• No results found

Eigen regie

Intensieve begeleiding Onderzoeksgroep

Tabel 3.1.11. Gemiddelde scores sociale participatie (0-10) gecorrigeerd voor compositieverschillen tussen treatmentgroepen, 2017-2019

Nulmeting N Meting 2 N Meting 3 N Totaal N=

Eigen regie

4,3 88 5,3 81 4,6 64

4,7*

232

Intensieve

begeleiding

3,9** 89 5,0 69 4,7 66

4,5**

224

Standaardgroep

4,0 74 4,7 40 4,8** 48

4,4

162

Totaal

4,1 251 5,1*** 190 4,7** 178

4,6***

618

Noot1: ***p<0,01; **p<0,05; *p<0,10, getest op basis van OLS regressie analyse (N=618); Model met treatment, cliëntvragenlijstmeting, consulentnummer en de controle variabelen.

Noot2: Pseudo R2=0.17; Bijdrage verklaarde variantie door consulent=12%

Bron: Vragenlijsten nulmeting en vervolgmetingen productevaluatie Vertrouwensexperiment Oss, Tilburg

University, 2020 Zelfredzaamheid

De treatments zijn in belangrijke mate gestoeld op het idee dat het bevorderen van de zelfredzaamheid van de deelnemers uiteindelijk een belangrijk middel is om sociale participatie te verbeteren. De training die door Roland Blonk is aangeboden is gebaseerd op de theorie van gepland gedrag van Fishbein & Ajzèn (2010). In de training van de consulenten is door Blonk (2019) een zoekgedrag model gebruikt welke gebaseerd is op die theorie en die als basis diende voor de zogenaamde ‘skills’ methodiek waarin coaches/consulenten vaardigheden leren om de zelfredzaamheid van de deelnemers te bevorderen. Dat had niet alleen betrekking op de ‘eigen regie’ treatment maar ook op de ‘intensieve begeleiding’ treatment hoewel de wijze van coaching in deze laatste treatment anders, wellicht wat ‘meer sturend’ is als in de eerste. Maar ook in de eigen regie treatment wordt de deelnemer aangesproken op zijn of haar activiteiten en gedrag. In de vragenlijst is aan de mate van zelfredzaamheid daarom ook aandacht besteed. Er wordt onder andere gevraagd aan de deelnemer of men zichzelf zelfredzaam acht in verband met het zoeken en vinden van werk bijvoorbeeld. De lijst van capabilities eerder behandeld geeft ook inzicht in de belemmeringen en kansen om zelfredzaam te zijn, dat wil zeggen de dingen te kunnen doen die men belangrijk vindt voor het eigen leven. Wat zelfredzaamheid betreft op het gebied van werk zijn in de vragenlijst een viertal vragen gesteld daarover. Dat zijn:

• Ik kan betaald werk vinden als ik er echt moeite voor doe • Ik denk dat ik in de toekomst betaald werk zal vinden • Ik denk dat ik bij sollicitaties een goede indruk kan maken

• Ik denk dat ik een baan kan vinden die past bij mijn opleiding en ervaring.

De antwoordcategorieën vormen een 5-punts Likert schaal van ‘geheel mee oneens’ tot ‘geheel mee eens’. Deze vier items zijn vervolgens omgezet in een schaal van 0 (geheel oneens) tot 10 (geheel eens) en er is een gemiddelde bepaald over de vier items. Dat noemen we de indicator zelfredzaamheid. Vervolgens is het standaard regressiemodel gedraaid om de voor verschillen in samenstelling gecorrigeerde kansen op zelfredzaamheid voor elk van de groepen te bepalen. In Figuur 3.1.9 worden de resultaten in beeld gebracht.

Fig. 3.1.9. Gecorrigeerde indicator zelfredzaamheid bij zoeken naar en vinden van werk naar treatment en meting

De zelfredzaamheid neemt in het eerste jaar over alle treatments tezamen significant toe om na meting 2 betekenisvol te dalen onder het basisniveau. Eerder vermoedden we dat selectie vanwege uitstroom naar werk mogelijk een rol heeft gespeeld.

