• No results found

stil van Gerbrand Bakker, aan Ricus van de Coevering, Franca Treur over Zeeland

In document Liter. Jaargang 20 · dbnl (pagina 145-148)

Nee, streekromans moet je het niet noemen, al hebben sommige recensenten dat

ervan gemaakt. Daar hoorde ik dan met Joe Speedboot ook bij. Maar dit is geen

streekroman. Dit is Nederland. En daar moet over geschreven worden. Daarom,

Marcel, heb ik voor jou bedacht dat je een roman over Twente moet gaan schrijven.

Ja, dat is het, jij moet een Twentse roman schrijven. Ik heb mijn aanstaande roman

alvast de Grote Twentse Roman gedoopt, daar moet jij dus overheen: De Nog Grotere

‘Ik heb daar wel over nagedacht, ja. Je hebt een grote textielstaking gehad, ergens

in de jaren twintig. Die heeft heel erg lang geduurd. Ik dacht altijd dat het vooral een

arbeidsconflict was, maar zo was het niet. Die bazen, de eigenaren, hebben die

textielarbeiders gewoon kapot gemaakt. Ze hadden een afspraak voor een zesdaagse

werkweek. Ze hadden een afspraak voor iets meer loon, want nergens in Nederland

verdienden ze minder in de industrie. Maar zodra mensen begonnen te staken omdat

afspraken nooit en nooit werden nagekomen, werd iedereen, echt iedereen

weggeveegd. Dus iedereen kwam er minder, armer uit. Behalve dus die eigenaren.

Ja, er zit misschien wel wat in, een roman.’

‘Ik hoorde van de week een schitterende anekdote over Vriezenveen. Heel recent

speelt het. Een man komt een winkel ingelopen en zegt dat hij een busje in is

getrokken en is gemarteld. Later die middag worden twee mannen opgepakt in een

schuur in Geesteren - waar ik opgroeide, aan de Duitse grens. Die hadden met die

marteling te maken. En dat had samen weer te maken met een ripdeal in de haven

van Hamburg. Er is daar in Twente niet een deur opengegaan naar de grote, wilde

wereld, nee, ze hebben die deur in hun gezicht gekregen. Je ziet dat die globalisering

overal toeslaat. Er is daar veel meer wereld dan waar ik nu woon. Er rijden Bulgaren

rond, Roemenen, Polen. Heel Oost-Europa zit er...’

‘Om die oude, die drie bejaardeRAF-terroristen niet te vergeten. Die zitten er ook.’

‘...en die Polen, die stropen en zetten klemmen in de bossen. Andere wereld!

Geesteren... Veen, onderbroken door zand. Op het zand stonden dan ook de betere

huizen. Ik begreep voor het eerst dat er iets veranderd was toen ik jaren geleden eens

las dat er bij De Knoefbakker een internationaal cocaïnenetwerk was opgerold. Bij

De Knoefbakker, waar wij vroeger de lente begonnen met een softijsje! Het werd

verkocht vanuit een paddenstoel. Er was een speeltuintje bij. Onschuld, onschuld.

Maar daar zat dus een internationaal cocaïnenetwerk. In De Knoefbakker.

Ik ben gevraagd om iets te schrijven voor De Gids, die bestaat honderdtachtig jaar.

Een reportage over mijn geboortegrond. Ik begin in Vriezenveen.’

‘De Gids. Ik krijg hem ook en ik blader hem door, maar ik vind het een

verplichting.’

‘Dat kan wel wezen, Marcel, maar binnenkort lees jij een stuk in De Gids over

Twente en dan denk je: toch goed dat ik geabonneerd ben.’

‘Een abonnement? Nee hoor, ik krijg hem bij De Groene ingevouwen.’

‘Oei. Alles wat wordt ingevouwen moet je wantrouwen.’

‘Maar ik begrijp dus dat je van plan was om je volgende roman over Twente te

laten gaan.’

‘Al klaar? Terwijl je novelle pas deze week uitkomt! Hoe kan dat dan? Heb jij

personeel of zo?’

Researcher

‘Jazeker, ik heb een researcher.’

‘Waarvoor?’

‘Om niet alle literatuur zelf te hoeven scannen, dat doet iemand voor me.’

‘Maar dat is toch gevaarlijk. Ik kreeg een van mijn beste ideeën drie maanden voor

ik mijn manuscript moest inleveren. Ik dacht: ik zoek nog even wat na. Nu heb ik in

1981 eenDTVTaschenbuch gekocht met Ahasveros, met allemaal losse stukken.

Daar stond een boekje naast, Juden in Deutschland. Dat nam ik ook maar mee. Ik

sla dat tweede boekje het eerst open, waarschijnlijk omdat ik dat juist niet nodig had,

en daar lees ik dat de eerste bekende jood iemand is die door Karel de Grote naar

Bagdad was gestuurd voor onderhandelingen en terug is gekomen met een olifant.

Kijk, Tommy, zoiets pakt een researcher niet.’

‘Dat zeg je nou wel, maar ik bespreek met mijn researcher bijvoorbeeld

situatiebeschrijvingen. Ik heb geen zin om een bibliotheek om te keren om iets te

vinden over de verwoestijning van Spanje. Dus ik krijg zo'n stapel papier van d'r.

En die lees ik dan door. Ze zit nu bij hetNIOD...’

‘...hebben ze bij jullie geen internet, Tommy?’

‘Ik zit aan het eind van de dijk en daar is de internetverbinding sowieso heel zwak.

Ook een beetje porno zit er bij ons niet in. We hebben een heel actief seksleven, wat

dat betreft.’

‘Met de hand geleverd.’

‘Maar goed, op internet is niet alles te vinden. Dus je denkt dat het minder wordt,

met zo'n researcher, maar het wordt juist veel meer. Per boek leg ik een bibliotheekje

aan.’

‘Ben jij met verwoestijning bezig? Daar ben ik al vijftien jaar mee aan de slag.’

‘Het zit nu in dit boek!’ Wieringa wijst naar De dood van Murat Idrissi. ‘Dus als

je van mijn stapeltje gebruik wilt maken... Dat ik iemand in de arm genomen heb

voor research komt eigenlijk door een opmerking van Edzard Mik. Die vroeg, ik

hoor het hem nog zeggen: “Heb jij ook altijd het gevoel dat je je romans eigenlijk

tekortdoet?” Dat zinnetje heeft zich in me genesteld. Ik wil mijn boeken absoluut

niet tekortdoen. Nu krijg ik juist veel meer gegevens binnen.’

‘Prachtig, hoor, Tommy, maar ik wil het niet uit handen geven. Vroeger wel,

maar... Het kost wel heel veel tijd, dat is waar. Van het schrijven is minstens vijftig

In document Liter. Jaargang 20 · dbnl (pagina 145-148)