• No results found

Specifieke gebruiksregels Het is niet toegestaan om:

a. gronden in gebruik te nemen/hebben voor paardenbakken en mestopslag;

b. gronden behorende bij de woning te gebruiken of te laten gebruiken voor toegangspaden en hellingsbanen naar ondergrondse ruimten met een breedte van meer dan 3,5 m.

12

Artikel 4 Wonen -2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen -2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. het wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

a. hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen;

b. bijgebouwen;

c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van paardenpakken, bouwwerken voor mestopslag, tredmolens, lichtmasten en zwembaden;

d. het bouwperceel mag ten hoogste voor 35% bebouwd worden met gebouwen en overkappingen

4.2.2 Hoofdgebouwen

a. hoofdgebouwen worden binnen een bouwvlak gebouwd;

b. per bouwvlak is ten hoogste 1 woning toegestaan;

c. de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste de bestaande oppervlakte;

d. een hoofdgebouw wordt afgedekt met een kap;

e. de bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;

f. de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;

g. de breedte van een hoofdgebouw, gemeten in het verlengde van de voorgevel tot het meest zijwaarts gelegen gedeelte van het hoofdgebouw, mag ten hoogste 12 m bedragen.

4.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden geplaatst;

b. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 2 m te bedragen;

c. in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.3 sub b mogen vrijstaande bijgebouwen in of op een afstand van ten minste 1 m tot de zijdelingse perceelgrenzen worden gebouwd;

d. de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50 m², met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 25 m² van het gezamenlijke zij- en achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;

e. in afwijking van het bepaalde onder sub d mag de maximale oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bouwpercelen met een oppervlakte:

1. tussen de 500 m² en 600 m² : ten hoogste 55 m² bedragen;

2. tussen de 600 m² en 700 m² : ten hoogste 60 m² bedragen;

3. tussen de 700 m² en 800 m² : ten hoogste 65 m² bedragen;

4. tussen de 800 m² en 900 m² : ten hoogste 70 m² bedragen;

5. vanaf 900 m² : ten hoogste 75 m² bedragen;

13 f. de oppervlakte per bijgebouw mag niet meer bedragen dan 50 m²;

g. de diepte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw en aangebouwde overkapping aan de achtergevel van een hoofdgebouw mag ten hoogste 3 m bedragen gemeten vanuit de

achtergevel van het hoofdgebouw;

h. de breedte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw en aangebouwde overkapping, mag ten hoogste 3,5 m bedragen gemeten vanuit de zijgevel van het hoofdgebouw;

i. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen, mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m;

j. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m en de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedragen;

k. vrijstaande bijgebouwen dienen te worden voorzien van een kap;

l. bijgebouwen mogen niet voorzien worden van dakkapellen, dakopbouwen of gevelopbouwen;

m. bij een platte afdekking mogen de maximale hoogten, zoals bepaald in sub h en i worden overschreden ten behoeve van lichtkappen met een oppervlakte van ten hoogste 1/3 van de oppervlakte van het dakvlak en tot een hoogte van 1 meter.

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en overkappingen a. de hoogte van erfafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen;

b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen;

c. zwembaden zijn niet toegestaan binnen bouwpercelen kleiner dan 700 m²;

d. zwembaden dienen op een afstand van ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden geplaatst;

e. de oppervlakte van een zwembad mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 50 m²;

f. de bouwhoogte van zwembaden mag niet meer bedragen dan 50 cm.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.3.1 Kap op aan- en uitbouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.3 sub i ten behoeve van een kap op aan- en uitbouwen, met dien verstande dat:

a. bij het realiseren van andere kapvormen de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte niet mag worden overschreden;

b. bij een platte afdekking van gebouwen de op de verbeelding aangegeven goothoogte als maximale bouwhoogte dient te worden aangehouden;

c. afwijking niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving;

d. afwijking niet mag leiden tot onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van naburige percelen.

4.3.2 Andere kapvormen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 sub d juncto lid 1.24 ten behoeve van het realiseren van andere kapvormen alsmede voor het plat afdekken van hoofdgebouwen, met dien verstande dat:

a. bij het realiseren van andere kapvormen de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte niet mag worden overschreden;

b. bij een platte afdekking van gebouwen de op de verbeelding aangegeven goothoogte als maximale bouwhoogte dient te worden aangehouden;

c. afwijken mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving;

d. afwijken mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van naburige percelen.

14

4.3.3 Groter gezamenlijk oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.3 onder d en e ten behoeve van een groter gezamenlijk oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen indien het bestaande gezamenlijke oppervlak groter is dan ingevolge lid 4.2.3 onder d en e is toegestaan, met dien verstande dat:

a. er sprake dient te zijn van het slopen van bestaande gebouwen;

b. niet meer dan 50% van het gesloopte oppervlak mag worden teruggebouwd.