• No results found

de Scheepvaart en het Scheepsleven

ontleend.

J.P. Sprenger van Eijk,Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk en het landleven ontleend

V

Voorrede.

Ingenomenheid met onze schoone Taal, wier rijkdom en voortreffelijkheid, door den Hoogleeraar M. SIEGENBEEK zoo bondig gestaafd zijn, en prijsstelling op haar meer algemeen en bestendig goed gebruik, noopten mij tot den Letterkundigen arbeid, waarvan ik thans de eerste proeve aanbiede. Sedert jaren, verzamelde ik, zooveel ik kon, Vaderlandsche Spreekwoorden en Spreekwoordelijke zegswijzen, niet slechts uit de schriften in welke ik die aantrof; maar ook niet minder uit

dagelijksche gesprekken in het gemeene leven. Ik teekende die telkens op, en overzag ze dikwijls met geen minder welgevallen, dan de vriend van Munten en Gedenkpenningen,zijn kostbaar kabinet; zij bevatten toch eenen echt

Vaderlandschen schat, die ons, wat ook veranderen mogt, door tijd noch toeval werd ontroofd. Wel is waar, wij liepen, zoo als ik reeds vroeger in eene straks aantehalene Verhandeling opmerken deed, ten dage der Fransche

J.P. Sprenger van Eijk,Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk en het landleven ontleend

VI

overheersching, het uiterste gevaar van, met ons Volksbestaan, ook dien schat te verliezen, en op ons was toen bijna toepasselijk, hetgeen GENTMAN LEIJDEKKER, eens met opzigt tot de Spaansche verdrukking dezer Landen, zong:

De Nederlander had zijn moederspraak vergeten, Terwijl de bastaardij, zoo driest zich had vermeten, De zuivre klanken van zijn landtaal te versmeên In woorden van gezwets, ontleend van andre volken Zoo was die fraaije spraak, beneveld met die wolken, Een duistre bajert en gemengeld ondereen.

Maar de goede Voorzienigheid stuitte, tot onze blijdschap, den voortgang van dit kwaad; wij behielden onze Taal en met deze ook onze Spreekwoorden en Spreekwoordelijke zegswijzen,die, gekruid door de wijsheid en geëikt door de ondervinding, rijkelijk opwegen kunnen tegen de bedriegelijke vruchten van anderer fantasie, en met welke wij in onderscheidene gevallen, op verschillende tijden en wijzen, ons voordeel kunnen doen. Ik wilde dit laatste leeren kennen, of de overtuiging ervan versterken, en ik vleide mij met de gedachte, dat welligt deze mijne poging strekken zoude, om dit gedeelte der Taalkunde, meer dan tot hiertoe plaats vond, te doen behartigen en ook langs dezen weg de wijsheid

J.P. Sprenger van Eijk,Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk en het landleven ontleend

VII

der Vaderen, tot de volgende geslachten zou worden voortgeplant. Waardige mannen waren mij daarin tot voorgangers, en hunne navolging, hoewel met ongelijke schreden, rekende ik mij tot pligt en eer.

Alles wat men voorts in eene Voorrede verlangt, om den aard en de strekking van eenig boekwerk juist te beoordeelen, zal men hier in de Inleiding aantreffen, bij welke ik echter nog het volgende voegen moet. Bij de opgave der Spreekwoorden en Spreekwoordelijke zegswijzen, werd nu eens deze dan weder gene, meestal echter de derde naamval, door mij gekozen; doch dit is, gelijk ieder begrijpen zal, bij het gebruik, veeltijds willekeurig. - Spreekwoordelijk, is wel eens met oneigenlijk, figuurlijkof overdragtelijk verwisseld, doch altijd dezelfde zaak er door verstaan. -Sommige fraaije plaatsen van Dichters en Proza-schrijvers, welke mij bij een en ander Spreekwoord voor den geest kwamen, zijn tot de behandeling van

gelijksoortige bij eene volgende gelegenheid bewaard, om dit gedeelte van mijn werk daarmede niet te overladen. Aan de andere zijde echter, heb ik ook wel eens, als het mij gepast voorkwam, meer in gevoegd, dan de rubrieken in de Inleiding genoemd, aanboden.

