• No results found

Staatkunde en geschiedenis

In document De Tijdspiegel. Jaargang 32 · dbnl (pagina 66-200)

Guizot naar zijne gedenkschriften.

III.

Toen Guizot den 27stenJuli uit Nimes te Parijs terugkwam, had de revolutionaire beweging reeds een aanvang genomen. Zij nam hand over hand toe. Verschillende afgevaardigden vereenigden zich achtereenvolgens ten huize van Casimir-Périer, Laffitte, Bécard, Audry-Puyraveau. Bij de twee laatstgenoemden werd een protest aangenomen tegen de ordonnantiën, en Guizot was de auteur van dat protest. Maar de eenstemmigheid was niet groot in dien kring. Men weifelde natuurlijk tusschen verzet en revolutie. Het volk - men moest in het warme jaargetijde met open vensters beraadslagen - dreef hen voort op de baan der omwenteling. In de stedelijke kommissie op het stadhuis openbaarde zich dezelfde toestand. Nergens zien wij Guizot het initiatief nemen om de nieuwe orde van zaken te voorschijn te roepen waarin hij zulk een gewichtige rol vervullen zou. Hij deed evenmin iets om haar tegen te houden. Noch op het stadhuis, noch in het paleis van St. Cloud wendde hij de minste poging tot verzoening aan. De eerste openbare handeling, waaraan hij deel nam, was het verplaatsen, op den 30stenJuli, van de samenkomsten der afgevaardigden, die tot hiertoe partikulier waren geweest, naar het Palais-Bourbon, waar de Kamer gewoonlijk hare zittingen hield. De Pairs vergaderden in het Palais du Luxembourg. Men trad in onderling overleg, en de hertog van Orleans werd uitgenoodigd om

lieutenant-général van het koningrijk te worden. Motieven werden niet opgegeven: ‘La réunion des Députés actuellement à Paris a pensé qu'il était urgent de prier S.A.R., Monseigneur le Duc d'Orléans, de se rendre dans la capitale pour y exercer les fonctions de lieutenant-général du Royaume enz.’ Dit kompromitteerde geen sterveling. In de oogen van drie afgevaardigden waren de uitdrukkingen evenwel nog te

revo-lutionair. Guizot's geweten was gerust gesteld door de omstandigheid, dat men een man op den troon plaatste, die er toch reeds naast stond, en dat men geenszins aan het volk vroeg om zich, door de uitoefening van het algemeen stemrecht, voor of tegen de verandering te verklaren. Ook hier was de inbeelding een troost. Inmiddels ging de hertog van Orleans, beschermd door de afgevaardigden, die hem het gezag hadden opgedragen, ook door Guizot, naar het stadhuis om aldaar in de omarming van Lafayette den doop te ontvangen zijner populariteit. Guizot maaide waar anderen gezaaid hadden. Hij werd lid van het nieuwe bestuur als minister van Binnenlandsche Zaken.

Maar naast de verandering van dynastie, stond de verandering der Charte, waarop velen aandrongen. Zij telde Guizot niet onder hare voorstanders. Met het verzet tegen die verandering begint, het zijn Guizot's eigene woorden, la politique de la résistance, die voortaan met zijn naam verbonden blijft.

