• No results found

Toelichting op de Beroepsopdrachten in jaar 3 en jaar 4 Studiejaar 2020-2021

Verplichte Beroepsopdrachten

1. De autonome professional (jaar 3 blok 3)

Kern: Bij de beroepsopdracht De Autonome Professional leer je hoe je je eigen methodisch handelen kunt verbeteren door dit op een systematische manier te onderzoeken. Hierbij ontdek je wat kenmerken van ‘goed’ onderzoek zijn. Je leert je eigen handelen methodisch af te

stemmen op de doelgroep door gericht verschillende onderzoekstechnieken te gebruiken waardoor je beter leert aansluiten bij de diversiteit van je doelgroep.

Kernwoorden: Onderzoekende grondhouding, Methodisch afstemmen op de diversiteit van de doelgroep, Inzetten van onderzoeksvaardigheden.

2. Diversiteit in complexe gespreksvoering (jaar 4 blok 1)

Kern: Bij complexe gespreksvoering staat het oefenen van gesprekken met specifieke

doelgroepen, zoals LVB of bijvoorbeeld kinderen met een stoornis in het autistisch spectrum, centraal. Naast specifieke doelgroepen kunnen het ook gesprekken zijn in bijzondere situaties zoals bijvoorbeeld met twee ouders die gaan scheiden waarbij meerzijdige partijdigheid van je wordt gevraagd of een slecht nieuwsgesprek met ouders en kinderen. Bij deze opdracht ligt de nadruk zowel op vaardigheden als op je houding in gesprekken.

Kernwoorden: Leren positioneren en engageren, Triades en Meerzijdige Partijdigheid.

Werkveld Voorschoolse Educatie & Jonge kind: Verplichte beroepsopdrachten aangevuld met training en certificering hbo’er in de voorschool.

Iedereen die kiest voor een stage in het werkveld Voorschoolse educatie/ Jonge Kind neemt ook deel aan de twee verplichte beroepsopdrachten. Alleen zien de verplichte beroepsopdrachten jonge kind er wat anders uit. De twee verplichte beroepsopdrachten De autonome professional en Diversiteit in complexe gespreksvoering worden aangevuld met de training Hbo’er in de voorschool. Deze training bestaat uit 2 delen: Hbo’er op de groep en de Hbo’er als coach. De verplichte beroepsopdrachten voor dit werkveld hebben dan ook een andere naam: Professional Jonge kind en Professional Jonge kind als Coach.

De trainingen vinden grotendeels onder stagetijd plaats. Bij het positief afsluiten van de training ben je volledig gecertificeerd als hbo’er in de voorschool. Met deze certificering kan je zowel op locaties met een VVE-aanbod als binnen de reguliere kinderopvang aan de slag. Handig, want hiermee heb je een extra grote kans op een baan op jouw gedroomde werkplek. De verplichte beroepsopdrachten zien er in grote lijnen als volgt uit:

Verplichte beroepsopdracht 1: Professional Jonge Kind (jaar 3 blok 3)

In deze beroepsopdracht wordt ingezoomd op de rol van Hbo’er op de groep in de voorschool.

Gedurende de training ga je een verbeterplan maken en uitvoeren voor de instelling waar je stage loopt. Hierbij maak je gebruik van je onderzoekende grondhouding en je geleerde

onderzoeksvaardigheden. De training vindt grotendeels onder stagetijd plaats en na deze training bezit je het certificaat Hbo’er op de groep.

Verplichte beroepsopdracht 2: Professional Jonge Kind als Coach (jaar 4 blok 1) In deze beroepsopdracht wordt ingezoomd op de rol van hbo’er als coach. Het oefenen van gesprekken met diverse doelgroepen die je tegen kunt komt binnen je werk als professional jonge kind staat centraal, denk aan: ouders, pedagogisch medewerkers, zorginstellingen waarmee samen wordt gewerkt. Bij deze opdracht ligt de nadruk zowel op vaardigheden als op je houding in

gesprekken. De training vindt grotendeels onder stagetijd plaats. Na deze training bezit je het certificaat Hbo’er als coach.

Keuze beroepsopdrachten

Per onderwijsblok maak je een keuze uit één van de onderstaande keuze-beroepsopdrachten, let hierbij goed op welke beroepsopdrachten in beide blokken worden aangeboden en welke slechts eenmalig. Daarbij houd je ook rekening met het gekozen werkveld: past de beroepsopdracht bij de context van mijn jaarstage?