Gelijk ik in de dezelve ten slotte meldde, Nalezingen te zullen geven, in welke alles wat tot aanvulling en volmaking wordt aan de hand gedaan en

J.P. Sprenger van Eijk,Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk en het landleven ontleend

VIII

mij voorkomt, daartoe te kunnen dienen, zelfs wanneer men zulks verkiezen mogt, met bijvoeging van de namen der inzenders, zal worden opgenomen; zoo noodig ik de Taalkundige lezers dezer proeve uit, met de toezending ervan, niet te wachten, maar mij hunne aanmerkingen of bijdragen, zoo spoedig mogelijk, te bezorgen. Aangenaam zal het mij ook zijn, behalve 't geen daarover reeds in het licht verscheen, eenige voldoende opheldering te ontvangen aangaande den oorsprong en zin van die Spreekwoorden enz. welke ik achter deze proeve opgegeven heb, en

waaromtrent ik nog geheel of ten deele, in het onzekere verkeer; terwijl het tevens van belang zal wezen, wanneer men mij opmerkzaam maakt op zulke, die bijna in onbruik geraakt zijn en echter dienen behouden te worden. Zoo is er nog een, in het vorige jaar, ter gelegenheid van een' Feestelijken maaltijd in Zeeland, als het ware gered. Een hoog bejaard man toch, stelde de toast in:

Kielen Wielen Rand Om 't land!

Dit werd in het eerst door niemand verstaan, tot bevreemding van den Grijsaard, die zich herinneren kon, dat het in zijne jeugd Spreekwoordelijk gebruikt

J.P. Sprenger van Eijk,Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk en het landleven ontleend

IX

werd, om Zeelands middelen van bestaan en veiligheid, aan te duiden. De kielen deden aan de Scheepvaart; - de wielen, daar de ploegen met deze, in Zeeland het langste in gebruik zijn gebleven, aan den Landbouw denken; terwijl door rand om 't land,de dijkwerken bedoeld werden, die de Zeeuwsche eilanden omringen.

Elk zal met mij geredelijk toestemmen, dat het te bejammeren zijn zoude, wanneer dergelijke zinrijke, naieve gezegden verloren gingen; maar men werke dan ook met mij mede om dit voor te komen, en hiertoe zal vooral kunnen dienen, dat men op zulke lette, die geheel Provinciaal of zelfs nog meer Plaatselijk zijn, en tot wier mededeeling mij vooral zoodanige geschriften geschikt voorkomen, als de Geldersche Volks-Almanakvan den Heer O.G. HELDRING, een boekje dat aanbeveling en navolging in andere Provinciën verdient. Het bruikbare kan dan naderhand in mijne verzameling overgenomen worden.

Ofschoon ik mij voor als nog aan geen stelsel van Spreekwoorden, enz. gebonden heb, hoop ik die welke van het Landleven ontleend zijn, te laten volgen; het

Landlevennamelijk, in den uitgestreksten zin van het woord, bij hetwelk niet slechts akker-bouw, vee-hoederijen dergelijke; maar ook ander Landelijk bedrijf, als jagen, visschen, vogelen, enz.in aanmerking komen moet. Hetgeen hiervan

afge-J.P. Sprenger van Eijk,Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk en het landleven ontleend

X

leid is, biedt eenen voorraad aan, die mijne landgenooten den rijkdom hunner Taal op nieuw zal doen bewonderen.

Geniet deze proeve een gunstig onthaal, dan geef ik in bedenking: of dezelve niet ten gebruike van het middelbare onderwijs op de Scholen, zou kunnen dienen, waartoe eene min kostbare uitgave, met de dan noodige veranderingen, door mij zou te vervaardigen zijn. - In allen gevalle beklaag ik mij den tijd en de moeite niet, daaraan in de uren mijner zedelijke uitspanning besteed, en wensch ik, als vruchten ervan, ook den lezer nut en genoegen.

J.P. Sprenger van Eijk,Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk en het landleven ontleend

1

Inleiding.

