• No results found

In dit deelhoofdstuk wordt verder ingegaan op de huidige stand van zaken op sociaal gebied in het aardbevingsgebied van Groningen. Naast een vergelijking van huurders en kopers wordt er opnieuw verder ingegaan op de beleving en ervaringen van (sociale) huurders op basis van de kwalitatieve analyse. De leefbaarheid en (plaats)verbondenheid van bewoners worden als eerste besproken. Vervolgens is er aandacht voor de aanwezigheid van sociaal kapitaal.

5.3.1. Leefbaarheid en verbondenheid

In het onderzoek van KAW wordt gekeken naar hoe tevreden de respondenten zijn met hun woonomgeving. Een Mann-Whitney Test en Chi-kwadraat toets laten zien dat huurders en kopers in Noord- en Midden-Groningen significant van elkaar verschillen wat betreft tevredenheid over de woonomgeving. Woningeigenaren zijn, gebaseerd op de beschrijvende statistiek, meer tevreden (79.8%) over de omgeving waar ze wonen dan huurders in het gebied (74.3%). Het directe verband dat er bestaat tussen het zijn van woningeigenaar of huurder en de tevredenheid over de woonomgeving is echter wel zwak. Wanneer verder gekeken wordt naar de groep huurders onder de respondenten, kan worden vastgesteld dat ouderen meer tevreden zijn. Tussen

de verschillende gemeenten en geslacht worden geen verschillen in tevredenheid gevonden.

Van de geïnterviewde sociale huurders geven de meesten aan ‘tevreden’ te zijn over de woonomgeving (figuur 11). Niemand is zeer ontevreden met de woonomgeving. Meerdere respondenten merken wel op dat ze een achteruitgang waarnemen in de omgeving die kan leiden tot vermindering van de leefbaarheid. Deze achteruitgang wordt door hen deels als gevolg van de aardbevingsproblematiek gezien, zo wordt onder andere duidelijk uit de volgende quotes:

‘’De buurt daar ben ik niet tevreden over. Dat is één puinzooi. Het is één blubberzooi, maar ze zijn daarachter ook bezig dus ik heb constant werklui om mijn huis maar dat is van tijdelijke aard. Dit is gewoon puinzooi.’’

Respondent 5, vrouw (58) uit Loppersum.

‘’De leefbaarheid als in het aangezicht van de wijk, die loopt hard achteruit. Maar dat is niet alleen specifiek in het aardbevingsgebied, maar dat is gewoon sinds dat de nieuwe woningwet er is. Dat je alleen maar aan de laagste inkomens mag verhuren. En blijkbaar vinden die het niet nodig om veel aan de omgeving te doen. Dat is

jammer maar het is nou eenmaal zo.’’ Respondent 13, huurderorganisatie Loppersum.

Ook wordt gekeken naar de medeverantwoordelijkheid die respondenten voelen voor de leefbaarheid in hun woonomgeving. Een Chi-kwadraat toets toont aan dat huurders en kopers in Noord- en Midden-Groningen significant van elkaar verschillen wat betreft verantwoordelijkheidsgevoel voor leefbaarheid. Woningeigenaren lijken zich, gebaseerd op de beschrijvende statistiek, meer verantwoordelijk te voelen voor de leefbaarheid in de omgeving waar ze wonen. Het gevonden verband tussen het zijn van woningeigenaar en meer verantwoordelijkheidsgevoel is wel zwak. Woningeigenaren voelen zich voor

Figuur 11: Tevredenheid woonomgeving

17%

41% 25%

17%

Tevredenheid woonomgeving

Zeer tevreden Tevreden

63 47% sterk of heel sterk verantwoordelijk, terwijl een kleiner percentage van 38% van de huurders zich in dezelfde mate verantwoordelijk voelt. 11.5% van de huurders voelt zich nauwelijks of helemaal niet verantwoordelijk, tegenover maar 7% van de woningeigenaren. Binnen de groep huurders worden geen duidelijke verschillen gevonden als het gaat om medeverantwoordelijkheid voor de leefbaarheid. Er is geen significant verband tussen karakteristieken als geslacht, leeftijd, woonduur en verantwoordelijkheidsgevoel voor leefbaarheid.