1. Beeldcoaching (jaar 3 blok 4)

Kern: Beeldcoaching; kom, zet en blijf in beweging! Beelden zeggen meer dan woorden. Je kunt 100 keer iets zeggen, laat het één keer zien en de ander begrijpt het. Hoe zet jij de ander in zijn kracht? Hoe help jij de ander professionaliseren? En hoe professionaliseer je zelf? Hoe coach je de ander met behulp van beelden? Het doel van de beroepsopdracht is beeldcoaching in te zetten bij de professionalisering van beroepskrachten binnen je stage-instelling, dit doe je met behulp van video-opnames.

Kernwoorden: Beelden, Kracht, Professionalisering.

2. Mediaopvoeding; online hulpverlening: (wordt tweemaal aangeboden: in jaar 3 blok 4 en jaar 4 blok 2)

Kern: Je leert over wat er allemaal speelt in de media-opvoeding bij ouders, kinderen en professionals. Daarnaast duik je in wat online hulpverlening kan betekenen voor deze

doelgroepen. Je ontwikkelt een product voor het pedagogisch werkveld, dat bijdraagt aan en voorziet in de behoefte van een door jou gekozen doelgroep/opdrachtgever op het gebied van media-opvoeding of online hulpverlening. Het product draagt bij aan de oplossing van een probleem of pakt een kans die ligt binnen het pedagogisch werkveld.

Kernwoorden: Opvoedingsvraagstukken, Omgang met media-gerelateerde thema’s, 22nd Century Skills.

3. Kracht van jongeren: (wordt tweemaal aangeboden: in jaar 3 blok 4 en jaar 4 blok 2) Kern: Er zijn verschillende wegen om jongeren in hun kracht te zetten maar dit bereik je niet zomaar. Hoe zet je jongeren in hun kracht? Wat heb je hier voor nodig? Jij gaat op zoek naar antwoorden en doet kennis en vaardigheden op om jongeren in hun kracht te zetten. Dat is niet altijd even makkelijk. Soms zijn jongeren moeilijk te motiveren of hebben ze de neiging om weg te lopen voor hun problemen en/of hun ontwikkelmogelijkheden. Ze willen wel graag gezien en gehoord worden, maar weten niet altijd hoe ze dat op een goede manier kunnen bereiken.

Voor dit vak ontwikkel je een activiteit die jongeren duurzaam in hun kracht zet. Daarbij houd je rekening met diversiteit en Deep Democracy. Waar mogelijk gebruik en bevorder je de dialoog.

Kernwoorden: Kracht, Dialoog, Diversiteit.

4. Pedagoog in het onderwijs: (jaar 3 blok 4)

Kern: In de beroepsopdracht Pedagoog in het onderwijs leer je om een bestaand vraagstuk in een onderwijssetting te onderzoeken en om daar in samenspraak met het onderwijsveld een passende aanpak of oplossing voor te ontwikkelen. Je leert kritisch kijken, samenwerken met het onderwijsveld en passende oplossingen te ontwikkelen die direct toepasbaar zijn en bijdragen aan het welbevinden en de ontwikkeling van de leerling(en) en/of het schoolklimaat.

Kernwoorden: Onderzoek, Vernieuwing, Samenwerken.

5. Sport/kunst/cultuur (wordt tweemaal aangeboden: in jaar 3 blok 4 jaar 4 blok 2)

Kern: In dit keuzevak gaan studenten sport, kunst en cultuur kritisch inzetten voor een inclusieve samenleving in de Grote Stad. Pedagogen die oog hebben voor sport, kunst en cultuur zijn in staat om binnen een grootstedelijke context kinderen, jongeren en ouderen met elkaar te verbinden. Bij dit keuzevak leer je hoe kunst, sport en cultuur zowel als middel en als doel kunnen worden ingezet om pedagogische vraagstukken te beantwoorden. Dit doe je door een pedagogisch vraagstuk uit je stagepraktijk kritisch te beschouwen, hiervoor een individueel eindproduct te ontwerpen en tot slot een kritische reflectie op het eindresultaat te geven.

Kernwoorden: Waarden, Voorwaarden en Werking.