Reeds in heteerste deel van mijn tijdschrift: de Fakkel of Bijdragen tot de kennis van het Ware, Schoone en Goede, ten jare 1825 in het licht verschenen, ontwikkelde ik in eene kleine verhandeling over hetzinrijke en waardige van vele

Oud-Vaderlandsche spreekwoorden, mijn gunstig gevoelen over die korte,

kernachtige uitdrukkingen van zedelijke of natuurlijke waarheden, door beschrijving of vergelijking, aan welke het publiek zonder bedenking, gezag toekent, en die onder den gemelden naam vanSpreekwoorden, of ook wel dien van Spreuken bekend zijn. (1)

Ik deed opmerken, hoe zij oogenblikkelijk werken op verstand en hart, door ons meestal terstond eenig overzigt te geven over de zaak, welke wordt bedoeld, ons de toepassing ervan gemakkelijk te maken, ons spoedig te overtuigen en door dit een en ander dikwijls aangenaam te verrassen, waardoor zij in ons oog, zoo als ERASMUS het begreep,kleine paarlen zijn, dikwijls meer waardig dan groote rotssteenen, en zij naar het oordeel van KONSTANTIJN HUYGENS, door ieder hooggeschat worden,die

lie-J.P. Sprenger van Eijk,Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk en het landleven ontleend

2

ver met ééne once gouds, dan met een zwaar stuk lood wordt betaald. Zoo dacht ook reeds vroeger PLUTARCHUS, die in het leven van PHOCION schreef:Gelijk de prijs van het geld en deszelfs kostbaarheid te grooter is, naar mate het in kleiner klomp wordt bevat, zoo is de kracht eener rede te sterker, naar mate zij veel zins in weinige woorden behelst:”

De overtuiging hiervan leidt dagelijks tot beslissende resultaten. Hoe menigmaal toch, besluit de huisvader zijne vermaning, berisping of aanmoediging met een Spreekwoord! Hoe dikwijls dringt de vriend zijne onderrigting of vermaning bij zijnen vriend, door den nadruk van eene Spreuk aan, of trekt men, in een gezellig, of vertrouwelijk gesprek over de gebeurtenissen van den dag, over het gewone of ongewone stads of dorps nieuws, het geheel in eene bekende, krachtige Spreuk te zamen, die als ware het, de slotsom van alles daarstelt!

Ik merkte tevens in de gemelde verhandeling aan, dat de voortreffelijkste Spreekwoorden die derOuden zijn. Zij ontstonden toch in den vroegsten tijd, niet uit de scholen - niet uit diepe redeneringen, ook niet uit langdurige bespiegelingen; maar werden geboren uit oogenblikkelijke invallen bij hetgene men in zijnen gewonen werkkring of door het gerucht vernam en men strooide die als bloemen op den levensweg, om er anderen door te onderwijzen en te beschaven. Zij bezaten derhalve veelal zekere oorspronkelijke reinheid, en door mannen van hoofd en hart gedacht, de kiem van ware wijsheid en zedelijkheid. (2)

Allengs met anderen vermeerderd, aan wier versiering de kunst de behulpzame hand leende, werden zij tot de nakomelingschap overgebragt en bleven zij

J.P. Sprenger van Eijk,Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk en het landleven ontleend

3

in bestendig gebruik. Eeuwen zelfs wentelden over hen heen en de geslachten begrepen dat, naarmate zij getoetst waren aan het gezond verstand, het zedelijk gevoel en de ondervinding van verschillende tijdperken, zij hun gezag moesten behouden, en dat, wanneer het algemeen zich van dezelve bediende, zij

geeerbiedigd moesten worden als devereenigde stem van het publiek; aangaande welke gewis dit schrijven van ARISTOTELES geldt: “Zoo men al met regt

vooronderstelle, dat alle menschen juist niet even schrander zijn, kan het echter gebeuren, dat allen te zamen komende, eenen geest vormen, die schranderer is, dan die van een individu ooit worden kan. Even gelijk een maaltijd, die door een groot aantal burgers bekostigd wordt, dikwijls prachtiger en rijker kan zijn, dan die, welke door een vermogend man alleen wordt aangerigt.” (3)

