asthenische tot op den geringsten, ontelbare middelgraden plaats hebben; ja dat
de geringste graad der stenische en de minste of zwakste der asthenische zich
reeds aan elkander sluiten;’ even als de hoogste graad der stenische ontsteking
den onmiddellijken overgang in den hoogsten graad eener asthenische ontsteking,
het heetvuur, maken kan. In het bijzonder grenst de asthenische ontsteking met
verhoogde prikkelbaarheid,inflammatio asthenica nervosa, veel nader aan de
stenische, dan die met verminderde prikkelbaarheid, of de rotachtige. En dus volgt
hieruit, dat het aan geen' den minsten twijfel onderworpen is, of een zekere graad
van plaatselijke stenische active ontsteking kan ook met eenen matigen graad van
algemeene asthenie verbonden zijn, gelijk ook wederkeerig eene plaatselijke
asthenische ontsteking met eenen zekeren graad van algemeene stenie gepaard
gaan kan; doch dat bij eenen zeer hoogen graad van algemeene stenie of asthenie
deze disproportie onbestaanbaar is, maar de plaatselijke aandoening dadelijk het
algemeen karakter der ziekte aanneemt, en dat voorts deze disproportie nooit lang
kan voortduren, maar dat allengs of de plaatselijke aandoening haar karakter aan
het geheele gestel, of omgekeerd de algemeene toestand deszelfs karakter aan de
plaatselijke aandoening mededeelt, naarmate de intensiteit
van den een of ander overwegend is. - Is nu niet dit alles in de natuur gegrond?
Stemt deze theorie niet volkomen met de praktische ervaring in? en verschaft,
eindelijk, dezelve niet eenen zeer duidelijken leiddraad, ook voor mingeoefenden,
aan het ziekbed? Doch is dit nu wel hetzelfde bij onzen schrijver, wanneer hij zegt:
‘Met de gastrische en de overige complicatiën verhoudt het zich anders, en de
ontsteking, die met eene galkoorts gepaard gaat, kan even zoo wel eene active als
eene passive zijn; de galachtige prikkel wijzigt haar slechts, zonder haar karakter
te veranderen.’ Wat toch wil dit anders zeggen, dan dat de jonge kunstoefenaar,
welke hier zonder eenigen leiddraad gelaten wordt,pro re nata moet handelen?
Daarenboven is het gezegde des schrijvers, dat de galachtige prikkel haar alleen
wijzigt, zonder haar karakter te veranderen, niet juist. Het komt hier namelijk, blijkens
de ervaring, voornamelijk op aan, om behoorlijk te onderscheiden, of deze galachtige
prikkel het hoofdkarakter der ontsteking uitmaakt, dan wel, of het slechts een
bijkomend iets is, of dat er eene complicatie van deze ziekte met een' galachtigen
prikkel plaats heeft. In het eerste geval, b.v. in eenepleuritis vere et stricto sensu
biliosa, zijn (
STOLen
RICHTERhebben dit onder anderen onwederlegbaar bewezen)
aderlatingen en decura antiphlogistica schadelijk, en een braakmiddel roeit dikwijls,
als met een' tooverslag, dezen ziekelijken toestand met wortel en tak uit. (S
TOL,
Rat. Med. pl. 1, p. 8, et pl. 11, p. 78, en
RICHTER,Specielle Therapie, S. 358 und
404.) In de beide laatste gevallen, daarentegen, is de plaatselijke ontsteking altijd
de hoofdzaak, en moeten algemeene of ten minste plaatselijke bloedontlastingen
het toedienen van een braakmiddel altijd voorafgaan.
Wijders kunnen wij onze toestemming niet geven aan het door den schrijver op
bl. 24 ter nedergestelde ten opzigte der verborgene ontstekingen. ‘Deze verborgene
ontstekingen hebben,’ zegt de schrijver, ‘gedurende een zeker tijdperk in de
geneeskunde, tot zeer naauwkeurige nasporingen en spitsvondige onderscheidingen
der
ziektentoe-vallen aanleiding gegeven. Door den waan, dat redere ontsteking antiphlogistisch
moest behandeld worden, was het van groot aanbelang, om te weten, of eene
ontsteking in het verborgen schuilde. Op het standpunt, waaruit men tegenwoordig
de ontstekingen, alsmede haar karakter, en den weg in de behandeling te volgen,
aanschouwt en afperkt, schijnt dit onderzoek zijne waarde verloren te hebben. Het
karakter der ziekte, die eene verborgene ontsteking te weeg brengt, en de koorts,
die er mede gepaard gaat, leveren voor de behandeling een veel veiliger gids op,
dan de zekerheid, dat er eene verborgene ontsteking bestaat.’ Uit hoofde dat, bij
deze zoogenaamde verborgene ontstekingen, het karakter der ziekte, die deze
inflammationes occultae veroorzaakt, dikwijls insgelijks in het duistere gehuld, of
ten minste min duidelijk ontwikkeld is, en er met dezelve, vooral in derzelver aanvang,
weinig of geen koorts gepaard gaat, en echter het in tijds herkennen dezer
verborgene ontstekingen bij het ziekbed van het grootste belang is, en vaak
onherroepelijk beslist over het leven of den dood des lijders, vindt Rec. zich verpligt,
zijne jonge kunstbroeders te waarschuwen, dat in deze gevallen het karakter der
ziekte en de daarmede gepaard gaande koorts zeer onvoldoende en gebrekkige
gidsen zijn, omdat bij deinslammationes occultae in den aanvang der ziekte het
eerste doorgaans niet genoegzaam ontwikkeld is, en de laatste soms of niet
aanwezig of ten minste bijna niet merkbaar is. Ter staving van dit zijn gezegde,
beroept hij zich op de verborgene ontstekingen der maag en darmen, waarvan het
niet herkennen in den aanvang der ziekte door den geneesheer zoo vaak den lijder
ten grave sleept, en op de reeds door
BAGLIVIUSzoo fraai beschrevenepleuritis en
peripneumonia occulta, op welker aanzijn en doelmatige behandeling
RICHTER,
hoezeer anders juist geen vriend van de verborgene ontstekingen, echter heeft
geoordeeld in het bijzonder den geneesheer te moeten opmerkzaam maken, uit
hoofde van de noodlottige gevolgen, welke derzelver verzuim voor den lijder naar
zich
sleept (l.l. S. 405, 407); en dat, zoo ergens, vooral in deze gevallen het naauwkeurig
observeren der toevallen, uit defunctiones lesae van het aangedane deel
voortvloeijende, den veiligsten en vaak den eenigsten gids oplevert, om onzen voet
In document
Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1825 · dbnl
(pagina 116-119)