6. Infant Mental Health (IMH) (jaar 4 blok 2)

Kern: Infant Mental Health (IMH) staat voor de zorg voor de allerjongsten - van nog niet geboren tot 6 jaar - binnen de context waarin zij opgroeien. In de IMH-visie staat het opbouwen van een veilige band tussen (aanstaande) ouder(s) en kind centraal. Als professional leer je eventuele problematiek te signaleren en ouders of professionals te begeleiden als de ouder-kindrelatie verstoord lijkt en/of als er een vermoeden is van ongezonde ontwikkeling of onveilig opgroeien.

Binnen IMH wordt er gewerkt in interprofessionele teams, dit interprofessioneel samenwerken gaan we dan ook ervaren en oefenen tijdens deze beroepsopdracht.

Kernwoorden: Systeemgericht, Interprofessioneel samenwerken, Veilig opgroeien.

Beoordelingsformulier Tussenevaluatie Stage 3 opleiding pedagogiek 2022-2023

TUSSENTIJDSEBEOORDELING

Naam student Stageverslag voldoet aan voorwaarden ja / nee

Naam praktijkbegeleider Kerntaak 1: Opgroeien en Opvoeden Ondersteunen Cijfer

Naam stagedocent (HvA) 1.1 Veilig pedagogisch klimaat creëren

Naam (stage/werk) &

locatie

Pedagogiek HvA 1.2a Signaleren, inventariseren hulpvraag & plan van aanpak begeleidings-/coachingstraject

Opleiding 1.2b Interventies uitvoeren, monitoren, evalueren en rapporteren

Datum: 1.3 Presentatie/workshop/training ontwikkelen en uitvoeren

Handtekening stagiair

Kerntaak 2: Condities voor opgroeien en opvoeden bevorderen Cijfer 2.1 Werken binnen kaders en signaleren pedagogische vraagstukken en trends.

2.2 Onderzoeken pedagogische vraagstukken en ontwikkelen passende oplossingen.

Handtekening praktijkdocent

2.3 Regievoeren over uitvoering/ implementatie van oplossingen/deelprojecten.

Kerntaak 3: Professionaliteit versterken Cijfer

3.1 Onderzoek, reflectie, visie en verbetering eigen professioneel handelen

Handtekening stagedocent

3.2 Moreel en ethisch handelen 3.3 Samenwerken

Som cijfers werkprocessen Tussenbeoordeling (som / 10)

Procedure:

De stagiair schrijft een tussentijds evaluatieverslag op basis van taken, werkzaamheden, leerdoelen, beroepsopdrachten en plaatst

bewijsmateriaal in de bijlagen. Zie richtlijnen op Brightspace. Dit verslag is vooraf gelezen en van feedback voorzien door de praktijkbegeleider.

De stagiair verwerkt de feedback van de praktijkbegeleider en levert het verslag een week vóór het tussentijdse evaluatiegesprek in.

Vóór het tussentijdse evaluatiegesprek vullen praktijkbegeleider en stagiair onafhankelijk van elkaar het Beoordelingsformulier in en bespreken de inhoud met elkaar. De praktijkbegeleider komt hierna tot een definitieve tussentijdse adviesbeoordeling.

De stagedocent, praktijkbegeleider en stagiair bespreken het verloop van de stage en de adviesbeoordeling in het tussentijds evaluatiegesprek.

Hierbij vormt de stagedocent zich op basis van het verslag en het gesprek een beeld van het functioneren op de stage in relatie tot de adviesbeoordeling. Op basis hiervan komt de stagedocent met een bevestiging van de adviesbeoordeling of indien nodig met een alternatief (bindend) voorstel.

Het beoordelingsformulier wordt door de praktijkbegeleider verstuurd naar stagiair en stagedocent. Dit mag ook voorafgaand aan het tussenevaluatiegesprek.

Het tussentijdsverslag wordt door de stagedocent beoordeeld en dient met minimaal 'voldoende' beoordeeld te zijn als voorwaarde voor het toekennen van het cijfer van de tussentijdse stagebeoordeling.

Welk niveau wordt getoetst op Stage?

In de stage wordt het functioneren van de stagiair beoordeeld aan de hand van werkprocessen en kerntaken. Bij de niveau bepaling spreken we van ‘Oriënterend’, ‘Op weg naar startbekwaam’, ‘Startbekwaam’ en ‘Vakbewaam’. Kerntaak 1 (opgroeien en opvoeden ondersteunen) en kerntaak 3 (professionaliteit vergroten) worden in de stage afgetoetst op hbo-eindniveau. Voor de tussentijdse beoordeling is het niveau ‘Op weg naar Startbekwaam’ richtinggevend. Voor de eindbeoordeling van de stage is het niveau ‘Startbekwaam’ richtinggevend.