Dit een en ander nu, werd door mij toegepast op velen onzerOud-Vaderlandsche Spreekwoorden, waarvan de voorraad zoo ruim is, dat de Hoogleeraar SIEGENBEEK in zijne verhandeling over denrijkdom en de voortreffelijkheid der Nederduitsche taal, vaststelt, dat geene andere natie er meerdere heeft dan de onze, waarvan wel de voornaamste reden liggen zal in hare bijzondereOpmerkzaamheid, Schranderheid enScherpzinnigheid, door alle tijden heen erkend. (4) Spreekwoorden, die, ja wel, voor een gedeelte vruchten van eenen anderen grond of navolging b.v. van EZOPUS zijn; doch welke wij echter veeltijds in onze taal zeer goed, ja somtijds zelfs

onverbeterlijk uitdrukken,Spreekwoorden, die daarom gelijke regten verkregen met de ontelbare menigte vanHollandsche vinding,

J.P. Sprenger van Eijk,Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk en het landleven ontleend

4

door het huishoudelijke, 't welk daarin doorstraalt, te onderkennen, en die dikwijls voor de eerstgenoemden niet behoeven te zwichten; -Spreekwoorden, van welke de beste Nederlandsche schrijvers, en vooral een HOOFT, zich dikwijls meesterlijk hebben bediend en waarmede onze beroemdste dichters als VONDEL, ANTONIDES, DE DEKKER, POOT en anderen, hunne tafereelen heerlijk hebben gestoffeerd; somtijds door Spreekwoorden met Spreekwoorden te verbinden; doch meest-al door dezelve hier en daar te plaatsen tot mengeling van licht en schaduw; dus ter versiering en voltooijing der kinderen hunner luimen en van hun vernuft; (5) -Spreekwoorden, welke even als die der Oosterlingen, Grieken, Romeinen en andere volkeren, geevenredigd naar hunnen vroegeren oorsprong, de eerste kiemen en monaden der ware wijsgeerte mogen genoemd worden; -Spreekwoorden, die, onder al de wisselingen des tijds, derzelver aanwezen behielden, de goedkeuring der geslachten wegdroegen, en uit hoofde van dit een en ander, onze hoogachting en belangstelling overwaardig zijn.

Wel is waar, gelijk ik mede in genoemde verhandeling aanmerkte, wij vinden onder die Spreekwoorden een en ander, dat laf, of volstrekt niet oorbaar is en vergeten moet worden. Hiertoe behooren inzonderheid die, welke ontleend zijn van brasserijen en daaruit niet zelden ontstane vechterijen; sommigen uit de klasse der galanten, die te plat of te ruw zijn; anderen, die van de tijden derHervorming afkomstig en op deRoomsche Godsdienst zinspelende, wel eens geestig en puntig, maar toch te bits en te stekelachtig zijn, en

einde-J.P. Sprenger van Eijk,Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk en het landleven ontleend

5

lijk ook die, welke in het zoogenoemdeprofane vallen, en met waren eerbied voor God en zuivere hoogachting voor den Bijbel, alsZijn Woord onbestaanbaar zijn, waarom wij er geen enkel voorbeeld van aanvoeren. Men heeft ook zulken, die volstrekt valsch zijn, b.v. wacht u voor de genen, die van God geteekend zijn, even als of leelijke gebrekkige menschen, zoo als een EZOPUS en POPE, daarom juist eene slechte ziel moeten hebben.Kroesch haar, kroessche zinnen; even als of de korselheid van het brein, met de meerdere of mindere krulling van die uitterlijke bekleedsels iets te maken had.Waar eene bije honing uit zuigt, daar zuigt eene Spin vergif uit, dat natuurkundig beschouwd zoo niet is; want het strijdt met alle ondervinding en proeven. Zoo zegt men ook menigmaal:Door schade wordt men wijs; doch dit is mede in honderde gevallen onwaar en in de adagia van ERASMUS, waaruit het ontleend is, leest men het niet; maar wel:quae nocent, docent d.i. Schade leert, onderwijst. Het riekt naar de mosterd, even als of mosterd iets nadeeligs ware, terwijl het had moeten zijn:naar den mutsaard, gelijk het oudtijds geschreven werd. De mutsaard nu, was de brandstapel, waarop men de zoogenoemde ketters plagt te verbranden en wie of wat, naar zulk een mutsaard rook, was zeker volgens de toenmalige denkwijze niet pluis. (6)

