Ze hebben onze straten en steden vermoord en geplunderd. Ze hebben het leven eruit
gedreund en geblazen, met hagel en poolwind. Vroeger had je beroepen waarmee
je, symbolisch, het laagste van het laagste aanduidde, beroepen die zelfs zonder
bezwaar door ontslagen tuchthuisboeven die niet helemaal goed snik waren konden
worden beoefend: putjesschepper, worstenvuller. Putjesscheppers en worstenvullers
bestaan niet meer. Laat dat beroep nu heten: architect.
Ik stookte voor de grap een vuurtje onder hun slechte geweten. Architecten hebben
geen geweten meer, goed noch slecht, en van hun verstand is nog net genoeg over
om er elke aanvechting van gewetenswroeging die zich ooit mocht voordoen meteen
de kop mee in te drukken. Ze hebben uit onze huizen en openbare gebouwen het
leven weggedreund en voortgeblazen, met hagel en poolwind. Ze hebben er van
buiten zielloze repeteerbreuken van gemaakt en van binnen martelwerktuigen. Er
bestaan nog altijd types waarmee we, symbolisch, het laagste van het laagste
aanduiden, types die we als het ware, door ze te noemen, lijfelijk voor ons zien:
nietsnut, flessentrekker. Je hebt ze op straat, in het huwelijk, in de kunst, in het
maatschappelijk verkeer. Laten we nietsnut en flessentrekker niet langer als woorden
van minachting gebruiken. Laat dat type nu heten: architect. Laat het zover komen
dat de flessentrekker zich, door in één adem met de architect te worden genoemd,
Les Acacias - Petit Colombes
Le boulevard Charles de Gaulle - Colombes
Foto's uit Pré-voir pour mieux décider, uitgave van het Centre National d'art et de culture Georges Pompidou
Erger dan een flessentrekker is de architect, de mummie van een putjesschepper is
minder futloos. Het is de architect zelf die zijn beroep in de uitverkoop heeft gelegd,
het is de architect zelf die van zijn beroep het goede heeft weggegooid en het slechte
bewaard. Het is enkel de architect die de kunst met de vuilnisman heeft meegegeven
en in wiens mondholte zich een batterij extra speekselklieren ontwikkelde om er de
commercie mee te likken. Het is enkel de architect die zijn ideeën naar de lommerd
bracht en de exclusieve lakei werd van de eenvormigheid. De moderne architect: een
lakei en een likker. De moderne architect: minder dan de pandjes-baas, minder dan
de vuilnisman. Niet langer vormt de architect de omgeving, hij misvormt zelfs de
eenvoudigste ziel die zich in die omgeving ophoudt. Hij bouwt niet langer de
wonderen van de toekomst - wonderen van pracht of van simpelheid, wat men wil
-, hij is de constructeur geworden van de ruïnes van overmorgen. De desastreuze
gevolgen van het negentiende-eeuwse bouwen door beunhazen, die toen nog de
natuurlijke vijanden van de architecten waren, lieten soms meer dan honderd jaar op
zich wachten. Nu de architect zijn eígen beunhaas is geworden, zal al overmorgen
alles zijn ingestort. Over twintig jaar zullen bijna alle voortbrengselen van de
hedendaagse architectuur zijn verdwenen. Ze zijn in puin gevallen, verpulverd,
doorgezakt, uit de weg geruimd. We hebben dus dringend een nieuwe
neratie ‘vormgevers van de omgeving’ nodig. Ik geef tussen de aanhalingstekens
maar een omschrijving van hun functie, een omschrijving die gruwelijk klinkt, het
is waar, maar het is bij gebrek aan beter. Hoe zullen we ze noemen? Eén zekerheid
hebben we althans: die generatie zal niet langer architect heten. Architecten zijn uit
de mode. Architecten zijn niet langer welkom. Architecten doen er beter aan vanaf
nu meteen uit schaamte te verdampen. Elk eerherstel is onmogelijk. We schrijven
ze af. Terstond.
Ik zal pas rusten als alleen al het woord ‘architect’ ons allen met meewarigheid
en weerzin vervult. Zeg het nu onmiddellijk tienmaal achtereen luidop, lezer, proef
het woord daarna nog eens aandachtig op uw tong, ar-chi-tect, ar-chi-tect, en wees
eerlijk: is het geen belachelijk, geen door en door deerniswekkend woord? Noem
degene aan wie u de grootste hekel heeft architect. Noem het konijn dat u voor de
kerst vetmest architect. Noem de vlo onder uw deken architect. Noem de kakkerlakken
in uw moestuin architect. Noem uw belastinginspecteur architect. Noem uw achterlijke
neefje architect. Noem Jack the Ripper architect. Noem iedereen die u een boete
geeft, ontslaat, tergt, onderbetaalt, aanrijdt, recenseert, bedreigt of besteelt voortaan
alleen nog maar architect. Noem vooral iedereen die uw lachlust opwekt architect.
Oefen u! Oefen u!
We kunnen nu, na korte tijd de wetenschap van het neo-ocularisme beoefend te
hebben, een tussenbalans opmaken. Het is niet bemoedigend. Het Assertieve Oog is
niet zozeer een boos oog als wel een verdrietig oog geworden. Want hoe kan dat oog
de smaak blijven proeven van gal als het nooit balsem of nectar krijgt aangereikt?
Zo'n oog proeft niets meer. Zo'n oog wordt een lui oog en verkommert. Wie elke dag
wel een beetje verliefd is merkt niets van de hevige pijn van de liefde, en wie door
een horde moordlustige Turken wordt achternagezeten, met het geraas van een
springvloed, hoort nauwelijks het kletteren van één enkel zwaard. Als het onweert
en bliksemflits verschijnt na bliksemflits verliest de mooiste kaars zijn glans en in
een mijnschacht zonder licht worden alle roetvlekken betekenisloos. Zo voelde ons
boze oog zich tijdens zijn wandeling langs de hedendaagse maaksels van
mensenhanden, tijdens zijn rondreis door onze zogenaamde ‘gebouwde omgeving’.
Overal nachtmerries en nergens lelijkheid. Overal lelijkheid en nergens een gebouw.
Overal gebouwen en nergens een architectuur. Overal
ar-chitectuur en nergens architecten. Overal architecten en nergens gevoel, verbeelding,
heldenmoed.
Honderdenelf architecten namen, schreef ik in het hoofdstuk De democratisering,
deel aan de prijsvraag voor het nieuwe gebouw van de Tweede Kamer. Je schrikt als
je zoiets leest. Honderdenelf architecten? Zijn er in dit land honderdenelf architecten?
Hoe komt het dat we honderdenelf architecten hebben en nergens architectuur?
Er is de laatste twintig jaar in Nederland maar één gebouw neergezet. Kleine
variaties zorgden voor de rest. En nog altijd wordt er voortgeborduurd op één en
hetzelfde patroon, een patroon dat wel geduld maar geen stijl bezit. Wat hebben die
honderdenelf architecten al die tijd gedaan? Gaan mijn ogen achteruit? Of ik heb
zemelen in mijn kop in plaats van hersens, of architectuur betekent iets heel anders
dan ik altijd heb gedacht. Ons oog is niet boos, maar droevig. Ons oog heeft as in
zijn pupil en een zwarte raaf in zijn iris. Het schrijven over architectuur is een kwestie
van melancholie geworden.
In document
Gerrit Komrij, Het boze oog · dbnl
(pagina 119-125)