorgende
context mogelijk beter van buitenaf worden waargenomen dan de vier overige items van de
subschaal. De subschaal ‘Autonomie’ bestaande uit alle zes items leverde de sterkste
correlaties met de relevante variabelen op. Inclusief de items 14 en 31 lijkt de subschaal
‘Autonomie’ wel samen te hangen met het globale oordeel van verzorgenden over kwaliteit
van leven van mensen met het syndroom van Korsakov. Echter is de subschaal bestaande uit
alle zes items niet consistent. De interne consistentie van een instrument is een indicatie voor
de betrouwbaarheid en de correlatie met relevante variabelen een indicatie voor validiteit.
Aangezien de validiteit van de QUALIKO in de voorliggende studie slechts basaal benaderd
kon worden door correlaties te bepalen met globale inschattingen die door verzorgenden
werden gegeven, gaat de voorkeur ernaar uit de resultaten van de analyse naar de interne
consistentie van de schaal zwaarder te laten wegen dan de correlatieanalyse en de items 14 en
31 te verwijderen.
57