Kerntaak 2 (Condities voor opgroeien en opvoeden bevorderen) wordt binnen de stage niet afgetoetst op hbo-eindniveau maar op

Afstudeerbekwaam. De stagiair is natuurlijk wel al op stage actief bezig met Kerntaak 2. Deze kerntaak en bijbehorende werkprocessen worden dan ook wel op stage beoordeeld volgens rubrics Oriënterend, Op weg naar Afstudeerbekwaam, Afstudeerkwaam en Excellent

Afstudeerbekwaam. Het niveau Startbekwaam kan echter nog niet behaald worden, omdat de student hiervoor in het afstudeerproject nog dient aan te tonen dat hij deze stappen van A-Z zelfstandig en in samenspraak en afstemming met een opdrachtgever kan uitvoeren (= hogere zelfstandigheid en complexiteit).

Hoe komt de beoordeling tot stand?

− De te behalen norm is groen gemarkeerd: dit niveau dient minimaal behaald te zijn. Deze normering is een richtlijn om het functioneren van de stagiair holistisch te kunnen beoordelen. Wanneer de norm is behaald, is het werkproces/kerntaak op voldoende tussentijdsniveau behaald.

− Het berekenen van het cijfer geschiedt door de punten volgens de matrix toe te kennen aan de indicatoren. Per indicator wordt gekeken welk niveau het beste past en gemarkeerd (markeerfunctie in Word of fluorstift). De tekst kan per indicator in zijn geheel worden gemarkeerd. Ook kunnen delen van zinnen wel/niet worden gemarkeerd om aan te geven welk deel wel/niet is behaald. Zinnen in naastliggende niveau('s) kunnen ook worden gemarkeerd als die ook behaald zijn.

Bij de niveaubepaling wordt ervan uitgegaan dat de voorafgaande niveau's behaald/aanwezig zijn. Bijv: een onderdeel wordt gescoord op Startbekwaam, dan wordt aangenomen dat de onderdelen die onder 'Op weg naar Startbekwaam' staan, ook worden beheerst.

− Per indicator worden punten gegeven. Deze indicatoren zijn gegroepeerd naar de werkprocessen binnen een kerntaak. De scores van indicatoren worden opgeteld tot een score van het betreffende werkproces en vertaald naar een cijfer per werkproces. De cijfers van alle 10 werkprocessen worden bij elkaar opgeteld en gedeeld door 10 (= eindcijfer).

− Het eindcijfer van de tussentijdse beoordeling wordt toegekend als: de norm per indicator is behaald, aan de stage-aanwezigheidseis is voldaan, het verslag met voldoende is beoordeeld en de twee beroepsopdrachten zijn afgerond.

NB. Dit formulier:

− Geeft zo concreet mogelijke feedforward en feedback aan de student om richting te kunnen geven aan zijn/haar verdere ontwikkeling en begeleiding daarvan.

− Borgt het hbo-eindniveau Kerntaak 1 en 3 van het landelijk competentie profiel hbo-pedagogiek

− Borgt profiel Jeugd (voorwaarde van SKJ-registratie mogelijkheid)

− Gebruiken we voor het eerst: we ontvangen graag feedback om het nog beter te maken!

Vriendelijke groet,

Stagedocenten Stage 3, Pedagogiek HvA

Mei 2021

Kerntaak 1: Opgroeien en Opvoeden Ondersteunen

Werkproces 1.1 Veilig pedagogisch klimaat creëren in de dagelijkse beroepspraktijk

✓ Competentie 1: Onderhoudt een pedagogische (werk)relatie met (groepen) kinderen, jongeren, ouders en mede-opvoeders.

✓ Competentie 4: Geeft (mede) vorm aan een pedagogisch klimaat dat opgroeien en opvoeden bevordert.

Indicator Oriënterend (1 pnt) Op weg naar startbekwaam (2 pnt) Startbekwaam (3 pnt) Vakbekwaam (4 pnt) Score

1.

Sensitief responsief reageren

− Experimenteert in pedagogische relaties met sensitief en responsief reageren, en congruent handelen.

