• No results found

De stemming over de ruilverkavelingen in de gemeenteraad werd er gevolgd door grootschalige vernielingen.

In document 2015-SG2 (pagina 56-59)

Conflict en convergentie rond infrastructuur, ruimte en milieu in Nederland

23 De stemming over de ruilverkavelingen in de gemeenteraad werd er gevolgd door grootschalige vernielingen.

aan de top in de landinrichtingsdienst waren daar zeer gevoelig voor, omdat ze dan hun natuurlijke bondgenoten, de grotere en de middelgrote boeren kwijtraakten. De ruimtelijke concepten die op dat moment speelden, bestonden uit het maximaal benutten van de grond, rekening houdend met de weerstand van de boeren. Op dat moment stonden hier nog geen lieve begrippen als duurzaamheid en milieu tegenover.

De schaal en de snelheid van het ruilverkavelingproces in Nederland stond hoe dan ook in sterk contrast met dat in België, waar de complexe en versnipperde eigendoms- structuur en de vrees van christen-democratische politici om te raken aan de bestaande eigendomsverhoudingen en de familiale structuur van het landbouwbedrijf de indu- strialisering van de sector afremde.24

Milieu en landschap: herideologisering van de ruimte

Eind jaren 1960 lieten niet alleen de landbouwers van zich horen. In het boek wordt uitgebreid beschreven hoe door het opkomende milieubewustzijn vanaf de jaren ze- ventig de beleidsmakers werden geconfronteerd met een mondige bevolking en met een sterk groeiend areaal aan actiegroepen en nationale belangengroepen, wat leidde tot een verder uiteengroeien van infrastructuur en ruimte. In het gesprek wijten Toussaint en Jeekel de divergentie tussen planners en ingenieurs in de jaren zeventig aan het ge- brek aan een sociaal discours bij de ingenieurs. Toussaint: ‘Die hadden een economisch discours maar geen sociaal discours. Het economische discours schurkte in de decennia voor en na de Tweede Wereldoorlog veel dichter aan bij de gevestigde belangen, na- melijk de uitbouw van de welvaartsstaat. Met de opkomende milieuactivisten kwamen ze enorm onder vuur te liggen. De ruimtelijke planners hadden het in eerste instantie ook lastig, maar ze bleven buiten schot omdat ze op een hoger abstractieniveau bleven.’ Daarenboven reageerden planners doorgaans veel sneller in het opnemen van deze be- langengroepen als partners in procesplanning. Vanaf het midden van de jaren tachtig, zo wordt geargumenteerd in het boek, groeiden beide beroepsgroepen echter terug naar elkaar toe doordat bijvoorbeeld ook voor infrastructuurprojecten instrumenten ontstonden die de inbreng van belanghebbenden organiseerden. Ingenieurs en plan- ners kwamen steeds meer op elkaars terrein en begonnen elkaars taal te spreken, met als voorlopig hoogtepunt het samengaan van vrom en v&w in één ministerie (i&m).

Vandaag staat het milieu terug weer sterk in de aandacht door het klimaatvraagstuk, echter in een periode waarin er een sterke convergentie is tussen ingenieurs en planners. Toussaint:

Voor ingenieurs zijn ook natuur en milieu belangrijk gaan worden. Dit is minder duidelijk in de hooggelegen gebieden van Nederland, maar vooral in de lagere ge- bieden. Veel van de natte natuur is vandaag immers gemaakt door ingenieurs, door Rijkswaterstaat en de waterschappen, door echte ingenieurs dus. Dit staat in hun

24 B. Notteboom, ‘Het rurale landschap in de fifties: traditie en transformatie’, in: Y. Segers en L. Van Molle (red.),

Het Vlaamse platteland in de fifties (Leuven 2012) 278-287; G. Dejongh en P. Van Windekens, Van kleine landeigen- dom tot Vlaamse landmaatschappij. Vijfenzestig jaar werking op het Vlaamse platteland 1935-2001 (Brussel 2001)

takenpakket vanaf de jaren tachtig en vooral de jaren negentig. In Rijkswaterstaat en de waterschappen werken nu ook planologen, biologen en sociale wetenschap- pers. Je ziet dus de convergentie terug maar tegelijk nieuwe scheidslijnen, nieuwe divergenties ontstaan met het klimaatdebat.

Waar de scheiding in de jaren zeventig zich vooral situeerde op het gebied van de disci- plinaire velden, zijn deze op het moment dat de disciplinaire grenzen beginnen te ver- vagen, vooral expliciet op politiek vlak en in de maatschappelijke discussie. Toussaint koppelt dit aan een ‘herideologisering van de ruimte rondom energietransitie’:

Dit blijft een object van politieke beslissingen. En daarachter zitten ideologische prioriteiten en voorkeuren (…) Het discours dat daaronder zit gaat over het aan- pakken van overconsumptie en het consumentisme. Dit kwam in de jaren 1960 op met de milieucritici, maar is vandaag veel groter, dramatischer en overtuigender want nu gaat het over het redden van de planeet.