Ook op basis van de interviews worden geen verschillen gevonden op basis van geslacht, verschillende leeftijden en de verschillende gemeenten. Het overgrote deel van de respondenten woont al geruime tijd (langer dan 10 jaar) in de huidige woning. Daarom kan de mogelijke invloed van variatie in woonduur niet verder bekeken worden. Bijna de helft van de geïnterviewde sociale huurders voelt zich ‘enigszins’ verantwoordelijk voor de leefbaarheid. Dit komt overeen met de dataset van KAW, waar huurders ook het meest met ‘enigszins’ antwoorden. Verder is er een aantal mensen dat zich sterk verantwoordelijk voelt en daar ook actief iets mee doet. Dit uit zich met name in deelname in een bewonersraad of overige bestuurlijke functies op lokaal niveau, bijvoorbeeld bij verenigingen. Drie respondenten geven aan zich nauwelijks of helemaal niet verantwoordelijk te voelen. In sommige gevallen is het gevoel van verantwoordelijkheid voor de leefbaarheid ook veranderd door de aardbevingsproblematiek. Vier respondenten geven aan dat zij actiever zijn geworden, maar er zijn ook sociale huurders die aangeven dat hun gevoel van verantwoordelijkheid door de omstandigheden is afgenomen. Voor de overige respondenten is er door de aardbevingen niets veranderd aan hun verantwoordelijkheidsgevoel voor de leefbaarheid in hun woonomgeving. Het lijkt wat dit onderwerp betreft geen verschil te maken of een respondent woont in een woning die nog gesloopt gaat worden, in een versterkte woning woont of nog in afwachting is van wat er met zijn/haar woning gaat gebeuren. De reacties over een toe- of afname van verantwoordelijkheidsgevoel zijn verdeeld.

‘’Je merkt dat heleboel mensen niet voor zichzelf kunnen praten of je ziet dat mensen… onze overburen zijn 89, en die praten niet meer. Het overkomt hen en als je ook ziet wat er misgaat bij de woningbouw en qua communicatie. In die zin is het wel toegenomen, ben je je er bewuster van. En doordat je bewuster wordt,

beginnen mensen je te vinden.’’ Respondent 1, vrouw (40) uit Loppersum.

‘’Het gevoel is wel veranderd. Dat niet iedereen er hetzelfde over denkt. Met bepaalde dingen er anders over denkt. Ik heb mij ontzettend ingezet om dat zo ver te krijgen en iedereen stond hier achter me. Maar nou is de definitieve beslissing en nu is het ‘ja ik had wel willen versterken’ en ‘ja ik had wel dit gewild’. Ja sorry, jullie

wisten het. Het bestuur zond elke keer briefjes. De eenheid is uit elkaar gevallen dus het is wat verminderd.’’

Respondent 3, vrouw (75) uit Loppersum.

Relevant om te noemen is verder dat de woonduur van huurders in het onderzoeksgebied korter is dan die van woningeigenaren (zie tabel 9, figuur 12 en 13). Dit gevonden verschil in woonduur ondersteunt de theorie dat bewoners met een koopwoning ergens vaak langer wonen dan huurders (Elsinga & Hoekstra, 2004; van de Werdt, 2012). Na het uitvoeren van een Kruskal-Wallis toets voor beide groepen blijkt er een significant verband aanwezig tussen de woonduur en de verbondenheid met de omgeving.

64 De verbondenheid die bewoners voelen met de streek waar ze wonen blijkt significant te verschillen voor woningeigenaren en huurders. Dit is zichtbaar in figuren 14 en 15. Kopers voelen zich voor 57% in sterke of zeer sterke mate verbonden, terwijl 46% van de huurders zich in sterke of zeer sterke mate verbonden voelt. Ruim 9% van de kopers voelt zich in geringe mate of helemaal niet verbonden met de streek, terwijl een groter percentage van de huurders (14%) aangeeft zich in geringe mate of helemaal niet verbonden voelen met de streek.

Voor huurders als afzonderlijke groep wordt een verband gevonden tussen de woonduur en de verbondenheid. Huurders geven ‘in sterke mate verbonden’ het meest als antwoord, maar huurders die ergens meer dan 10 jaar wonen geven bovengemiddeld vaak aan in ‘zeer sterke mate’ verbonden te zijn met de streek waar ze wonen. Huurders die ergens minder dan 5 jaar wonen geven vaker dan huurders met een langere woonduur aan dat ze ‘niet’ verbonden zijn met de streek. Deze bevinding ondersteunt de theorie (Lewicka, 2011; Elsinga & Hoekstra, 2004) dat een langere woonduur kan bijdragen aan het ontwikkelen van meer verbondenheid met de omgeving, ook binnen de huurdersgroep.