− Onderhoudt een pedagogische relatie met jeugdigen en (mede) opvoeders waarin sensitief en responsief wordt gereageerd. Is gevoelig voor de signalen van de jeugdige en speelt daar in veel situaties al adequaat op in. Soms worden nog signalen gemist of is de respons niet optimaal.

− Maakt en onderhoudt zelfstandig sensitief en responsief contact met jeugdige(n), en (mede) opvoeders en handelt hierin congruent.

− Onderhoudt zelfstandig een pedagogische relatie met

jeugdigen en (mede) opvoeders en reageert/ handelt sensitief en responsief en congruent, ook wanneer het contact onder spanning staat.

Pnt

2.

Veilig, positief en inclusief pedagogisch klimaat creëren

− Herkent en benoemt aspecten van een veilig, positief en inclusief klimaat en stimuleert dit met positieve feedback.

− Observeert groepsprocessen en eventueel

grensoverschrijdend gedrag en stelt vragen aan collega's over de

interventies/methodieken die zij uitvoeren.

− Levert een bijdrage aan (de

voorwaarden van) een veilig, positief en inclusief pedagogisch klimaat door hier gericht de gehanteerde methodieken van de instelling voor in te zetten

− Herkent groepsprocessen en stimuleert regelmatig op passende wijze

zelfvertrouwen individueel en in groepsverband.

− Bespreekt grensoverschrijdend gedrag.

− Is nog aan het oefenen met bewust inzetten van (methodiek)stappen en kan benoemen wat wel en niet werkt.

− Creëert een veilig, positief en inclusief pedagogisch klimaat en heeft de methodieken hiervoor (grotendeels) onder de knie. Onderbouwt waarom en hoe je welke stap inzet.

− Heeft oog voor het groepsproces en stimuleert op passende wijze zelfvertrouwen individueel en in groepsverband en stimuleert onderlinge interactie.

− Bespreekt en begrenst grensoverschrijdend gedrag op passende wijze (ik-boodschap).

− Creëert een veilig, positief en inclusief pedagogisch klimaat, begeleidt en stuurt

groepsprocessen in verschillende contexten en stimuleert onderlinge interactie en zelfvertrouwen.

− Kan hiervoor methodieken flexibel en op maat inzetten en

handelswijze verantwoorden.

− Kan omgaan met

grensoverschrijdend gedrag, de-escaleren en bespreken met de jeugdige en zijn gezin en collega's.

Pnt

− Observeert, signaleert en stelt vragen over veilige/onveilige situaties.

− Observeert en bespreekt signalen van spanning of onveiligheid in het pedagogisch klimaat.

− Checkt aannames bij collega’s.

− Denkt mee over mogelijke aanpak.

− Herkent en benoemt signalen van spanning of onveiligheid in het pedagogisch klimaat, maakt een passende inschatting van de ernst en kan deze onderbouwen op basis van gerichte observaties.

− Herkent en benoemt signalen van spanning of onveiligheid in het pedagogisch klimaat, heeft hierin scherp observatievermogen en maakt een passende inschatting

Pnt

− Bespreekt mogelijke aanpak met collega’s, jeugdige(n) en/of ouders.

− Kan afwegingen onderbouwen vanuit inschatting ernst en (handelings-) theorie.

van de ernst op basis van relevante theorie.

− Bespreekt mogelijke aanpak met collega's, de jeugdige en/of ouders en maakt hierbij doordachte keuze in aanpak aan de hand van verschillende

handelingsalternatieven en kan een moeilijke boodschap op gepaste wijze over brengen.

4.

Versterken van participatie en inclusie

− Observeert de jeugdige als individu en in de groep en let hierbij op de mate van participatie en inclusie.

− Bespreekt waarneming met collega’s.

− Voegt in met pedagogisch handelen en sluit aan op de specifieke eigenschappen en behoeften van de jeugdige en/of zijn gezinssysteem.

− Onderzoekt mogelijkheden tot versterking van participatie en inclusie en legt dit voor aan collega’s.

− Zet strategieën in om participatie en inclusie bij de jeugdige te versterken.

Voegt in en sluit aan op het

gezinssysteem en stemt pedagogisch handelen hierop af.

− Onderbouwt strategie en keuzes hierbinnen vanuit een theoretisch kader.

- Zie startbekwaam

- Zet strategieën in om participatie en inclusie bij de jeugdige te versterken in complexe casussen, waarbij meerdere factoren spelen en niet alle neuzen dezelfde kant opstaan.

