• No results found

stimuleren van bewonerscontacten

Interventies die tot doel hebben contacten tussen bewoners te bevorderen zijn een frequente verschijning in de wijkaanpak. Een studie van Van Arum e.a.

in 2009 leverde een longlist op van maar liefst 140 projecten die op enigerlei wijze betrekking hebben op het stimuleren van bewonerscontacten. Hierbij gaat het om interventies die het bevorderen van sociale relaties in de buurt als primair oogmerk hebben. Bijvoorbeeld straatbarbecues, burenwinkels, huiskamer gesprekken, wijktheaters, straatparades, keukentafelgesprekken, dialoog bijeenkomsten en ‘koffieochtenden’ op basisscholen, in buurthuizen, parkjes of speelterreinen. Het gros van deze initiatieven ontstond aan het begin van het nieuwe millennium, toen de politiek-ingegeven roep om meer ‘sociale cohesie’ in achterstandswijken luider werd (Lub, 2005). Veel van deze projecten –  groot-  of kleinschalig, kort- of langlopend, incidenteel of structureel – zijn terug te voeren op een beperkt aantal aannames. Met het oog op leefbaarheid, laten ze zich opsplitsen in drie afzonderlijke interventietheorieën.

Het meest fundamentele oogmerk is dat dergelijke interventies het ‘sociaal weefsel’ van een buurt dienen te versterken. Deze doelstelling voert terug op de sociale-desorganisatietheorie van Shaw en McKay (1942), die stelt dat verschil-len in criminaliteit en overlast tussen buurten deels kunnen worden gerelateerd aan het niveau van sociale organisatie van die buurten. De beleidsaanname is dat een cohesieve buurt de sociale controle doet toenemen, waardoor norm-overschrijdend gedrag en verloedering minder kans krijgen (interventie-theorie 1a, zie kader hieronder). Ten tweede wordt veelal verondersteld dat het versterken van sociale netwerken een voorwaarde vormt voor de bereidheid van bewoners om actief te worden in de buurt: bewonersactivisme als spin-off van sociale cohesie (interventietheorie 1b). Meer bewonersactivisme zou ver-volgens een positieve invloed hebben op de leefbaarheid in de wijk. Ten derde heeft het bevorderen van bewonerscontacten met het herstructureringsbeleid in achterstandswijken een verheffingsideaal meegekregen. De beleidsaanname is dat achterblijvers zich door klasseoverstijgend contact kunnen optrekken aan de zich nieuw vestigende middenklasse, en zo hun maatschappelijke positie verbeteren. Die positieverbetering van kansarmen moet er uiteindelijk toe lei-den dat ook leefbaarheidsindicatoren verbeteren (interventietheorie 1c).

• Interventietheorie 1a: bewonerscontacten en sociale controle

Probleemdefinitie: gebrek aan sociale controle in de wijk heeft een negatieve invloed op de leefbaarheid. Wanneer het sociaal weefsel van de wijk wordt versterkt, ver-groot dit de informele sociale controle.

Interventietheorie:

Stimuleren van bewonerscontact   onderlinge bekendheid en vertrouwdheid nemen toe   anonimiteit wordt doorbroken   bewoners voelen zich gesteund door medebewoners   men spreekt elkaar eerder aan op normoverschrijdend gedrag (sociale controle)  overlast wordt teruggedrongen  leefbaarheid neemt toe

• Interventietheorie 1b: buurtactivisme als spin-off van sociale cohesie

Probleemdefinitie: achterstandswijken hebben te weinig bewoners die zich actief inzetten voor hun leefomgeving, hetgeen de leefbaarheid in die gebieden verder onder druk zet. De hoge graad van anonimiteit in deze gebieden zorgt voor onvol-doende voedingsbodem voor actief burgerschap.