Allerlei elementen waren in dat eerste ministerie van Louis Philippe

vertegenwoordigd. Laffitte zat er in naast Guizot. De minister van Binnenlandsche Zaken had in de eerste dagen van zijn bestuur nagenoeg de geheele administratie te veranderen. De ontevredenen, zoowel aan de zijde der legitimisten als aan die der revolutionairen, waren talrijk en bleven niet werkeloos. De clubs, de geheime genootschappen namen een dreigend aanzien. En de weerstandspolitiek vond dus reeds terstond gelegenheid om zich te ontplooien. Zij had geenszins de meerderheid in het Kabinet. Guizot wilde niettemin, als tijdelijken maatregel en zoolang de wet stond, de wet op de vereenigingen handhaven. De groote moeilijkheid van den dag lag vooral in de gedragslijn, die men volgen zou tegenover de laatste ministers van Karel den Xde. Hunne veroordeeling kon de kracht van het nieuwe bestuur niet verhoogen, hunne vrijheid den hartstocht der menigte, die haar bloed in de Juli-dagen vergoten had, niet bevredigen. Zelfs onder de besten van de overwinnende partij waren er, welke het hoofd eischten van staatsdienaren, die zich zoo zwaar aan de rechten van het fransche volk vergrepen hadden. De weerstandspolitiek en de staatkunde van het laisser-aller, gelijk Guizot haar bestempelt, stonden hier voor het eerst, in den boezem van het Kabinet, tegenover elkander. De eerste ontmoeting was voor het stelsel van Guizot ook de eerste nederlaag; de Broglie en hij dienden hun ontslag in bij den Koning. Casimir-Périer, Molé, baron Louis en Dupin volgden hun voorbeeld. Guizot was slechts minister geweest van 1 Augustus tot 2 November. Het leiden der revolutie eischte mannen, die minder wantrouwend tegen haar over stonden. De clubs te sluiten en Polignac te redden was te veel op eenmaal. Maar de politiek van het laisser-aller zou in den persoon van Laffitte evenzeer spoedig in het nauw gebracht worden. De verwoesting van het kerkgebouw, waarin de legitimisten een mis hadden gevierd voor de nagedachtenis van den

her-tog de Berry, deed hem vallen, en Casimir-Périer, die tusschentijds president van de Kamer was geweest, nam de ministeriëele portefeuille weder op. Met hem kwam evenwel geen beginsel aan de regeering. Er was wel weerstand, maar er was geen politiek. Périer had er geen hoofd voor. Aan kracht in het bestuur ontbrak het daarom niet. Indien geen politiek, dan toch politie. Op het punt van de erfelijkheid van het pairschap, die hij toegedaan was zoo goed als Guizot, Thiers en Royer-Collard, moest hij voor de demokratie wijken. Hij moest? hij deed het althans; nieuw bewijs dat hij op het gebied der beginselen toegaf, om in de straten van Parijs des te krachtiger te zijn. Maar hij leed zelf onder zijne inkonsekwentie en begreep, zonder het te kunnen veranderen, dat politiemaatregelen niet toereikend zijn om de revolutie te bestrijden. De bewustheid daarvan verbitterde zijne laatste ure. Toen hij in 1832 door de cholera werd aangetast, waaraan hij den 16denMei bezweek, waren zijne laatste woorden: ‘Je suis bien malade, mais le pays est encore plus malade que moi.’ Een groote steun voor Frankrijk en voor den europeeschen vrede was gevallen. Zijn dood was het teeken voor nieuw verzet. Vooreerst verklaarde de parlementaire oppositie in haar Manifeste à nos committents, ook buiten de Kamer, den oorlog aan de politiek die hij in de laatste zitting aanhoudend, maar vruchteloos bestreden had. Bovendien had de hertogin de Berry in Frankrijk weder voet aan wal gezet, en door de drievoudige betoovering die zij als vorstin, vrouw en moeder hoopte uit te oefenen, trachtte zij het meest legitimistische gedeelte van Frankrijk in opstand te brengen. Eindelijk, de republikeinsche woelingen. De opstand van de eerste dagen van Juni zou bijna voor de dynastie zelve noodlottig zijn geworden, en kon slechts gedempt worden door een overstrooming van troepen. Toen ging het ministerie over tot een gewaagden stap. Parijs werd in staat van beleg verklaard. Het hof van kassatie veroordeelde het gedrag der regeering als strijdig met de Charte. O ijdelheid der menschelijke verwachtingen! Na een tijdsverloop van twee jaren, stond het bestuur van Louis Philippe nu schuldig aan hetzelfde politieke misdrijf, waarvoor Karel de Xdemet het verlies van zijn kroon had geboet. En bij deze fout voegden de bewindslieden nog een andere: de gevangenneming van de beroemdste legitimisten, waaronder

Chateaubriand en Berryer. Berryer had juist al het mogelijke gedaan om de moeder van Hendrik den Vdevan haar onvoorzichtig plan af te brengen.

Hoe kon, in weerwil van zijn zegepraal over de revolutie, zulk een ministerie leven? Het bezweek. Den 11denOctober 1832, vormde de Maarschalk Soult een nieuw bewind, dat de lijn van Casimir-Périer voortzette en waarin de Broglie en Thiers zoowel als Guizot zitting hadden, de laatste als minister van Onderwijs. Wegens de impopulariteit, die reeds toen aan zijn naam kleefde - had hij niet de restauratie gediend; was hij niet naar Gent gereisd; had hij niet zelfs de

beginselen der revolutie bestreden? - durfde men Guizot de portefeuille van Binnenlandsche Zaken niet langer opdragen. Met nederiger departement moest hij zich tevreden stellen.