Hans Jeekel spreekt zelfs over een ‘nieuwe links-rechts scheidslijn die de vraagstukken over ruimtelijke ordening de komende vijf à tien jaar gaan polariseren of in ieder geval ook ideologisch beïnvloeden, samen met het vluchtelingenvraagstuk’. Volgens Jeekel zijn we aan het einde van ‘de nieuwe Biedermeier-tijd, het einde van de relatief rustige, veilige cocon van de liberale markteconomie.’ Er ontstaan dus nieuwe scheidslijnen en debatten, en een cruciaal punt in de politieke en maatschappelijke discussie over kli- maat, aldus Jeekel en Toussaint, is – naar analogie met het vluchtelingenvraagstuk – of men de wereld al dan niet laat binnenkomen. Dit heeft dus te maken met de mondige burger en een nimby (‘not in my backyard’)-reactie. Toussaint: ‘Stedenbouwkundigen en waterstaatsingenieurs zijn het er vandaag over eens dat klimaat een must is. Maar er ontstaat ruzie als er windmolens geplaatst worden in Drenthe of Groningen in dicht- gebouwde gebieden of aan de randen van de natuur. Dat zijn echte strijdpunten rond de ruimte op dit moment.’

(Erfgoed)landschap en nieuwe natuur: oude convergenties en nieuwe conflicten

Naast klimaat is ook (erfgoed)landschap doorgedrongen in het domein van de ingeni- eurs. Toussaint licht toe:

Erfgoedbeleid is niet gekoppeld aan natuurbeleid, maar het zit wel in alle ruimtelijke nota’s, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Het gegeven van ‘behoud door ontwikkeling’ is overal aangeslagen.25 Bij Rijkswaterstaat is dit een beetje langzaam

doorgedrongen maar vandaag houden we zeer sterk rekening met de erfgoedvisie. We hebben zelfs cultuurhistorici en archeologen in dienst, en de cultuurhistorische kwaliteit is een vast onderdeel van een mer (Milieueffectenrapport). We houden ons ook heel sterk aan het verdrag van Malta, dat bepaalt dat wie in de grond gaat graven ook moet betalen voor het behoud van het archeologisch erfgoed.

25 ‘Behoud door ontwikkeling’ is het motto van het Belvedere programma dat tussen 1999 en 2009 de inzet van cul-

tuurhistorie bij ruimtelijke transformaties. Zie F. Feddes (red.), Belvedere. Beleidsnota over de relatie cultuurhistorie

Dat erfgoed zo stevig op de agenda staat, is volgens Toussaint een aanwijzing dat het neoliberalisme niet volledig is doorgedrongen, maar misschien meer nog dat het een domein is waar de links-rechtstegenstelling wellicht minder meespeelt dan in het debat over het klimaat. Toussaint vult aan:

In de loop van de geschiedenis fungeerde landschap in het discours van zowel links als rechts. Denk maar aan het belang van natuur in de planning in Duitsland en Gustav Lange,26 maar ook aan de jaren zestig, toen het behoud van erfgoed, samen

met het natuurbehoud, een zaak van links werd. En nergens is het gevoel voor her-

itage zo sterk als in Engeland, zeg maar de bakermat van het neoliberalisme. Daar

primeert het op de traditionele belangen van ingenieurs en planners: in Engeland is de ruilverkaveling nooit doorgedrongen en is er ook geen behoorlijk hoogwaterbe- leid omdat de aanleg van grote dijken het landschap zou schenden.

Vandaag, op een moment dat ingenieurs en planners in Nederland elkaar vinden in een gedeelde agenda rond klimaat en landschap komt echter een oud conflict terug naar boven, namelijk dat met de landbouw. Hans Jeekel zegt hierover:

Dit heeft te maken met de tweedeling van het Nederlandse landschap waar we het voordien ook al over hadden. Kort gezegd: als het laag en nat is, dan draait het goed, als het hoog en droog is, dan draait het niet. De samenwerking tussen na- tuur, stedelijke gebieden en wateropgaven heeft gewerkt, maar die tussen natuur en landbouw nog niet. Te weinig boeren zijn op dit moment de ecologische kant opgegaan omdat het te weinig oplevert. Er is dus een tweedeling ontstaan, die je ook in de ecologische hoofdstructuur ziet. De meerderheid van de natuurontwik- kelingslocaties liggen in het lage natte deel van het land, terwijl natuurontwikkeling op de hogere zandgronden heel moeizaam loopt.

Toussaint sluit daarbij aan: ‘Het natuurpact27 dat is gesloten in 2013 tussen de boe-

ren en de natuurorganisaties biedt een nieuw samenwerkingsmodel tussen provincies, natuurorganisaties en boeren.’ Jeekel noemt vraagstuk van het omvormen van boeren tot landschapsbeheerders een ideologisch debat. Toussaint: ‘De ontwikkeling van na- tuur via de Ecologische Hoofdstructuur verliep sinds de jaren negentig vrij geruis- loos, stukje bij beetje.’ Het werd echter een probleem op het moment dat het kabinet kabinet-Rutte i (conservatief-liberale vvd / christen-democraten cda) aan de macht was waar de rechtse pvv gedoogsteun aan verleende in 2010-2012. Toen werd het debat geïdeologiseerd, aldus Toussaint: het werd een elitair verhaal, waar de landbouwers geen enkele binding mee hadden. Veertig jaar na het debat over rationalisering en pro- ductiviteitsverhoging, tekent zich dus opnieuw een maatschappelijk debat af, namelijk over milieu versus landbouw. Dit heeft ook te maken met de inschakeling van de na- tuur in de belevingseconomie. Jeekel:

In document 2015-SG2 (pagina 56-59)