Voor de beide treatment groepen ligt het niveau van zelfredzaamheid steeds hoger dan voor de standaardgroep waarvoor het niveau over de gehele periode van 2 jaar daalt. Het verschil tussen beide treatment groepen in vergelijking met de standaardgroep is evenwel niet significant zo blijkt uit de regressieanalyse (zie Tabel 3.1.12). Het is niet significant tussen de groepen maar wel significant en positief in de tijd in het eerste jaar evenals significant negatief in het tweede jaar. Zoals gezegd kan selectie in meting 3 de resultaten hebben beïnvloed aangezien op dat moment de groep met de kleinste kansen op werk is overgebleven en de mensen die zijn uitgestroomd de vragenlijst niet hebben ingevuld. Voegen we uitstroom naar werk toe aan de regressie dan is het effect positief en significant op 99% niveau. Causaal gezien leidt zelfredzaamheid tot uitstroom en niet andersom hetgeen betekent dat de meest zelfredzame deelnemers het eerst uitstromen. In interactie met de treatments is het effect uitsluitend significant bij de eigen regie groep waarin zelfredzaamheid het uitgangspunt van de treatment is. De meest zelfredzame mensen stromen dus het eerst uit maar in vergelijking met de standaardgroep vooral bij de eigen regiegroep. Er is dus geen zelfstandig effect van treatment op zelfredzaamheid maar alle treatments leiden wel tot toename van zelfredzaamheid althans in het eerste jaar. In jaar 2 is er wellicht door selectie een negatief treatment effect. Tabel 3.1.12 geeft het gemiddelde van de geschatte kansen per treatment en meting en de significantieniveaus.

3.0 3.5 4.0 4.5 5.0 5.5 6.0 6.5 7.0

Nulmeting Meting 2 Meting 3

Zelfredzaamheid

Tabel 3.1.12 Gemiddelde scores zelfredzaamheid (0-10) gecorrigeerd voor compositieverschillen tussen treatmentgroepen, 2017-2019

Nulmeting N Meting 2 N Meting 3 N Totaal N=

Eigen regie

5.9 88 6.3 81 5.4 64 5.9 233

Intensieve

begeleiding

5.6 89 5.9 69 4.9 66 5.5 224

Standaardgroep

5.5 74 5.4 40 4.9 48 5.3 162

Totaal

5.7 251 5.9* 190 5.1** 178 5.6*** 619

Noot1: ***p<0,01; **p<0,05; *p<0,10, getest op basis van OLS regressie analyse N=618); Model met treatment, cliëntvragenlijstmeting, consulentnummer en de controle variabelen.

Noot2: Pseudo R2=0.28; Bijdrage verklaarde variantie door consulent=12%

Bron: Vragenlijsten nulmeting en vervolgmetingen productevaluatie Vertrouwensexperiment Oss, Tilburg