Welke politiek heeft Guizot ten aanzien van het onderwijs gevolgd?

Van 1789 tot aan het begin van deze eeuw hadden drie groote lichamen, de Constituante, de Wetgevende Vergadering en de Nationale Conventie de taak ondernomen om Frankrijk met een groot stelsel van openbaar onderwijs te begiftigen. Talleyrand, Condorcet en Daunou waren achtereenvolgens belast geweest met het opstellen van een verslag en het indienen van een voorstel betreffende deze gewichtige kwestie. Aan dezen drieërlei arbeid lag, volgens Guizot, eenzelfde denkbeeld ten grondslag: de mensch alleen regeert in deze wereld, en 1789 is het jaar waarin zijne regeering begonnen is. Aan hem is het de maatschappij in te richten naar den eisch zijner rede. Het openbaar onderwijs was in het oog van Talleyrand een staatsmacht, waarvan de algemeenheid een der kenmerkendste eigenschappen is. Naar Condorcet is het bewerken van gelijkheid tusschen de burgers een der voornaamste doeleinden van het onderwijs; Daunou, die grooter plaats liet voor de individueële vrijheid, verwachtte van zijn onderwijsstelsel de zegepraal van de republikeinsche gezindheid. Deze schoone denkbeelden leidden tot geen praktisch resultaat. In 1802 werd de zaak minder verheven opgevat. Het openbaar onderwijs werd een onderdeel der algemeene administratie, met honderd andere dingen aan de zorg van het departement van Binnenlandsche Zaken opgedragen, en gedwongen in dat bureaukratisch mechanisme, dat immers voor de stoffelijke belangen zoo uitnemend werkte.

Napoleon zag, als keizer, deze fout in. Het onderwijzend personeel moest de bewustheid van zijne waardigheid, van het gewicht zijner roeping hebben, en deze erlangen door eene groote, betrekkelijk zelfstandige korporatie te vormen. Zou hij terugkomen tot de oude godsdienstige korporatiën? Het was te zeer in strijd met den geest van het nieuwe Frankrijk. Het denkbeeld, dat aan die korporatiën ten grondslag lag, werd overgenomen en met den nieuwen État laïque in overeenstemming gebracht. Zoo ontstond de Universiteit, groote delegatie van de absolute macht des keizers op het gebied van den geest, en even absoluut als hij. De rechten van kerk, huisgezin en bijzonder onderwijs bestonden niet meer.

Met de invoering van de Charte was dit stelsel onbestaanbaar. De groot-meester van de Universiteit was de niet-verantwoordelijke vice-keizer op zijn gebied. Waar hem een plaats aan te wijzen in den konstitutioneelen staat? De Villèle loste deze moeilijkheid op, door den groot-meester, den abt Frayssinous (zie boven) tot minister der kerkelijke zaken en tevens tot minister van onderwijs te maken. Martignac had slechts nog een stap te doen: de beide ministeriën te scheiden. Vatimesnil (10 Februari 1828) was de eerste minister van

on-derwijs. Maar onder Polignac keerde de oude toestand weder, en de revolutie maakte er geen eind aan, zocht slechts eene kleingeestige voldoening in de omgekeerde volgorde der verschillende attributen. Het ministerie van eeredienst en onderwijs werd het ministerie van onderwijs en eeredienst.

Guizot begon met tot de scheiding die Martignac gemaakt had terug te keeren. Voorts bracht hij onder zijn bewind al wat buiten de Universiteit om tot stand gekomen was, het Collège de France, het Muséum d'Histoire Naturelle, de École des Chartes en de bijzondere École de langues orientales et d'archéologie.

