• No results found

Ik streelde voor de grap de ijdelheid van hun status. Architecten kunnen geen enkele status aan de kunst meer ontlenen, sinds ze onze horizonnen hebben verwoest

In document Gerrit Komrij, Het boze oog · dbnl (pagina 119-125)

Ze hebben onze straten en steden vermoord en geplunderd. Ze hebben het leven eruit

gedreund en geblazen, met hagel en poolwind. Vroeger had je beroepen waarmee

je, symbolisch, het laagste van het laagste aanduidde, beroepen die zelfs zonder

bezwaar door ontslagen tuchthuisboeven die niet helemaal goed snik waren konden

worden beoefend: putjesschepper, worstenvuller. Putjesscheppers en worstenvullers

bestaan niet meer. Laat dat beroep nu heten: architect.

Ik stookte voor de grap een vuurtje onder hun slechte geweten. Architecten hebben

geen geweten meer, goed noch slecht, en van hun verstand is nog net genoeg over

om er elke aanvechting van gewetenswroeging die zich ooit mocht voordoen meteen

de kop mee in te drukken. Ze hebben uit onze huizen en openbare gebouwen het

leven weggedreund en voortgeblazen, met hagel en poolwind. Ze hebben er van

buiten zielloze repeteerbreuken van gemaakt en van binnen martelwerktuigen. Er

bestaan nog altijd types waarmee we, symbolisch, het laagste van het laagste

aanduiden, types die we als het ware, door ze te noemen, lijfelijk voor ons zien:

nietsnut, flessentrekker. Je hebt ze op straat, in het huwelijk, in de kunst, in het

maatschappelijk verkeer. Laten we nietsnut en flessentrekker niet langer als woorden

van minachting gebruiken. Laat dat type nu heten: architect. Laat het zover komen

dat de flessentrekker zich, door in één adem met de architect te worden genoemd,

Les Acacias - Petit Colombes

Le boulevard Charles de Gaulle - Colombes

Foto's uit Pré-voir pour mieux décider, uitgave van het Centre National d'art et de culture Georges Pompidou

Erger dan een flessentrekker is de architect, de mummie van een putjesschepper is

minder futloos. Het is de architect zelf die zijn beroep in de uitverkoop heeft gelegd,

het is de architect zelf die van zijn beroep het goede heeft weggegooid en het slechte

bewaard. Het is enkel de architect die de kunst met de vuilnisman heeft meegegeven

en in wiens mondholte zich een batterij extra speekselklieren ontwikkelde om er de

commercie mee te likken. Het is enkel de architect die zijn ideeën naar de lommerd

bracht en de exclusieve lakei werd van de eenvormigheid. De moderne architect: een

lakei en een likker. De moderne architect: minder dan de pandjes-baas, minder dan

de vuilnisman. Niet langer vormt de architect de omgeving, hij misvormt zelfs de

eenvoudigste ziel die zich in die omgeving ophoudt. Hij bouwt niet langer de

wonderen van de toekomst - wonderen van pracht of van simpelheid, wat men wil

-, hij is de constructeur geworden van de ruïnes van overmorgen. De desastreuze

gevolgen van het negentiende-eeuwse bouwen door beunhazen, die toen nog de

natuurlijke vijanden van de architecten waren, lieten soms meer dan honderd jaar op

zich wachten. Nu de architect zijn eígen beunhaas is geworden, zal al overmorgen

alles zijn ingestort. Over twintig jaar zullen bijna alle voortbrengselen van de

hedendaagse architectuur zijn verdwenen. Ze zijn in puin gevallen, verpulverd,

doorgezakt, uit de weg geruimd. We hebben dus dringend een nieuwe

neratie ‘vormgevers van de omgeving’ nodig. Ik geef tussen de aanhalingstekens

maar een omschrijving van hun functie, een omschrijving die gruwelijk klinkt, het

is waar, maar het is bij gebrek aan beter. Hoe zullen we ze noemen? Eén zekerheid

hebben we althans: die generatie zal niet langer architect heten. Architecten zijn uit

de mode. Architecten zijn niet langer welkom. Architecten doen er beter aan vanaf

nu meteen uit schaamte te verdampen. Elk eerherstel is onmogelijk. We schrijven

ze af. Terstond.