17% 29% 34% 9% 5% 6% Verbondenheid huurders

Zeer sterke mate Sterke mate Redelijke mate

Geringe mate Niet Geen mening

20%

37% 33%

6% 3%1%

Verbondenheid woningeigenaren

Zeer sterke mate Sterke mate Redelijke mate

Geringe mate Niet Geen mening

13% 14%

71% 2%

Woonduur woningeigenaren

Minder dan 5 jaar 5 tot 10 jaar Meer dan 10 jaar Geen informatie

33%

19% 45%

3%

Woonduur huurders

Minder dan 5 jaar 5 tot 10 jaar Meer dan 10 jaar Geen informatie

Figuur 12 Figuur 13

65 De sociale huurders die geïnterviewd zijn hebben een gemiddelde woonduur van 23.5 jaar. Een lange woonduur bleek uit de dataset van KAW voor huurders een relatie te hebben met meer verbondenheid met de omgeving. De meerderheid van de geïnterviewden met een lange woonduur (>10 jaar) geeft aan sterke binding te voelen met de omgeving. Er is een aantal geïnterviewde huurders die nog maar kort in hun woning wonen. Een aantal van hun uitspraken zijn opvallend in vergelijking met die van respondenten die een langere woonduur hebben, zoals bijvoorbeeld:

‘’Ik heb nog niet zo’n binding met precies deze plek, ergens anders in de wijk is ook prima. Dat zou dan inhouden dat ik één keer zou kunnen verhuizen.’’ Respondent 7, vrouw (41) uit Appingedam, woonduur van 2.5

jaar.

Deze respondent, die woont in een huis dat onderdeel is van een sloop-nieuwbouw traject, geeft prioriteit aan praktische overwegingen (het aantal keren verhuizen) boven de binding met haar woning en/of directe omgeving. Zoals eerder benoemd geven de overige respondenten voornamelijk aan een sterke of redelijke binding te hebben met de woonomgeving. Huurders voelen zich vaak meer verbonden aan het dorp of de plaats waar ze wonen, dan aan de straat of de woning.

‘’Ik voel me heel erg verbonden met het dorp Loppersum. Als ik echt aan deze woningen moet denken, dan heb ik niet dat ik me daar nou echt verbonden mee voel. Ik woon hier met veel plezier, maar ik voel me wel heel erg

verbonden met het dorp.’’ Respondent 4, vrouw (65) uit Loppersum, woonduur van 37 jaar.

‘’Wel sterk, dat merk je wel nu je gedwongen wordt bijna om te verhuizen. Dat je er wel achter komt van we willen hier niet weg. Dat merk je wel. Dat heeft niet alleen puur te maken met huis en kerk, maar ook vinden we deze buurt leuk. Als ik dan andere buurten ga vergelijken dan denk ik; nee daar wil ik niet wonen. Loppersum is heel leuk, maar het heeft wel een beetje met deze buurt te maken.’’ Respondent 1, vrouw (40) uit Loppersum,

woonduur van 11 jaar.

Ook de gestelde vraag of sociale huurders zich thuis voelen in de buurt waar ze wonen levert interessante resultaten op, zeker als het gaat om woonduur. Het grootste deel van de respondenten met een langere woonduur (> 10 jaar) geeft aan zich zeer sterk of sterk thuis te voelen in de buurt, en veelal ook in de woning. De twee respondenten die duidelijk een kortere woonduur hebben (respondent 7: 2.5 jaar en respondent 8: 3 maanden) geven de volgende antwoorden op de vraag ‘in hoeverre voelt u zich thuis in deze buurt?’:

‘’Ja redelijk neutraal. Ik ben altijd wel redelijk op mezelf en mijn directe vrienden die wonen allemaal net even wat verder weg. Niet in dezelfde buurt maar wel binnen Appingedam.’’ Respondent 7, vrouw (41) uit

Appingedam, woonduur van 2.5 jaar.

‘’Ik voel me hier, nou in het huis begin ik me nou wel thuis te voelen, maar in het omliggende moet dat nog komen.’’ Respondent 8, vrouw (64) uit Appingedam, woonduur van 3 maanden.