Interventietheorie:

Stimuleren van bewonerscontact   onderlinge bekendheid en vertrouwdheid nemen toe  bewoners voelen zich gesteund door medebewoners  bewoners zijn eerder geneigd zich actief in te zetten  bewonersactivisme draagt bij aan zelfreinigend vermogen van de buurt  leefbaarheid neemt toe

• Interventietheorie 1c: middenklasse-effect van overbruggend bewoners contact Probleemdefinitie: armoedeconcentratie in achterstandswijken zet leefbaarheid onder druk. Relaties met middenklasse dragen bij aan sociale stijging van ach-terblijvers.

Interventietheorie:

Stimuleren van contact tussen achterstandsgroepen en leden van de midden-klasse   achterblijvers en middenklasse verbinden zich   achterblijvers profi-teren van sociaal en cultureel kapitaal middenklasse   sociale stijgingskansen achterblijvers nemen toe  inkomens- en opleidingsniveau wijk stijgt  leefbaar-heid neemt toe

Ter toetsing is onderzoek verzameld dat licht werpt op de vraag in hoeverre bewonerscontacten een causale factor vormen in de toename van sociale con-trole, de bevordering van buurtactivisme, de toerusting van achterblijvers, en, via deze tussenstappen, een verbetering van de leefbaarheid in de wijk.

De  oogst betreft kwantitatieve studies (o.a. Wittebrood, 2008; Sampson e.a., 1997; Lelieveldt & Van der Kolk, 2005; Morenoff, 2001), studies die kwantitatieve en kwalitatieve data combineren (o.a. Kleinhans & Bolt, 2010; Skogan, 2006;

Veldboer e.a., 2008; Van Eijk, 2010), en overzichtsstudies zoals een literatuur-onderzoek van Van Stokkom en Toenders (2010) en een review van Sampson (2011). Van de overzichtsstudies zijn referenties geraadpleegd om onderzoeks-uitkomsten beter te duiden, assumpties extra te problematiseren of conclusies van auteurs over het werk van derden te verifiëren. Via citation tracking zijn tevens extra artikelen opgespoord die eerdere relevante artikelen citeren (door gebruik te maken van de Social Science Citation Index). In totaal zijn 64 bron-nen geraadpleegd.

Voor de bespreking van de literatuur zijn de volgende vragen richtinggevend.

1. In welke mate beïnvloedt de sociale interactie tussen bewoners de sociale controle en daarmee aspecten van leefbaarheid?

2. In hoeverre en op welke wijze leidt een grotere mate van sociale samenhang in achterstandswijken tot meer bewonersactivisme, en in hoeverre draagt dit actief burgerschap bij aan de leefbaarheid in de wijk?

3. In hoeverre leent de buurt zich voor het stimuleren van klassenoverstijgende contacten, en wat is er bekend over het effect van overbruggend contact op de sociale stijgingskansen van achterblijvers?

2.1. Buurtcontacten, sociale controle en aspecten van leefbaarheid

De idee dat ‘de buurt’ er iets toe zou doen op het gebied van sociale contacten lijkt in deze tijd achterhaald. De toegenomen mobiliteit van burgers alsmede grootschalige sociale, culturele en economische ontwikkelingen hebben nega-tieve gevolgen gehad voor lokale vormen van solidariteit (Komter e.a., 2000). De huidige samenleving met haar vele keuzemogelijkheden voor waar men wil wonen of met wie men in zijn vrije tijd wil omgaan, heeft daarbij eerder geleid tot vervreemding van buurtgenoten dan tot sociale cohesie (Völker e.a., 2006).

Ondanks – of wellicht dankzij – de lossere lokale verbanden staat het ideaal van

‘sociale cohesie’ in de buurt al geruime tijd hoog op de agenda van menig stads-bestuur (vgl. Van Ostaijen & Peeters, 2011). Vooral in kwetsbare gebieden is het de dominante beleidsterm (zie o.a. Lub, 2005; Van Stokkom & Toenders, 2010).

