• No results found

Fase 5: Elementen variëren

6 Resultaten voor grote stallen

6.4 Effect van bouwmateriaal (wanden en daken)

6.7.1 Sociaaldemografische en –economische kenmerken

Geslacht

Voor drie van de twaalf landschappen werd een hoofdeffect van geslacht vastgesteld: de landschappen 185, 249 en 74 werden significant hoger gewaardeerd door vrouwen dan door mannen (p ≤ 0,001). De verschillen waren echter klein: rond de 0,2 schaalpunt. Het zou kunnen zijn dat de alleen in deze drie landschappen goed zichtbaar aanwezige dieren hier iets mee te maken hebben.

Leeftijd

Bij de beoordeling van alle landschappen speelde leeftijd een rol. Het waren vooral de jongste deelnemers (18-34 jarigen) die het landschap significant lager waardeerden. Slechts één keer was dat niet het geval, maar waren het de 50+-ers die een landschap (110) minder aantrekkelijk vonden dan de middelste leeftijdsgroep (35-49 jaar).

wel niet deels Estim ated Mar g in al Mean s 5,75 5,50 5,25 5,00 4,75 100 70 Lengte.16

Estimated Marginal Means of MSLS190

wel niet

deels

Estimated Marginal Means

6,00 5,50 5,00 4,50 4,00 50+ 35-49 18-34 Leeftijd in klassen

Estimated Marginal Means of MSLS194

Figuur 17. Interactie tussen leeftijdsklasse en mate van mitigatie: bij jongste leeftijdsklasse weinig verschil tussen gedeeltelijke en vrijwel volledige beplanting, bij oudste klasse juist veel verschil. Voor één van de landschappen werd ook een interactie vastgesteld, tussen leeftijd en mitigatie (zie figuur 17). Het effect van vrijwel volledige beplanting t.ov. geen beplanting was voor de oudste leeftijdsklasse groter dan voor de andere twee klassen, terwijl het effect van gedeeltelijke beplanting juist voor de jongste leeftijdsklasse het sterkst was (en weinig afweek van het effect van vrijwel volledige beplanting).

Figuur 18. Interactie tussen opleiding en afstand.

Gemiddelde aantrekkelijkheidsoordelen landschap 194

1500 500 Estima ted Ma rg ina l Me ans 6,00 5,50 5,00 4,50 4,00 hoog midden laag Opleiding (laag, midden, hoog)

Estimated Marginal Means of MSLS249 Gemiddelde aantrekkelijkheidsoordelen landschap 249

Opleiding, huishoudinkomen en woonmilieu

Opleiding had voor zeven van de twaalf landschappen een significant effect op de waardering van het landschap. Het waren steeds de lager opgeleiden die hoger scoorden dan de hoger opgeleiden. Bij vijf landschappen scoorden ook de deelnemers uit de middengroep hoger dan de hoger opgeleiden. De verschillen in scores lagen tussen 0,2 en 0,5 schaalpunt. Ook werd er één keer een interactie gevonden, tussen opleiding en afstand. Zoals uit figuur 18 blijkt, had afstand een groter effect op de waardering van hoger opgeleiden dan voor de andere groepen het geval was. Het hier gevonden effect is echter weinig robuust: het kenmerk ‘afstand’ werd ook in vijf andere landschappen gevarieerd, terwijl daar geen sprake was van eenzelfde interactie-effect. Voor huishoudinkomen en woonmilieu werden geen significante effecten gevonden.

6.7.2 Themagerelateerde kenmerken

Werkzaam in agrarische sector (geweest)

Slechts voor één van de landschappen werd een hoofdeffect gevonden voor dit kenmerk. Landschap 165 werd significant hoger gewaardeerd door de deelnemers die in de agrarische sector werkzaam waren (geweest). Het verschil in waardering bedroeg 0,5 schaalpunt.