Ik zal pas rusten als alleen al het woord ‘architect’ ons allen met meewarigheid

en weerzin vervult. Zeg het nu onmiddellijk tienmaal achtereen luidop, lezer, proef

het woord daarna nog eens aandachtig op uw tong, ar-chi-tect, ar-chi-tect, en wees

eerlijk: is het geen belachelijk, geen door en door deerniswekkend woord? Noem

degene aan wie u de grootste hekel heeft architect. Noem het konijn dat u voor de

kerst vetmest architect. Noem de vlo onder uw deken architect. Noem de kakkerlakken

in uw moestuin architect. Noem uw belastinginspecteur architect. Noem uw achterlijke

neefje architect. Noem Jack the Ripper architect. Noem iedereen die u een boete

geeft, ontslaat, tergt, onderbetaalt, aanrijdt, recenseert, bedreigt of besteelt voortaan

alleen nog maar architect. Noem vooral iedereen die uw lachlust opwekt architect.

Oefen u! Oefen u!

We kunnen nu, na korte tijd de wetenschap van het neo-ocularisme beoefend te

hebben, een tussenbalans opmaken. Het is niet bemoedigend. Het Assertieve Oog is

niet zozeer een boos oog als wel een verdrietig oog geworden. Want hoe kan dat oog

de smaak blijven proeven van gal als het nooit balsem of nectar krijgt aangereikt?

Zo'n oog proeft niets meer. Zo'n oog wordt een lui oog en verkommert. Wie elke dag

wel een beetje verliefd is merkt niets van de hevige pijn van de liefde, en wie door

een horde moordlustige Turken wordt achternagezeten, met het geraas van een

springvloed, hoort nauwelijks het kletteren van één enkel zwaard. Als het onweert

en bliksemflits verschijnt na bliksemflits verliest de mooiste kaars zijn glans en in

een mijnschacht zonder licht worden alle roetvlekken betekenisloos. Zo voelde ons

boze oog zich tijdens zijn wandeling langs de hedendaagse maaksels van

mensenhanden, tijdens zijn rondreis door onze zogenaamde ‘gebouwde omgeving’.

Overal nachtmerries en nergens lelijkheid. Overal lelijkheid en nergens een gebouw.

Overal gebouwen en nergens een architectuur. Overal

ar-chitectuur en nergens architecten. Overal architecten en nergens gevoel, verbeelding,

heldenmoed.

Honderdenelf architecten namen, schreef ik in het hoofdstuk De democratisering,

deel aan de prijsvraag voor het nieuwe gebouw van de Tweede Kamer. Je schrikt als

je zoiets leest. Honderdenelf architecten? Zijn er in dit land honderdenelf architecten?

Hoe komt het dat we honderdenelf architecten hebben en nergens architectuur?

Er is de laatste twintig jaar in Nederland maar één gebouw neergezet. Kleine

variaties zorgden voor de rest. En nog altijd wordt er voortgeborduurd op één en

hetzelfde patroon, een patroon dat wel geduld maar geen stijl bezit. Wat hebben die

honderdenelf architecten al die tijd gedaan? Gaan mijn ogen achteruit? Of ik heb

zemelen in mijn kop in plaats van hersens, of architectuur betekent iets heel anders

dan ik altijd heb gedacht. Ons oog is niet boos, maar droevig. Ons oog heeft as in

zijn pupil en een zwarte raaf in zijn iris. Het schrijven over architectuur is een kwestie

van melancholie geworden.

In document Gerrit Komrij, Het boze oog · dbnl (pagina 119-125)