University, 2020 Vertrouwen

Het experiment is vertrouwensexperiment genoemd omdat het vertrekt vanuit het idee dat het opbouwen van een vertrouwensrelatie met de deelnemer uiteindelijk effectiever kan zijn om het gewenste doel te bereiken, namelijk bevordering van sociale participatie, dan de standaardaanpak met een strenge toepassing van de verplichtingen en bij niet nakoming sanctionering van de uitkering. De toetsing van rechtmatigheid blijft intact maar de toetsing aan de andere (informatie, sollicitatie, tegenprestatie) verplichtingen wordt op een meer relaxte manier vormgegeven in nauwe afstemming en overleg met de deelnemer. Het is zeker geen ‘loslaten’ maar leren de eigen verantwoordelijkheid te nemen en zelfredzaam te zijn met het aanpakken van de problemen die men heeft en ervaart. Uit de experimentele economische literatuur weten we bijvoorbeeld dat het geven van vertrouwen leidt tot wederkerigheid, tot extra inspanning en verbeterde motivatie en productiviteit in reactie op het gestelde vertrouwen (Frey & Jegen 2001; Bohnet et al., 2001). Uit de psychologische motivatietheorie weten we dat extrinsieke motivatie ten koste kan gaan van de intrinsieke motivatie en dat sturing op intrinsieke motivatie beter kan werken().Vandaar ook de inbouw van de training van de consulenten om hen vaardigheden te leren die hen helpen mensen te ondersteunen in zelfredzaamheid. Oss is als niet-AMvB gemeente niet gemachtigd ruimere vrijlatingsbepalingen voor extra verdiensten dan in de wet staat toe te staan. Dat is voorbehouden aan de artikel 83 gemeenten. Daardoor is er geen treatment die het aspect belonen in plaats van straffen kan toetsen op zijn werkbaarheid. Er vindt wel beloning plaats maar dan in de vorm van intensieve begeleiding en maatwerk, een luisterend oor en aandacht. Doordat de caseload van de consulent verlaagd is van 125 naar 75 tot 90, is er meer tijd voor de begeleiding van de deelnemer. Er is tijd om een ‘relatie’ en of persoonlijke band met de deelnemer op te bouwen omdat er meer tijd voor contact is en meer coaching op basis van vertrouwen. Het wantrouwen onder de deelnemers ten opzichte van de gemeente is groot zo hebben alle consulenten ervaren. Om daar verandering in te brengen kost tijd (zie verslag Focusgroep gesprekken hierna). Vertrouwen komt te voet en gaat te paard. Dus het vertrouwen is ook weer snel weg indien het vertrouwen wordt geschaad; dat geldt overigens voor beide partijen.

Over dit aspect van vertrouwen hebben we vragen gesteld in de vragenlijst. Ten eerste betreft dat een vraag over vertrouwen in de instituties. De vraag luidde in welke mate men vertrouwen had in:

• De landelijke overheid (regering, parlement) • De gemeente

• De afdeling werk en inkomen van de gemeente • De eigen consulent/werkcoach.

De antwoord categorieën vormde een vier-puntsschaal van ‘helemaal geen vertrouwen’, ‘niet zo veel vertrouwen’ ‘een beetje vertrouwen’ tot ‘veel vertrouwen’. Deze is omgezet naar een 0-10 schaal. Daarnaast is gevraagd naar het vertrouwen dat men in andere mensen heeft. Dat wordt in de literatuur aangeduid als sociaal vertrouwen. Het wordt gezien als een vorm van sociaal kapitaal, mensen met veel vertrouwen hebben veelal een rijk sociaal netwerk dat hen ook helpt om vooruit te komen in het leven. Sociaal vertrouwen of vertrouwen in andere mensen is gemeten met een vraag die afkomstig is uit het “European Sociaal Survey” of men vindt dat de meeste mensen te vertrouwen zijn of dat men niet voorzichtig genoeg kan zijn op een schaal van 0 (geen vertrouwen) tot 10 (volledig vertrouwen).

In Fig. 3.1.10 wordt de ontwikkeling in vertrouwen volgens de twee maatstaven per treatment groep weergegeven. Opvallend is dat het vertrouwen in de instituties significant is afgenomen maar het vertrouwen in anderen significant is toegenomen tussen de nulmeting en meting 2. Na het eerste jaar neemt het sociaal vertrouwen weer af maar het blijft wel op een hoger niveau. Zowel de afname (meting 2 en 3) bij institutioneel als de toename bij sociaal (vanaf meting 2) is significant. Het niveau van sociaal vertrouwen is lager dan het niveau van institutioneel vertrouwen zeker aan het begin.

We vinden bij de intensieve begeleidingsgroep een significant lager niveau van sociaal vertrouwen vergeleken met de standaardgroep welke reeds bij de start van het experiment bestaat en blijft bestaan daarna. We zagen eerder al dat er in deze groep enige selectiviteit lijkt te zijn opgetreden.

Fig. 3.1.10 Gecorrigeerde indicatoren vertrouwen in instituties en sociaal vertrouwen naar treatment en meting

3.0 3.5 4.0 4.5 5.0 5.5 6.0 6.5 7.0

Nulmeting Meting 2 Meting 3