Overeenkomstig de sociale desorganisatietheorie heerst de gedachte dat herstel van sociale cohesie in de buurt informele sociale controle doet toenemen, met als resultaat minder wanorde en criminaliteit.

Sociale cohesie als bouwsteen voor veilige buurten

Wittebrood (2008) onderzocht aan de hand van gegevens van 634 woonbuurten van de dertig grote steden (G30) de relatie tussen sociale cohesie en sociale vei-ligheid in de woonomgeving. De vraag die centraal stond was of sociale cohesie inderdaad als bouwsteen kan dienen voor veilige buurten. Wittebrood constru-eerde de variabele ‘sociale samenhang’ naar twee dimensies: de mate waarin bewoners sociaal verbonden zijn met hun buurtgenoten (contacten tussen bewo-ners) en de mate waarin bewoners zich identificeren met de buurt. De afhan-kelijke variabele ‘sociale veiligheid’ operationaliseerde men naar gerapporteerd geweld en bedreiging, diefstal, verloedering en onveiligheids gevoelens. In buurten met meer sociale cohesie blijkt de sociale veiligheid groter. Buurten met een relatief hoger niveau van sociale cohesie rapporteren minder geweld en bedreiging, minder diefstal en minder verloedering, en gevoelens van onveilig-heid zijn er geringer (zie figuur 2.1).

Figuur 2.1 Sociale veiligheid naar de mate van sociale cohesie in de buurt (634 woonbuurten)

4.3 Sociale veiligheid en sociale cohesie: Nederlandse bevindingen

We zullen ons binnen dit hoofdstuk – als het gaat om sociale cohesie – richten op de mate waarin bewoners sociaal verbonden zijn met hun buurt (contacten tussen de bewoners) en zich identificeren met de buurt (vgl. Bolt en Torrance 2005; Lupi et al.

2007).4 Andere aspecten van sociale cohesie blijven hiermee onderbelicht, maar door de beperkte gegevens kunnen wij hierop geen licht werpen.

In welke mate is de sociale cohesie nu gerelateerd aan de sociale veiligheid?

Figuur 4.2 geeft hier een indruk van. Deze figuur laat duidelijk zien dat in buurten met meer sociale cohesie de sociale veiligheid groter is: er zijn minder geweld en bedreiging, minder diefstal en minder verloedering, en de gevoelens van onveilig-heid zijn er geringer.

Figuur 4.2

Sociale onveiligheid naar de mate van sociale cohesie in de buurt (634 woonbuurten)

Bron: BZK/Justitie (PMB ’05; BMP ’06); VROM (WOON’06) SCP-bewerking

geweld en bedreiging diefstal verloedering onveiligheidsgevoelens 0

weinig sociale cohesie veel sociale cohesie

Een interessante vraag is of meer sociale cohesie in de buurt ook de oorzaak is van een grotere sociale veiligheid, of dat de gevonden samenhang op een andere manier kan worden verklaard. Uit eerder onderzoek van het scp blijkt duidelijk dat met name individuele kenmerken van bewoners een rol spelen bij de verklaring van vei-ligheid (Wittebrood en Van Dijk 2007). Kenmerken van de buurt hebben nauwelijks een zelfstandige invloed. Dit is een belangrijke bevinding, omdat dit vraagtekens zet bij de keuze voor algemeen beleid in plaats van wijkbeleid voor het verkleinen van sociale problemen. Als met name de samenstelling van de bewonerspopulatie een verklaring biedt voor verschillen in sociale veiligheid van buurten, zullen maatrege-len om deze samenstelling te veranderen (zoals herstructurering) vooral leiden tot Bron: figuur van Wittebrood, 2008, p. 99.

Eerder onderzoek van Wittebrood en Van Dijk (2007) liet in dit verband zien dat vooral individuele kenmerken van bewoners (o.a. leeftijd, etniciteit, opleidings-niveau, gezinssituatie) een rol spelen bij de verklaring van veiligheid in de buurt.