Een vrij ernstige ziekte van hem zelven en kort daarop het overlijden zijner vrouw veroordeelt hem evenwel in het begin der zitting tot volkomene werkeloosheid. Toen lust en tijd wedergekeerd waren, werd de wet op het lager onderwijs het voorwerp zijner onmiddellijke zorg. Het stelsel van verplicht onderwijs acht hij voor Frankrijk ongeschikt omdat het volk te naijverig is op zijn vrijheid, en de Kerk te naijverig op hare zelfstandigheid tegenover den Staat. Hij hield zich hierin liever aan het voorbeeld van Holland, Engeland en de Vereenigde Staten. De vrijheid van het openbare onderwijs naast het onderwijs van Staatswege werd door hem gehandhaafd, evenzeer als het kosteloos onderwijs voor de onvermogenden. Maar dit waren slechts

voorloopige kwestiën. Tot de zaak zelve overgaande, maakte Guizot allereerst eene onderscheiding tusschen het lager onderwijs ten platten lande en dat onderwijs in de steden, waar hoogere eischen moesten bevredigd worden: tusschen l'instruction primaire élémentaire en l'instruction primaire supérieure, welke laatste kategorie hij niet te angstvallig wilde omschrijven, maar integendeel openlaten voor gedurige uitbreiding naar den aard van plaatselijke behoefte en vatbaarheid. De normale scholen ter opleiding van onderwijzers, in 1833 reeds 47 in getal, werden door hem behouden. Maar terwijl zij tot hiertoe opgericht waren door den goeden wil der departementen en der steden, maakte Guizot er een wettelijke instelling van. Hij zelf had de normale scholen der geestelijkheid willen eerbiedigen, maar de Kamer verijdelde dit plan. Omtrent de groote vraag of het onderwijs al of niet godsdienstloos behoorde te zijn, was hij geen oogenblik in het onzekere. Het was veeleer zijn vaste voornemen om, gelijk hij zelf zich uitdrukt, het openbaar onderwijs te grondvesten ‘sur l'action prépondérante et unie de l'État et de l'Église.’ Hier stuitte hij natuurlijk bij de Kamer op een dubbel wantrouwen. De autonomie der gemeenten tegenover den Staat in zake van het onderwijs, de onafhankelijkheid der onderwijzers tegenover de geestelijkheid, was de leus der oppositie. Guizot daarentegen wilde, dat de priester of de predikant van rechtswege zitting zou hebben in de kommissie van toezicht op de scholen, en dat de aanstelling der onderwijzers van den minister zou afhangen. Het gelukt hem, met behulp van de Kamer der

Pairs, den tegenstand te overwinnen. De wet werd aangenomen. Thans kwamen de moeilijkheden der uitvoering.

In alle gemeenten van het koningrijk werden lagere scholen opgericht, en woningen aangewezen voor de onderwijzers. Ontbraken daarvoor de fondsen, dan moesten twee belastingen daarin voorzien, waarvan de eene door de gemeente, de andere door de departementale raden moesten gevorderd worden, of die, bleef dit votum uit, bij koninklijk besluit zouden worden opgelegd. Konden ook deze belastingen de kosten niet bestrijden, dan suppleerde de Staat uit het budget voor het onderwijs. Naast dezen materieëlen, stond een zedelijke maatregel, de oprichting van een Manuel

général de l' Instruction primaire, waarin opgenomen zouden worden 1ode stukken

betreffende het lager onderwijs in Frankrijk; 2oalles wat in de voornaamste landen der beschaafde wereld voor het lager onderwijs belang had; 3okritiek van de werken voor het onderwijs; en eindelijk 4oraadgevingen en wenken geschikt om den vooruitgang van het lager onderwijs in het koninkrijk te bevorderen. Hiermede stelde hij zich niet te vreden. Drie weken nadat de wet was afgekondigd, zond de minister een afschrift aan 39.300 schoolonderwijzers met een brief, waarin hij niet alleen trachtte de bedoeling en de onderscheidene bepalingen der wet toe te lichten, maar bovendien het gevoel van de waardigheid hunner roeping bij hen te wekken of te versterken. Eindelijk werden bij de 500 personen, beambten van elken rang bij de Universiteit, door hem uitgezonden, om de scholen te bezoeken vooral met het doel om over den inwendigen toestand van het lager onderwijs aan den minister verslag uit te brengen. Twee jaren later werd een vaste inspekteur in elk departement ingesteld; nog later had elk arrondissement zijn afzonderlijken schoolopziener. Guizot smaakte de voldoening, dat, in het eerste jaar na de afkondiging der wet, 2000 nieuwe scholen werden opgericht, die aan 400.000 kinderen meer dan vroeger lager onderwijs verzekerden.

