• No results found

Effect biologische landbouw op biodiversiteit en kleine landschapselementen

3.1 Studies gebaseerd op voorschriften

Van Amstel-van Saane e.a. (2006) hebben geanalyseerd op welke wijze biodiversiteit een rol speelt in keurmerken. Zij hebben vijf keurmerken geanalyseerd: Demeter, EKO, EurepGAP, Milieukeur, en Erkend Streekprodukt (ESP). Demeter is een keurmerk voor de biologisch- dynamische landbouw. EKO is een keurmerk voor ecologische producten. EurepGAP staat voor: Euro-Retailer Produce Working Group (Eurep), gecombineerd met Good Agricultural Practice (GAP). EurepGAP is een keurmerk voor bedrijven onderling. Het is geen biologisch keurmerk. Milieukeur staat voor milieuvriendelijke productie, maar is ook niet biologisch. Erkend Streekproduct benadrukt regionale aspecten en duurzaamheid, maar is ook niet biologisch.

Voor ieder van deze keurmerken is gekeken of biodiversiteit genoemd wordt in de te nemen maatregelen, op welke wijze de consument overtuigd wordt, op welke wijze gezorgd wordt voor naleving van de regels door de boer, en op welke wijze informatie over de ecologische impact wordt gemeten en uitgewisseld.

Van de vijf keurmerken zijn er twee, EurepGAP en ESP, die expliciet biodiversiteit noemen als milieudoelstelling. Deze keurmerken maken echter gebruik van aanbevelingen en optionele maatregelen voor biodiversiteit, en stellen de maatregelen niet verplicht. Demeter, EKO en Milieukeur hechten veel waarde aan milieuvriendelijkheid, maar noemen biodiversiteit niet expliciet. Van Amstel-van Saane e.a. stellen dat het probleem waarschijnlijk het operationaliseren van het concept biodiversiteit is.

Om te analyseren of biodiversiteit aandacht krijgt in de voorgeschreven maatregelen, is een meetlat voor biodiversiteit opgesteld door Van Amstel-van Saane e.a. Tien maatregelen acht men relevant voor agrobiodiversiteit management: het bouwplan, de selectie van variëteiten, de bemesting, gewasbescherming, bodemmanagement, watermanagement, management van

bufferzones, management van natuur en natuurlijke processen, beheer van traditionele agrarische landschapselementen, en geïntegreerd management van bedrijf en omgeving. Het keurmerk met de meest biodiversiteitsvriendelijke voorschriften is Milieukeur, gevolgd door Demeter. Wanneer we uitsluitend kijken naar verplichte voorschriften (en dus niet de optionele), dan staat Demeter op 1.

De conclusie van de auteurs is dat de keurmerken onduidelijk zijn over de natuurdoelstellingen die zij nastreven. Termen als ‘duurzaam’ en ‘milieuvriendelijk’ zijn te vaag om het nut van een keurmerk duidelijk te maken. Twee van de vijf keurmerken gebruiken het woord biodiversiteit (namelijk EurepGAP en ESP), maar dit zijn precies de twee keurmerken met de minste verplichte voorschriften op dit gebied. Bovendien hebben de keurmerken alleen betrekking op de voorschriften voor productie en wordt er niet gekeken naar het eindresultaat. Dat wil zeggen dat de ecologische impact niet wordt gemeten. Bovendien stellen de auteurs dat de consument onvoldoende kan nagaan of de boer op de juiste wijze wordt gecontroleerd.

Spruijt-Verkerke e.a. (2004) onderzochten de milieuprestaties en duurzaamheid van de biologische landbouw in Nederland. Zij concluderen dat er voor de biologische landbouw heel veel ‘goede intenties’ zijn, maar dat die nog lang niet altijd zijn vertaald in wettelijke regelgeving voor het EKO-keurmerk. In de EU-Verordening Nr. 2092/91 wordt nauwelijks stilgestaan bij biodiversiteit, hooguit dat in de gewasbescherming de natuurlijke vijanden van plagen met passende middelen (b.v. heggen en nestplaatsen) moeten worden beschermd. De auteurs concluderen dat er behoefte is aan inzicht hoe biodiversiteit en landschapskwaliteit in de productiewijze verankerd kunnen worden, en hoe men de meerwaarde daarvan aantoonbaar en vermarktbaar kan maken. Een minimum percentage van het areaal voor natuur zou onderdeel van de regelgeving kunnen worden.

In 2006 is het proefschrift verschenen van Manhoudt. Doel van deze studie is het beschrijven van een certificeringsysteem voor akkerbouwbedrijven waarin beheer van biodiversiteit centraal staat.

Allereerst zijn de huidige keurmerken voor gangbare en biologische akkerbouw geanalyseerd. De conclusie is dat deze keurmerken vooral gericht zijn op gewasbescherming en bemesting, en niet zozeer op biodiversiteit. Bovendien zijn de keurmerken voor de gangbare landbouw gericht op specifieke gewassen en niet op het bedrijf als geheel.

Een eerste biodiversiteitindicator is gebaseerd op de oppervlaktelandschapselementen per akkerbouwbedrijf. Uitbreiding van de hoeveelheid landschapselementen is een goed startpunt om de biodiversiteit in de landbouw te verbeteren. Maar dit zegt nog niets over de kwaliteit van de biodiversiteit.

De tweede stap is om het beheer van de landschapselementen in relatie tot de aanwezige planten- en diersoorten te verbeteren. Daarvoor zijn criteria opgesteld om de verschillen in kwaliteit van de biodiversiteit te kunnen meten. Aan de hand van die criteria is gebleken dat er grote verschillen zijn tussen regio’s en tussen landbouwpraktijken. De plantensoortenrijkdom van slootkanten op de zandgronden was significant groter dan die op de kleigronden. Ook de slootkanten van biologische bedrijven bevatten gemiddeld meer plantensoorten dan de slootkanten van gangbare bedrijven.

Ook voor diersoorten zijn criteria opgesteld. Daarbij ging het om de beschikbaarheid van schuilplaatsgelegenheid voor vogels en kleine zoogdieren. Hiervoor werd een model opgesteld op basis van vegetatiehoogte en bedekking van de gewassen, alsmede de kruidlaag in de zomer en winter. De habitateisen werden getoetst aan de hand van vier soorten: patrijs,

veldleeuwerik, dwergmuis en haas. Een pilotstudy liet zien dat biologische bedrijven met beheersovereenkomsten in de zomer minder geschikt habitat oppervlakte hebben voor veldleeuwerik en de dwergmuis als gevolg van gewasrotatie en slootkantbeheer.

Een bedrijfskeurmerk voor de akkerbouw voor natuurbeheer moet het volgende omvatten: • oppervlakte natuur: minimaal 5% landschapselementen per bedrijf

• plantensoortenrijkdom verbeteren met behulp van bufferzones en ecologisch beheer van slootkanten

• schuilplaatsgelegenheid creëren door akkerranden en gevarieerd slootkantbeheer