Als vooral de bevolkingssamenstelling van de buurt de verklarende factor is in buurtveiligheid, zullen maatregelen om via bewonerscontacten de leefbaarheid te verbeteren wellicht een beperkt effect hebben. De multivariate analyse laat evenwel zien dat ook na controle voor de invloed van deze variabelen, gevoelens van onveiligheid sterker zijn in buurten naarmate het gebrek aan sociale cohesie

er groter is. Wittebrood concludeert dan ook dat de relatie tussen sociale cohe-sie en criminaliteit en verloedering blijft bestaan. De regrescohe-sieanalyse brengt daarbij aan het licht dat de invloed van sociale cohesie vooral aanwezig is bij de beleving van onveiligheid, en niet bij feitelijk slachtoffer schap. Significante banden werden alleen gevonden bij de perceptie van diefstal, perceptie van ver-loedering en onveiligheidsgevoelens. Wittebroods eindoordeel is dat er op het niveau van de buurt een positieve samenhang bestaat tussen de sociale cohesie en de sociale veiligheid. De gestandaardiseerde effecten van deze samenhang zijn echter klein (zie Wittebrood, 2008:  101). Bovendien wordt uit de analyse niet duidelijk of beide dimensies van sociale cohesie (contacten in de buurt + identificatie met de buurt) evenveel effect hebben of dat vooral een van beide invloedrijk is. Tot slot sluit het gebruikte statistische model omgekeerde causa-liteit niet uit (correlatie is nog geen causatie). Anders gezegd, de analyse maakt niet duidelijk of meer cohesie in de buurt de oorzaak of het gevolg is van een grotere sociale veiligheid. De mogelijkheid bestaat dat het causale verband de andere richting uitwijst, waarbij de variabelen ‘perceptie van verloedering’ en

‘onveiligheidsgevoelens’ invloed uitoefenen op de buurtcohesie in plaats van andersom. Vermeldenswaardig in dit verband is een multilevel-analyse van onveiligheidsgevoelens van Franklin e.a. (2008) onder 2.600 bewoners in de Amerikaanse staat Washington. Hieruit blijkt dat onveiligheidsgevoelens in de buurt sterker worden verklaard door de mate van wanorde in de wijk dan door de sociale samenhang, wat de plausibiliteit van sociale cohesie als oorzakelijke factor in wijkveiligheid enigszins ondermijnt.

Kleinhans en Bolt (2010) onderzochten de betekenis van sociale binding van buurtbewoners voor het tegengaan van buurtverval. Op kwantitatieve wijze werd onderzocht in hoeverre aspecten van buurtverval kunnen worden ver-klaard vanuit de sociale samenhang van bewoners. Om tot een meting te komen werden in Amsterdam en Rotterdam gegevens van woonenquêtes geanalyseerd (circa 20.000 bewoners per stad). In Dordrecht werden gegevens van enquêtes gebruikt onder 2.400 respondenten. Daarnaast voerden de onder-zoekers kwalitatieve casestudies uit in zes wijken van de drie steden. Gunstig voor onze toetsing is dat in de studie ‘buurtcontacten’ als afzonderlijke onaf-hankelijke variabele is opgenomen. De variabele geeft de score weer over het aantal mensen met wie respondenten in de buurt regelmatig contact hebben en hoe belangrijk men deze contacten acht. Om meer zicht te krijgen op het ver-meende verband tussen sociale samenhang en de leefbaarheid van een buurt, concentreren we ons hier op de analyses die antwoord geven op de vraag: wat is de betekenis van sociale samenhang onder bewoners voor het verval van een buurt?