Voor de belangen van het hooger onderwijs zorgde Guizot door de benoeming van mannen als Eugène Burnouf, Ampère, Rossi, Jouffroy, en door het oprichten van nieuwe leerstoelen, waarvan een aan het konstitutioneele recht was gewijd. Bij gelegenheid, dat hij ons zijn bemoeingen in deze zaken mededeelt, en verhaalt hoe menig aanzoek hij ontving van personen, die zich tot het deelnemen aan het hooger onderwijs geroepen achtten, wijdt hij een bladzijde aan Auguste Comte, den stichter van het Positivisme, die met een gelijk aanzoek tot hem gekomen was. Guizot geeft ons daarin de mate van zijn wijsgeerig doorzicht. Niet dat hij in 1833 van Comte's beteekenis niets bespeurde; niet dat hij in 1860 hem niet een groot man noemde; maar dat hij in het laatstgenoemde jaar, en nadat Comte zijn grooten leerling reeds had gevonden in Littré, niet heeft ingezien dat de wijsbegeerte van dezen man niet met een meelijdend schouderophalen te bejegenen is, dat bewijst

aan welk een kortzichtigheid Guizot op sommige punten laboreerde en ontdekt ons de naaktheid van zijn hoogmoed. Hoe menige denker in onzen tijd bestudeert Comte's beginselen en leest Guizot enkel uit een historisch belang. Ik mag niet nalaten de bladzijde waarop ik het oog heb, aan te halen.

... ‘M. Auguste Comte m'exposa lourdement et confusément ses vues sur l'homme, la société, la civilisatisn, la religion, la philosophie, l'histoire. C'était un homme simple, honnête, profondément convaincu, dévoué à ses idées, modeste en apparence, quoique au fond (Guizot, de hartenkenner, zegt het!) profondément orgeuilleux, et qui sincèrement se croyait appelè à ouvrir, pour l'esprit humain et les sociétés humaines, une vie nouvelle. J'avais quelque peine, en l'écoutant, à ne pas m'etonner tout haut qu'un esprit si vigoureux fût borné au point de ne pas même entrevoir la nature ni la portée des faits qu'il maniait ou des questions qu'il tranchait, et qu'un caractère si désinteressé ne fût pas averti par ses propres sentiments, moraux malgré lui, de l'immorale fausseté de ses idées. C'est la condition du materialisme mathématicien. Je ne tentai même pas de discuter avec M. Comte; sa sincérité, son dévouement et son aveuglement m' inspiraient cette estime triste qui se réfugie dans le silence...’

Wanneer men het stelsel van Guizot vooral met betrekking tot het lager onderwijs toetst aan het beginsel der doktrinairen, gelijk hij ons dat zelf uiteen heeft gezet, dan valt het misschien niet elk licht, tusschen beide volkomen samenhang te ontdekken. De doktrinairen beloofden den maatschappelijken toestand te zullen aannemen, ja te zullen handhaven, zooals die toestand uit de handen der revolutie te voorschijn is gekomen. En tevens beloofden zij aan dien toestand een ander, een niet-revolutionair beginsel ten grondslag te leggen. Bedrieg ik mij, wanneer ik beweer, dat Guizot ten aanzien van het lager onderwijs juist het omgekeerde doet van hetgeen het doktrinaire programma beloofde? Die wet verwerpt juist een der vruchten van de revolutie, en houdt het beginsel of althans een der beginselen van de revolutie vast. Volkomen scheiding van Kerk en Staat is zeker een der eischen, hier en daar reeds een der kenmerken van de nieuwere maatschappij. In zake van het onderwijs nam Guizot die scheiding niet aan. Staatsalvermogen en daarmede samenhangende centralisatie van het gezag ten koste van de zelfstandigheid der gemeenten is zeker een der beginselen van de fransche revolutie. Dat beginsel heeft juist in de onderwijswet van Guizot gezegepraald. Heeft die staatsman destijds een gelukkige inkonsekwentie begaan? Ik heb het niet te onderzoeken. Ik heb slechts gemeend te moeten aanwijzen, dat er zijnertijds inkonsekwentie was.

Want wij blijven ons uitsluitend met den staatsman bezig houden, en gaan daarom, hoewel met leedwezen, die handelingen van zijn tweede bewind stilzwijgend voorbij,

In document De Tijdspiegel. Jaargang 32 · dbnl (pagina 66-200)

GERELATEERDE DOCUMENTEN