Door Carroll et al. (2009) werd gevonden dat mensen zich tijdens het voorkomen van een ramp vaak niet meer thuis voelen in hun eigen huis en de verbinding met hun omgeving kwijt raken. Dit blijkt voor de respondenten van dit onderzoek niet van toepassing. De respondenten die wonen in een woning die gesloopt gaat worden of die nog in afwachting zijn van de plannen voor hun woonsituatie, maken allemaal kenbaar dat ze zich nog thuis voelen. Wel is waarneembaar dat huurders die een geheel nieuwe woning betrekken of terugkomen in hun huis na een versterking en verduurzaming, moeten wennen aan de veranderde of nieuwe woning. Dit komt onder andere naar voren in de volgende uitspraak:

66

‘’Het zal nog wel wennen, maar ik ben gewoon niet tevreden over de warmte die hier is in de woning. Hier is het redelijk maar boven is het bloedheet. Terwijl ik geen kachel aan heb boven. Dat moet denk ik nog wennen maar daar ben ik niet tevreden over.’’ Respondent 5, vrouw (58) is teruggekomen in haar versterkte en verduurzaamde

woning.

5.3.2. Sociaal kapitaal

Dat huurders, volgens KAW (2018), ook in Groningen een kortere woonduur hebben dan woningeigenaren zou volgens eerder onderzoek kunnen leiden tot een minder sterke ontwikkeling van sociaal kapitaal in vergelijking met woningeigenaren (Campbell & Lee, 1992; Glaeser et al., 2002; Völker, 1999). De kortere woonduur en zwakkere verbondenheid van huurders zou, in combinatie met overige karakteristieken zoals het hebben van een lager inkomen en sociale problematiek, mogelijk zorgen voor een focus die meer ligt op het persoonlijke vlak dan op de gemeenschap (Kullberg, 2009). De indicatoren die gebruikt zijn voor het analyseren van sociaal kapitaal zijn opgesomd in tabel 13.

Contact met de buren Een prettige manier van omgang

Gezelligheid en saamhorigheid Buurtgenoten kennen Deelname aan activiteiten Sociale hulp bieden en/of krijgen Vertrouwen hebben in buurtgenoten

Tabel 13: Indicatoren sociaal kapitaal

Dat huurders in het onderzoeksgebied minder verbondenheid met de streek hebben, zou volgens Lewicka (2011) ook invloed kunnen hebben op de ontwikkeling van sociaal kapitaal. Uit een verdere analyse van de dataset van KAW blijkt dat er inderdaad significante verschillen zijn tussen huurders en woningeigenaren als gekeken wordt naar stellingen die gaan over de aanwezigheid en ervaring van sociaal kapitaal. Woningeigenaren zijn significant positiever over het contact dat ze hebben met buren, de manier waarop men in de buurt met elkaar omgaat, de aanwezigheid van gezelligheid en saamhorigheid en hoe goed mensen elkaar kennen. Zo vindt wel 71.5% van de woningeigenaren dat mensen in hun buurt op een prettige manier met elkaar omgaan, ten opzichte van 61.5% van de huurders. Ook uiten huurders vaker dat ze het vervelend vinden om ergens te wonen vergeleken met woningeigenaren (6% tegenover 2.5%). Hoe sociale huurders in het gebied op een meer gedetailleerd niveau denken over sociaal kapitaal in hun omgeving, wordt in kaart gebracht aan de hand van de afgenomen interviews.

Over het algemeen zijn de respondenten van de interviews positief over de bovengenoemde indicatoren voor sociaal kapitaal in hun omgeving. Veel respondenten hebben goed en regelmatig contact met hun buren, verlenen hulp indien nodig en schatten in dat zij zelf ook op hulp kunnen rekenen.

‘’Het is hier wel saamhorig, dat vind ik wel. Ik vind het al heel wat dat je een beetje om elkaar denkt. Als je dat soms hoort uit de grote steden, dat mensen soms een week dood in huis liggen.’’ Respondent 12, man (63) uit

Midden-Groningen.

De meeste respondenten (8 van de 12) vinden ook dat buurtgenoten op een prettige manier met elkaar omgaan. Toch zijn er ook respondenten van mening dat er de afgelopen jaren wel het één en ander veranderd is als het gaat om de omgang met elkaar. De vraag of er ook gezelligheid of saamhorigheid heerst wordt het meest met ‘neutraal’ beantwoord. 7 van de 12 mensen vindt dat er in de omgeving een goede sfeer is, maar gezellig lijkt een te groot woord.

