• No results found

Elke medewerker is eigenaar van zijn/haar

13. SPECIFIEKE STELSELS

13.1 MANDAATSTELSEL

Overeenkomstig de bepalingen in het BVR RPR.

13.2 OPDRACHTHOUDERSCHAP

We spreken over opdrachthouderschap wanneer een personeelslid gevraagd wordt om voor een beperkte tijd een opdracht uit te oefenen die zijn/haar functie aanzienlijk verzwaart (door de taakinhoud, de verantwoordelijkheden of de functievereisten).

Alleen mogelijk voor:

> Functies in graden van niveau A, B of C.

> Personeelsleden die langer dan twaalf maanden in dienst zijn en hun inwerkperiode gunstig beëindigd hebben.

De leidinggevende motiveert de vraag tot

opdrachthouderschap met de personeelsdirecteur en de algemeen directeur.

De leidinggevende brengt medewerkers die in aanmerking komen op de hoogte van de opdracht. De mededeling bevat een inhoudelijke omschrijving van de opdracht en de doelstellingen, alsook een overzicht van de gevraagde competenties en vermeldt de uiterste termijn voor de indiening van kandidaturen.

De personeelsdirecteur verzamelt de kandidaturen en bereidt een dossier voor zodat de algemeen directeur de ingediende kandidaturen kan toetsen aan de opdracht en aan de competentievereisten van de functie.

De algemeen directeur beslist en wijst de opdracht toe.

De evaluatie van de opdracht gebeurt aan de hand van de doelstellingen die werden opgenomen in de beschrijving ervan. Deze beoordeling kan ervoor zorgen dat de

personeelsdirecteur of algemeen directeur een einde stelt aan de opdracht.

Meer informatie over de financiële waardering vind je in het hoofdstuk ‘Toelagen en vergoedingen’.

13.3 WAARNEMEN VAN EEN HOGERE FUNCTIE

Wanneer een functiehouder tijdelijk afwezig is, waarbij de periode langer is dan 30 kalenderdagen of wanneer een functie definitief vacant is, kan een personeelslid van een lagere graad gevraagd worden om een functie van een hogere graad waar te nemen. De waarnemer van de functie moet beschikken over de nodige competenties die verbonden zijn met de functie.

De personeelsdirecteur verzamelt de kandidaturen en zorgt voor de voorbereiding van het dossier voor de algemeen directeur. De aanstellende overheid beslist op voorstel van de algemeen directeur.

Maximale duur:

> De waarneming van een functie die niet definitief vacant is, mag nooit langer dan 2 jaar duren.

> De waarneming van een hogere functie die definitief vacant is, mag ten hoogste zes maanden duren. Die termijn mag verlengd worden indien de wervingsprocedure op het ogenblik van verlenging is opgestart.

Naargelang het statuut van de medewerker ontvangt deze de waarnemingstoelage (statutairen) of het salaris toegekend in de salarisschaal die verbonden is met de functie (contractuelen).

Meer informatie over de financiële waardering vind je in het hoofdstuk ‘Toelagen en vergoedingen’.

13.4 OVERDRACHT EN TERBESCHIKKINGSTELLING

Je wordt gevraagd om een functie op te nemen bij een andere overheid, een vzw, een extern verzelfstandigd agentschap, een vereniging of een samenwerkingsverband. Bijvoorbeeld omdat jij de capaciteiten, kennis en kunde hebt. Dit gebeurt steeds in overleg met het personeelslid en is een beslissing van het CBS of het VaBu.

Bij een terbeschikkingstelling garanderen we het behoud van rechten en blijft het Lokaal Bestuur Schoten de juridische werkgever én de tuchtoverheid.

Bij een overdracht wordt een einde gemaakt aan de tewerkstelling bij het Lokaal Bestuur Schoten en de tewerkstelling wordt overgenomen door de andere instantie.

Verdere bepalingen overeenkomstig het DLB.

14. SLOTBEPALINGEN

14.1 INWERKINGTREDINGSBEPALINGEN

Deze rechtspositieregeling treedt in werking op 1 januari 2021 en vervangt alle vorige bepalingen in RPR en AR.

14.2 OVERGANGSBEPALINGEN

Procedures die opgestart zijn vóór de datum van inwerkingtreding van deze RPR worden afgewerkt in overeenstemming met de regels die van toepassing waren op het ogenblik dat ze werden opgestart.

Gesprekken in het kader van de tweejaarlijkse evaluatiecyclus worden vanaf inwerkingtreding van deze RPR stopgezet en vervangen door gesprekken zoals omschreven in het hoofdstuk ‘Groeien en waarderen’.

Verslagen van deze gesprekken worden wél bewaard in het personeelsdossier en het resultaat ervan kan aanleiding zijn tot het opstarten van een bijsturingstraject of, in uitzonderlijke gevallen, ontslag wegens

beroepsongeschiktheid.

Alle lopende evaluatieperiodes in het kader van de tweejaarlijkse cyclus zoals beschreven in de vorige RPR worden automatisch afgesloten op 31 december 2020 en hebben geen invloed meer op het versnellen of vertragen in de functionele loopbaan.

Verbetertrajecten die opgestart zijn vóór de datum van inwerkingtreding van deze RPR worden afgewerkt in overeenstemming met de regels die van toepassing waren op het ogenblik dat ze werden opgestart.

Personeelsleden die in dienst kwamen vóór

inwerkingtreding van deze RPR en nog in hun proef- of inloopperiode zitten, behouden de termijnen voor proef- en inloopperiode zoals bepaald in de vorige RPR en volgen de regels die van toepassing waren op het ogenblik dat ze werden opgestart.

Wie vóór de datum van het van kracht worden van deze RPR werd opgenomen in een wervings- of bevorderingsreserve, behoudt voor de duur ervan zijn aanspraken.

De verloven en afwezigheden die al toegekend waren, op het ogenblik van het van kracht worden van de gewijzigde regeling, blijven toegekend voor de toegestane duur en volgens de regels die geldig waren op het ogenblik van de toekenning. Aanvragen tot verlenging of vernieuwing van een verlof of afwezigheid beschouwen we als een nieuwe aanvraag en behandelen we overeenkomstig de bepalingen van deze RPR.

Het personeelslid in dienst op 1 januari 2021 behoudt zijn vroegere salarisschaal, al dan niet aangevuld met een toeslag, zolang deze voordelen in de oude regeling

gunstiger is dan de huidige salarisschalen en zolang het personeelslid in zijn/haar huidige functie aangesteld blijft.

De financieel beheerder van de gemeente in dienst, die na een klasseverhoging met toepassing van artikel 29 van de nieuwe gemeentewet een hogere salarisschaal heeft gekregen, behoudt die salarisschaal ten persoonlijken titel zolang die gunstiger is dan de salarisschaal die hij met toepassing van artikel 122 BVR of artikel 124 BVR zou krijgen.

De medewerker in dienst die op grond van de vorige RPR met toepassing van het koninklijk besluit van 17 november 1976 tot vaststelling van de grens van de algemene bepalingen betreffende de toekenning van een toelage voor gevaarlijk, ongezond of hinderlijk werk aan sommige medewerkers van de provincies en de gemeenten voor occasionele gevaarlijke of hinderlijke werken een toelageregeling genoot die gunstiger is dan de regeling, vermeld in artikel 146 en 147 BVR, behoudt die gunstigere regeling zolang hij/zij in dienst is.

14.3 OPHEFFINGSBEPALINGEN

Alle beslissingen van GR, RMW, VaBU of CBS die niet in overeenstemming zijn met deze RPR worden opgeheven.

RECHTSPOSITIE