Kleinhans en Bolt selecteerden voor hun onderzoek een reeks van buurt-variabelen (o.a. bevolkingssamenstelling van de buurt, verhuisbereidheid, woningvoorraad, voorzieningenniveau). Gezien het thema van onze studie (bewonerscontacten en leefbaarheid) kijken we specifiek naar de invloed van sociale contacten op de objectieve veiligheid (aangiften criminaliteit), subjec-tieve veiligheid (veiligheidsgevoel onder bewoners) en ervaren overlast. Ten eerste blijkt dat in Amsterdam sociaal contact een zwakke relatie heeft met het gevoel van veiligheid, terwijl er in feite geen relatie is met de objectieve vei-ligheid (zie tabel 2.1). In Rotterdam bestaat een sterker verband tussen sociale contacten en gevoel van veiligheid, maar ook daar is er geen relatie met de objec-tieve veiligheid in buurt (gegevens over sociale contacten in Dordrecht ontbre-ken). Kijken we naar de relatie tussen sociale contacten en ervaren overlast, dan blijkt dat zowel in Amsterdam als Rotterdam er een samenhang bestaat tussen de twee variabelen. In Rotterdam is die samenhang echter twee keer zo groot.

Tabel 2.1 Enkelvoudige correlaties sociale buurtcontacten en veiligheid/overlast Objectieve veiligheid Subjectieve veiligheid Ervaren overlast

Buurtcontacten Amsterdam -0,03 0,21 -0,32

Buurtcontacten Rotterdam 0,09 0,65 -0,61

Bron: samengesteld uit correlatietabellen Kleinhans & Bolt, 2010, pp. 38-42.

Het rapport van Kleinhans en Bolt vermeldt niet of de verbanden statistisch significant zijn, hoewel we er bij correlaties van groter dan 0,5 gevoeglijk vanuit kunnen gaan dat ze significant zijn. Om te achterhalen of bepaalde leefbaarheids aspecten daadwerkelijk verklaard kunnen worden uit bepaalde buurt kenmerken voerde men tevens een multilevel-regressieanalyse uit. Hier-bij wordt rekening gehouden met de invloed van andere variabelen. Hoewel hieruit naar voren komt dat de ervaren veiligheid en overlast voor een belang-rijk deel verklaard kunnen worden door ‘sociale binding’, blijken buurtcontac-ten – rekening houdend met andere variabelen – juist een significant ongunstig effect te hebben op deze zaken (zie tabel 2.2 en 2.3). Uit tabel 2.2 is bijvoorbeeld af te lezen dat in Amsterdam buurtcontacten negatief verband houden met het veiligheids gevoel, waar sociale binding juist een positieve invloed uitoefent.

Tabel 2.3 laat zien dat meer binding leidt tot minder overlast (negatief ver-band), maar dat ‘meer contacten’ juist gelijk staat aan meer overlast (positief verband).

2 Herstel van het ‘sociaal weefsel’: stimuleren van bewonerscontacten 35

Tabel 2.2 Multilevel-regressieanalyse van veiligheidsgevoel in buurten van Amsterdam en Dordrecht

48

van veiligheid heeft alleen in Dordrecht een dempend effect op de verhuiswens. Dordrecht is overigens ook de enige stad waar de objectieve maat voor veiligheid de verwachte invloed heeft.

Tabel 4.5 Multilevel regressieanalyse van het gevoel van veiligheid binnen de buurt

Amsterdam Dordrecht

Individuele kenmerken

Geslacht (man) +++

Leeftijd

-Woonduur

Samenwonend met partner - - - *

Thuiswonende kinderen

-Surinaams/Antilliaans +++

Turks/Marokkaans

Overig niet-westers +

Koopwoning ++ ++

Opleiding laag middelbaar

Opleiding hoog middelbaar ++

Opleiding HBO/WO +++

Netto maandinkomen

Sociale binding +++ +++

Buurtcontacten - - - *

Buurtkenmerken

Aangiften criminaliteit (per 10.000 inwoners)