67

‘’Nou gezellig niet, hier worden tot nu toe geen gezellige dingen georganiseerd. Wat je wel eens hoort, dat een straat gaat barbecueën ofzo. Gezellig zou ik het niet noemen maar het is verder wel goed. Er is geen ruzie of er

zijn geen mensen waarvan ik zeg dat zijn aso’s ofzo.’’ Respondent 4, vrouw (65) uit Loppersum ‘’Dat was er. Niet meer. Dat is allemaal weg. Niet alleen door de aardbevingen, maar ook door vergrijzing,

ouder wordende. Dat soort dingen en de jongelui in de straat die moeten allemaal werken. Dat hadden wij vroeger niet. Neutraal, dat is wel afgezakt.’’ Respondent 3, vrouw (75) uit Loppersum.

Uit de interviews wordt duidelijk dat het vertrouwen in buren en buurtgenoten samenhangt met hoe goed men elkaar kent. Het merendeel van de respondenten (8 van de 12) antwoordt dat hij of zij goed vertrouwen heeft in zijn of haar buurtgenoten. De overige vier geven aan hier ‘neutraal’ in te staan en in al die gevallen hangt dat samen met het idee dat zij hun buurtgenoten alleen maar oppervlakkig, onpersoonlijk en daarom niet voldoende kennen om hen te kunnen vertrouwen. Dit wordt duidelijk uit onder andere de volgende uitspraak:

‘’Je praat oppervlakkig met elkaar. Het is niet zo van dat ik verhalen hoor over de kinderen van… dat niet. Het is echt een beetje oppervlakkig.’’ Respondent 5, vrouw (58) uit Loppersum.

‘’Het vertrouwen in de buren en buurtgenoten? Dat zit dan een beetje op de helft. Als je elkaar niet kent, weet je ook niet in hoeverre je ze moet vertrouwen.’’ Respondent 4, vrouw (65) uit Loppersum.

Door twee van de vier respondenten uit Midden-Groningen wordt de komst van bewoners van buiten het dorp (import) genoemd als reden voor het afnemen van hoe goed buurtbewoners elkaar kennen en hoeveel saamhorigheid er is. Dit zou kunnen duiden op de aanwezigheid van bonding sociaal kapitaal, maar de afwezigheid van bridging sociaal kapitaal omdat er moeilijkheden lijken te zijn omtrent het uitbouwen van netwerken en solidariteit naar hulpbronnen of kennis van buitenaf (Nakagawa & Shaw, 2004; Putnam, 2000). Het volgende tekstfragment illustreert dit:

‘’Ik denk dat dat wel een beetje verschillend is. Dat is heel raar. Zomers hebben we een barbecue en we noemen dat nu het nieuwe gedeelte en het oude gedeelte. Dat is dus gesloopt aan de andere kant van de straat. Al eerder. Dat waren net zulke woningen als hier. Dat is al wel 10 jaar geleden. Maar als zij een barbecue hebben, dan zijn wij daar niet bij en als je hier met kerst door de straat heen rijdt, dan zijn de woningen allemaal verlicht hier.

Aan de oude kant. De nieuwe kant doet niet mee. Dat komt wel omdat dat een beetje import is, dat wil ik eigenlijk niet zeggen maar. Niet dat er trammelant is ofzo, maar het is...’’ Respondent 12, man (63) uit

Midden-Groningen.

De kwantitatieve analyse van de KAW data laat verder een significant verschil zien tussen de leeftijdscategorieën binnen de groep huurders. Ouderen, met name 75 jaar en ouder, stemmen significant vaker positief in met de stellingen over het contact dat ze hebben met buren, de manier waarop men in de buurt met elkaar omgaat en de aanwezigheid van gezelligheid en saamhorigheid. Ook vinden ze het minder vaak vervelend om in de buurt te wonen waar ze wonen. De mening over hoe goed mensen elkaar in de buurt kennen verschilt als enige niet significant voor de leeftijdscategorieën. Gemiddeld genomen kan, op basis van de data van KAW, worden gesteld dat oudere huurders in het onderzoeksgebied positiever gestemd zijn over de aanwezigheid van sociaal kapitaal dan jongere generaties.

De afgelopen jaren hebben er in het onderzoeksgebied regelmatig aardbevingen plaatsgevonden. De woonsituatie van de meeste geïnterviewden wordt daarom beïnvloed of is reeds veranderd. Er kan door de kwalitatieve analyse een onderscheid gemaakt worden tussen respondenten die nog niet weten wat de plannen voor hun woning zijn, die in afwachting zijn van de uitvoering van een versterkings- of

68 nieuwbouw traject én respondenten die het traject van nieuwbouw of versterking al doorlopen hebben als het gaat over de ervaring van sociaal kapitaal. Respondenten die nog niet weten wat er met hun