- Kan vanuit helikopterview schakelen tussen verschillende perspectieven van betrokkenen.

- Blijft hierbij oog houden voor het belang van de jeugdige,

aansluiting zoeken met het gezinssysteem en meerzijdig partijdig opstellen.

Pnt

Bij een score op oriënterend niveau krijgt de student een passende opdracht om niveau zo snel mogelijk op orde te brengen. Totaal aantal punten Werkproces 1.1:

Normering: 4 pnt = 4 6 pnt = 5 8 pnt = 7 10 pnt = 8 12 pnt = 9 13 ≥ 10 Cijfer

Opmerkingen m.b.t. beoordeling Op weg naar Startbekwaamheid:

Werkproces 1.2: Werkt aan de hand van de methodische cyclus en in samenspraak met relevante betrokkenen aan de stimulering van de ontwikkeling van jeugdigen.

Competentie 2: Stimuleert systemisch en diversiteitssensitief de ontwikkeling van kinderen en jongeren in de opvoedingssituatie.

Competentie 3: Biedt in samenspraak met kinderen, jongeren, ouders en mede-opvoeders verantwoorde ondersteuning bij het opgroeien en het opvoeden en beweegt mee in hun evoluerende behoeften.

Competentie 6: Bevordert participatie en sociale inclusie van kinderen en jongeren.

→ Werkproces 1.2a Signaleren, inventariseren hulpvraag en plan van aanpak maken voor begeleidings-/coachingstraject van jeugdige(n), zijn gezin en/of medeopvoeder(s).

Indicator Oriënterend (1 pnt) Op weg naar startbekwaam (2pnt) Startbekwaam (3pnt) Vakbekwaam (4pnt) Score

1.

Problemen herkennen en in kaart brengen aan de hand van

− Herkent een aantal kansen en problematieken in de ontwikkeling van jeugdige(n), zijn gezin en/of

medeopvoeders, maar mist nog signalen doordat er nog niet bewust gericht geobserveerd wordt.

− Kijkt mee en observeert bij gesprekken met hulpvrager(s) (jeugdige, gezin en/of medeopvoeders) waarbij de huidige situatie, hulpvraag, doelen en norm in kaart wordt gebracht en leert zodoende werkwijze en aanpak binnen de stageorganisatie kennen.

− Stemt observaties af met praktijkbegeleider en directe collega's.

− Observeert actief en gericht en kan meer relevante signalen herkennen en benoemen in de ontwikkelingen jeugdige(n), zijn gezin en/of medeopvoeders.

− Brengt samen met de hulpvrager(s) en in overleg met directe collega's de huidige situatie en hulpvraag, doelen en gewenste norm in kaart.

− Kan probleemherkenning

onderbouwen op basis van informatie uit (participerende) observatie en andere onderzoeksinstrumenten (bijv.

dossieronderzoek, testen, gesprekken).

− Volgt de standaard werkwijze en aanpak en hanteert de hierbij behorende theoretische zoekkaders om informatie te ordenen (bv balansmodel).

− Herkent kansen en problematieken in de ontwikkeling van de

jeugdige(n), zijn gezin en/of medeopvoeders kan deze koppelingen aan observatie.

− Brengt samen met de hulpvrager(s) de huidige situatie, hulpvraag, doelen en norm in kaart op basis van informatie uit verschillende passende onderzoeksinstrumenten.

− Is zich bewust van bestaande ordeningsmodellen en vraagt gericht de situatie uit en onderzoekt verschillende perspectieven van participanten in de situatie (systeemgericht).

− De (participerende) observatie is feitelijk gericht en gekoppeld aan een relevante theorie/methodiek.

− Zie startbekaam

− Heeft scherp observerend vermogen.

− Zet verschillende passende onderzoeksinstrumenten in en verantwoord deze.

− Kan schakelen in aanpak als samenwerkingsrelatie hier om vraagt en maakt flexibel gebruik van verschillende methodieken en theoretische

ordeningsmodellen om verhaal compleet te krijgen.

Pnt

− Stelt op basis van casuïstiek vragen aan collega’s over mogelijke

verklaringen/hypothese(s) voor het ontstaan van de hulpvraag.

− Neemt deel aan (multidisciplinair) overleg en denkt samen met collega’s mee over mogelijke verklaringen/

hypothese(s) over de aard, de ernst

hypothese(s) over de aard, de ernst