-% eenpersoonshuishoudens

-% niet-westerse allochtonen

-Verandering % niet-westerse allochtonen +++

Gestandaardiseerd huishoudensinkomen +++

Verandering gestandaardiseerd hh. inkomen

% koopwoningen

-Gemiddelde kamerbezetting *

Verhuismobiliteit

-Detailhandelsvestigingen

-Omgevingsadressendichtheid ++

-Aandeel groen in bodemgebruik

Intra-class correlatiecoëfficiënt (ICC) 0,11 0,12

Verklaarde variantie individueel niveau 0,22 0,15

Verklaarde variantie buurtniveau (excl. buurtkenmerken) 0,70 0,54 Verklaarde variantie buurtniveau (incl. buurtkenmerken) 0,91 0,97 Een plus geeft een positief verband weer, een min een negatief verband.

+ = p≤0,10; ++ = p≤0,05; +++ = p≤0,001; +++ = individuele of buurtvariabele met de sterkste invloed op de afhankelijke variabele; * = ontbrekende variabele.

Bron: tabel van Kleinhans & Bolt, 2010, p. 48.

Tabel 2.3 Multilevel-regressieanalyse van ervaren overlast in buurten van Amsterdam, Rotterdam en Dordrecht

Tabel 4.6 Multilevel regressieanalyse van ervaren overlast binnen de buurt

Amsterdam Rotterdam Dordrecht

Individuele kenmerken

Geslacht (man)

-Leeftijd - - -

-Woonduur +++ +++ +++

Samenwonend met partner + *

Thuiswonende kinderen +++ +++

Surinaams/Antilliaans - - -

-Turks//Marokkaans - - - - - -

-Overig niet-westers - - -

-Koopwoning - -

-Opleiding laag middelbaar ++ +++

Opleiding hoog middelbaar ++ +++

Opleiding HBO/WO ++ +++

Netto maandinkomen

Sociale binding - - - - - -

-Buurtcontacten +++ ++++ *

Buurtkenmerken

Aangiften criminaliteit (per 10.000 inwoners) +++ ++

% eenpersoonshuishoudens

% niet-westerse allochtonen +++

Verandering % niet-westerse allochtonen - - +

Gestandaardiseerd huishoudensinkomen - -

-Verandering gestandaardiseerd hh. inkomen ++

% koopwoningen ++

Gemiddelde kamerbezetting +++ *

Verhuismobiliteit

Detailhandelsvestigingen +++

Omgevingsadressendichtheid ++ +++ ++

Aandeel groen in bodemgebruik Interactie-effecten

Surinaams/Antilliaans * % NWA

Turks//Marokkaans * % NWA ++

Overig niet-westers * % NWA

-Intra-class correlatiecoëfficiënt (ICC) 0,06 0,09 0,08

Verklaarde variantie individueel niveau 0,22 0,15 0,08

Verklaarde variantie buurtniveau (excl.

buurtkenmerken) 0,47 0,25 0,21

Verklaarde variantie buurtniveau (incl.

buurtkenmerken) 0,82 0,83 0,92

Een plus geeft een positief verband weer, een min een negatief verband.

+ = p≤0,10; ++ = p≤ 0,05; +++ = p≤ 0,001; +++ = individuele of buurtvariabele met de sterkste invloed op de afhankelijke variabele; * = ontbrekende variabele.

De etnische samenstelling heeft in elk van de onderzoekssteden invloed op de verhuiswens. In Amsterdam wordt de verhuiswens gestimuleerd door een hoge etnische concentratie, terwijl het in de andere steden juist gaat om de toename daarvan. In tegenstelling tot eerder Bron: tabel van Kleinhans & Bolt, 2010, p. 49.

