Nee, streekromans moet je het niet noemen, al hebben sommige recensenten dat
ervan gemaakt. Daar hoorde ik dan met Joe Speedboot ook bij. Maar dit is geen
streekroman. Dit is Nederland. En daar moet over geschreven worden. Daarom,
Marcel, heb ik voor jou bedacht dat je een roman over Twente moet gaan schrijven.
Ja, dat is het, jij moet een Twentse roman schrijven. Ik heb mijn aanstaande roman
alvast de Grote Twentse Roman gedoopt, daar moet jij dus overheen: De Nog Grotere
‘Ik heb daar wel over nagedacht, ja. Je hebt een grote textielstaking gehad, ergens
in de jaren twintig. Die heeft heel erg lang geduurd. Ik dacht altijd dat het vooral een
arbeidsconflict was, maar zo was het niet. Die bazen, de eigenaren, hebben die
textielarbeiders gewoon kapot gemaakt. Ze hadden een afspraak voor een zesdaagse
werkweek. Ze hadden een afspraak voor iets meer loon, want nergens in Nederland
verdienden ze minder in de industrie. Maar zodra mensen begonnen te staken omdat
afspraken nooit en nooit werden nagekomen, werd iedereen, echt iedereen
weggeveegd. Dus iedereen kwam er minder, armer uit. Behalve dus die eigenaren.
Ja, er zit misschien wel wat in, een roman.’
‘Ik hoorde van de week een schitterende anekdote over Vriezenveen. Heel recent
speelt het. Een man komt een winkel ingelopen en zegt dat hij een busje in is
getrokken en is gemarteld. Later die middag worden twee mannen opgepakt in een
schuur in Geesteren - waar ik opgroeide, aan de Duitse grens. Die hadden met die
marteling te maken. En dat had samen weer te maken met een ripdeal in de haven
van Hamburg. Er is daar in Twente niet een deur opengegaan naar de grote, wilde
wereld, nee, ze hebben die deur in hun gezicht gekregen. Je ziet dat die globalisering
overal toeslaat. Er is daar veel meer wereld dan waar ik nu woon. Er rijden Bulgaren
rond, Roemenen, Polen. Heel Oost-Europa zit er...’
‘Om die oude, die drie bejaardeRAF-terroristen niet te vergeten. Die zitten er ook.’
‘...en die Polen, die stropen en zetten klemmen in de bossen. Andere wereld!
Geesteren... Veen, onderbroken door zand. Op het zand stonden dan ook de betere
huizen. Ik begreep voor het eerst dat er iets veranderd was toen ik jaren geleden eens
las dat er bij De Knoefbakker een internationaal cocaïnenetwerk was opgerold. Bij
De Knoefbakker, waar wij vroeger de lente begonnen met een softijsje! Het werd
verkocht vanuit een paddenstoel. Er was een speeltuintje bij. Onschuld, onschuld.
Maar daar zat dus een internationaal cocaïnenetwerk. In De Knoefbakker.
Ik ben gevraagd om iets te schrijven voor De Gids, die bestaat honderdtachtig jaar.
Een reportage over mijn geboortegrond. Ik begin in Vriezenveen.’
‘De Gids. Ik krijg hem ook en ik blader hem door, maar ik vind het een
verplichting.’
‘Dat kan wel wezen, Marcel, maar binnenkort lees jij een stuk in De Gids over
Twente en dan denk je: toch goed dat ik geabonneerd ben.’
‘Een abonnement? Nee hoor, ik krijg hem bij De Groene ingevouwen.’
‘Oei. Alles wat wordt ingevouwen moet je wantrouwen.’
‘Maar ik begrijp dus dat je van plan was om je volgende roman over Twente te
laten gaan.’
‘Al klaar? Terwijl je novelle pas deze week uitkomt! Hoe kan dat dan? Heb jij
personeel of zo?’
Researcher
‘Jazeker, ik heb een researcher.’
‘Waarvoor?’
‘Om niet alle literatuur zelf te hoeven scannen, dat doet iemand voor me.’
‘Maar dat is toch gevaarlijk. Ik kreeg een van mijn beste ideeën drie maanden voor
ik mijn manuscript moest inleveren. Ik dacht: ik zoek nog even wat na. Nu heb ik in
1981 eenDTVTaschenbuch gekocht met Ahasveros, met allemaal losse stukken.
Daar stond een boekje naast, Juden in Deutschland. Dat nam ik ook maar mee. Ik
sla dat tweede boekje het eerst open, waarschijnlijk omdat ik dat juist niet nodig had,
en daar lees ik dat de eerste bekende jood iemand is die door Karel de Grote naar
Bagdad was gestuurd voor onderhandelingen en terug is gekomen met een olifant.
Kijk, Tommy, zoiets pakt een researcher niet.’
‘Dat zeg je nou wel, maar ik bespreek met mijn researcher bijvoorbeeld
situatiebeschrijvingen. Ik heb geen zin om een bibliotheek om te keren om iets te
vinden over de verwoestijning van Spanje. Dus ik krijg zo'n stapel papier van d'r.
En die lees ik dan door. Ze zit nu bij hetNIOD...’
‘...hebben ze bij jullie geen internet, Tommy?’
‘Ik zit aan het eind van de dijk en daar is de internetverbinding sowieso heel zwak.
Ook een beetje porno zit er bij ons niet in. We hebben een heel actief seksleven, wat
dat betreft.’
‘Met de hand geleverd.’
‘Maar goed, op internet is niet alles te vinden. Dus je denkt dat het minder wordt,
met zo'n researcher, maar het wordt juist veel meer. Per boek leg ik een bibliotheekje
aan.’
‘Ben jij met verwoestijning bezig? Daar ben ik al vijftien jaar mee aan de slag.’
‘Het zit nu in dit boek!’ Wieringa wijst naar De dood van Murat Idrissi. ‘Dus als
je van mijn stapeltje gebruik wilt maken... Dat ik iemand in de arm genomen heb
voor research komt eigenlijk door een opmerking van Edzard Mik. Die vroeg, ik
hoor het hem nog zeggen: “Heb jij ook altijd het gevoel dat je je romans eigenlijk
tekortdoet?” Dat zinnetje heeft zich in me genesteld. Ik wil mijn boeken absoluut
niet tekortdoen. Nu krijg ik juist veel meer gegevens binnen.’
‘Prachtig, hoor, Tommy, maar ik wil het niet uit handen geven. Vroeger wel,
maar... Het kost wel heel veel tijd, dat is waar. Van het schrijven is minstens vijftig
In document
Liter. Jaargang 20 · dbnl
(pagina 145-148)