Deze vervalsching of wilt gij verminking, gaat zelfs zoo ver, dat men zegt:de vreemde koe likt het vreemde kalf, voor het vreemde kalf NIET. Bergen en dalen ontmoeten elkander, voor ontmoeten elkander niet, maar menschen wel. (7) Daarom zong reeds, ruim eene eeuw geleden, zeker dichter:

J.P. Sprenger van Eijk,Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk en het landleven ontleend

6

Een bondig Spreekwoord was der Ouden wijsheids pit Tot doel en baken in 't beloop der zamenleving, Is nu ook kaf vermengd met graan, men zuivre dit, Dan heeft men paarlen tot een gouden woordenweving.

En deze zuivering is te gemakkelijker, om dat de genoemde onbruikbare Spreekwoorden, voormaals slechts door een gedeelte der natie gebezigd, in volgenden tijd nooit algemeen overgenomen, thans reeds minder bekend zijn, en, zoo zij hier of daar nog in zwang gaan, alleen de bezitting van sommigen zijn, terwijl de bruikbare maar vervalschte door eene goede kritiek in hunneoorspronkelijkheid hersteld kunnen worden.

Het tot hiertoe aangegevene, is in vele opzigten toepasselijk op onze

Spreekwoordelijke zegswijzen, of figuurlijke uitdrukkingen, meer of min van eene spreekwoordelijke gedaante, of die het zakelijke gedeelte van een spreekwoord behelzen, maar met hetzelve niet moeten worden verward. “ERASMUS en vele anderen welke wij zouden kunnen noemen, hebben deze onderscheiding

verwaarloosd, en hierdoor eene menigte van louter zedelijke stelregels en lessen onder de eigenlijke spreekwoorden geplaatst, waardoor men zich, in het nasporen en afleiden der volkswijsheid, zoo verre die hierin mogt te zoeken wezen, geweldig zou kunnen bedriegen.” Dit was reeds eene juiste opmerking van JOHANNES LUBLINK DEN JONGEN, die in het eerste deel zijner fraaijeverhandelingen zoo veel belangrijks over deSpreekwoorden mededeelt, dat COLLOT D’ESCURY in zijn voortreffelijk werk, getiteld:Hollands roem in Kunsten en Wetenschappen, hem uitdrukkelijk

J.P. Sprenger van Eijk,Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk en het landleven ontleend

7

vermeldt, als die daardoor onze letterkunde niet weinig heeft verrijkt. (8) Op beide werken zullen wij nog wel eens meer terugkomen.

OnzeSpreekwoorden en Spreekwoordelijke zegswijzen nu, zijn zeer

onderscheiden, zoo in aard als in afleiding. Sommigen b: v: zijnwijsgeerig, anderen zedekundig; nog anderen natuurkundig. Sommigen stemmen ons tot ernst, anderen doen ons lagchen. Sommigen hebben eene of andere gebeurtenis, anderen eene plaatselijke bijzonderheid ten grondslag. Sommigen zijn van den land- en akkerbouw, anderen van gebruiken in het gemeene leven, en hoe velen ook van deScheepvaart en het daarmede verbondeneScheepsleven ontleend.

Dit laatste kenmerkt onze natie bijzonder. Van de vroegste tijden toch af, leidde zij zich daarop toe; duizenden bleven er eenig middel van bestaan in vinden, zoo dat het bestendig als een hoofdbestanddeel van onze algemeene welvaart werd beschouwd, (9) en de waarde onzer verbloemde spreekmanieren daarvan afgeleid, valt reeds terstond in het oog, bij de opmerking, dat deFranschen en Engelschen, ofschoon hunne Landen mede door de zee bespoeld worden, en ook zij eene uitgebreide scheepvaart uitoefenen, velen derzelve inhunne taal missen en die derhalve uit de onze hebben overgenomen, of zich met eigenlijke bewoordingen moeten vergenoegen.

In de beide vorige eeuwen zijn hier te Lande verscheidene boeken geschreven, die vanSpreekwoorden en Spreekwoordelijke zegswijzen overvloeijen. Om uit velen, behalve de reeds vroeger vermelde, twee minder bekende, het eene in Proza, het

J.P. Sprenger van Eijk,Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk en het landleven ontleend