Misschien gaat het er in het streven naar een leefbare wijk dus meer om hoe bewoners met elkaar omgaan en in welke mate bewoners zich op hun gemak voe-len in de buurt (buurtbinding) dan hoe vaak of hoeveel verschilvoe-lende buurt genoten relaties met elkaar aanknopen (buurtcontacten). In de analyse van Kleinhans en Bolt geeft de variabele ‘sociale binding’ het gemiddelde rapport cijfer weer op de vragen hoe verschillende groepen mensen in de buurt met elkaar omgaan, hoe zij de betrokkenheid van buurtbewoners bij de buurt beoordelen en in hoeverre men zich thuis voelt in de buurt. Echter, controle voor de invloed van overige factoren isoleert weliswaar de relatie tussen de twee variabelen die centraal staan, het sluit omgekeerde causatie nog niet uit. Een regressieanalyse levert een wiskundige vergelijking op waarmee de afhankelijke variabele kan wor-den voorspeld op basis van de onafhankelijke variabele(n). Indien de gekozen variabelen elkaar echter wederzijds kunnen beïnvloeden (wat hier het geval is), moet voor het model worden verondersteld dat de onafhankelijke variabele de oorzaak vormt van de afhankelijke variabele (Cook & Weisberg, 1982; Freed-man, 2005; zie ook Mulder, 2008). In dit geval is het echter goed mogelijk dat hoe buurtgenoten met elkaar omgaan en in welke mate bewoners zich thuis voelen in de buurt (buurtbinding), eerder onder invloed staan van de ervaren overlast, dan andersom2. Ook de eerder gepresenteerde correlatiecoëfficiënten (tabel 2.1) leveren strikt genomen geen inzicht in de oorzaak-gevolg-relatie tussen sociale contacten in de buurt en de veiligheid en ervaren overlast (correlatie is nog geen causatie).

Collectieve zelfredzaamheid als determinant van leefbaarheid

Een veel geciteerde studie uit de Verenigde Staten die het verband tussen sociale cohesie, sociale controle en buurtverval centraal stelt, is die van Sampson e.a.

(1997). In lijn met de sociale desorganisatietheorie van Shaw en McKay poneert men de hypothese dat variaties in leefbaarheid tussen buurten niet louter ver-klaard kunnen worden door demografische of sociaaleconomische verschillen tussen die buurten. De mate van sociale controle die bewoners op elkaar kun-nen uitoefekun-nen zou eveneens een invloedrijke determinant zijn. Op basis van een survey onder 8.782 bewoners in 343 buurten in Chicago werd onderzocht of deze ‘collectieve zelfredzaamheid’ (collective efficacy) – gedefinieerd als een zekere mate van sociale samenhang van bewoners in combinatie met hun bereid-heid tot ingrijpen in de publieke ruimte – bijdraagt aan een afname van geweld en wanorde in de buurt. Om zicht te krijgen op het eigenstandige effect van

2 Kleinhans en Bolt benadrukken dat van alle buurtvariabelen vooral de bevolkingssamen-stelling (sociaaleconomisch en etnisch) een belangrijke voorspellende waarde heeft voor de verschillende vervalindicatoren, een bevinding die overeenkomt met SCP-studies die een positief verband vonden tussen herstructurering en leefbaarheid in de wijk (zie Wittebrood &

Van Dijk, 2007; Wittebrood & Permentier, 2011). Bij deze variabele is het risico op omgekeerde causatie een stuk minder groot, omdat het object van onderzoek achterstandswijken betreft die op voorhand al lager scoren op leefbaarheidsindicatoren dan midden of voorstands-wijken. Door de sloop en nieuwbouw die in veel van deze gebieden daaropvolgend plaats had, is het niet waarschijnlijk dat een verbeterde leefbaarheid voorafging aan een

Van Dijk, 2007; Wittebrood & Permentier, 2011). Bij deze variabele is het risico op omgekeerde causatie een stuk minder groot, omdat het object van onderzoek achterstandswijken betreft die op voorhand al lager scoren op leefbaarheidsindicatoren dan midden of voorstands-wijken. Door de sloop en nieuwbouw die in veel van deze gebieden daaropvolgend plaats had, is het niet waarschijnlijk dat een verbeterde leefbaarheid voorafging aan een