Lidmaatschap natuurorganisatie(s) en recreatief gebruik buitengebied

Voor lidmaatschap van natuurorganisatie(s) werd geen hoofdeffect gevonden. Dat was wel het geval voor het recreatief gebruik van het eigen buitengebied. Vier van de twaalf landschappen werden significant hoger gewaardeerd door de groep die meer dan 300 keer per jaar in hun buitengebied recreëerden. Deze waardering was een enkele keer hoger dan die van alle andere groepen, maar altijd hoger dan die van de groep die het minst vaak in hun buitengebied te vinden was.16 De verschillen bestonden met name in analyses waarin alle

foto’s, dus ook de foto zonder grote stal, werden betrokken. Bij weglating van die basisfoto verdween ook vaak het gevonden effect. De verschillen waren in de orde van 0,3 schaalpunt.

Visie op natuur

Voor alle landschappen werd een hoofdeffect, maar nooit een interactie-effect gevonden waarbij de visie op natuur van de deelnemers betrokken was. Het was altijd de categorie die a) agrarisch gebied natuur vond en b) menselijke structuren niet storend, die hoger scoorde dan een of meerdere andere groepen. De verschillen in scores lagen tussen 0,3 en 0,9 schaalpunt. De categorie die qua visie de tegenpool vormde (namelijk: agrarisch gebied geen natuur en menselijke structuren wel storend) waardeerde elk landschap significant lager dan een of meerdere andere groepen. De verschillen in scores met de andere groepen waren van eenzelfde orde van grootte: tussen 0,3 en 0,9 schaalpunt.

6.8 Concluderend

De resultaten wijzen in de richting van een grotere waardering voor het landschap zonder stal, dan voor hetzelfde landschap mét een stal. Net zoals bij windturbines en bedrijventerreinen, is ook hier in alle twaalf landschappen sprake van een significant verschil op 0,001-niveau. Verder bleek dat het landschap positiever werd gewaardeerd naarmate de stallen op een grotere afstand stonden of voorzien waren van meer mitigerende beplanting. Ook werden landschappen met een korte stal veelal iets aantrekkelijker gevonden dan dezelfde landschappen met een langere stal. Het effect van de gebruikte bouwmaterialen bleek beperkt

16 In een vijfde landschap werd ook een significant hoofdeffect gevonden (p < 0,001), maar bleken post

te zijn: zowel voor dakbedekking als wanden werd slechts in één van de vier situaties een significant hoofdeffect gevonden.

Dat stallen altijd een negatieve impact hebben is iets dat deels wordt ondersteund door eerder onderzoek van Van der Wulp (2009). In haar eerste deelstudie bleek dit namelijk ook het geval, maar in de tweede deelstudie niet. Van der Wulp et al. (2009) zoeken de verklaring voor deze schijnbare inconsistentie in het feit dat in het eerste deelonderzoek nieuwe stallen naast bestaande stallen zijn geplaatst en in het tweede deelonderzoek niet. Nieuw naast oud zou dan minder passend, en daarmee storender zijn. In het huidige onderzoek gaat het altijd om nieuwe stallen die niet direct naast bestaande agrarische bebouwing zijn geplaatst. Daarmee lijkt de voorgestelde verklaring niet te kloppen.

Wellicht dat het verschil in gehanteerde presentatiewijze een belangrijke rol heeft gespeeld. In het eerste deelonderzoek waren dit enkelvoudige foto’s, zoals ook in de huidige studie. In het tweede deelonderzoek waren dit 360-graden panorama’s. Van der Wulp et al. (2009, p. 6) stellen dat de impact van overeenkomstige elementen bij het gebruik van 360-graden panorama’s geringer is dan bij het gebruik van enkelvoudige foto’s. Ook de afstand waarop de stal zich bevond kan een rol gespeeld hebben: in het huidige onderzoek had een grote stal op een afstand van 1500 meter in een enkel geval geen impact. Dit geldt nog sterker voor mitigerende beplanting.

Alhoewel sommige persoonskenmerken nog wel vrij systematisch van invloed waren op de hoogte van de aantrekkelijkheidsoordelen in het algemeen (leeftijd, opleiding, recreatief gebruik eigen buitengebied, visie op natuur), hadden deze kenmerken zelden invloed op de impact van de stal op de aantrekkelijkheid van het landschap. In de enkele gevallen waar dit wel het geval was, leverde dit geen patroon op dat direct tot de verbeelding sprak.

In dit kader is met name het ontbreken van een effect van de visie op natuur op de impact opvallend te noemen. Immers, zeker bij windturbines, maar in een aantal gevallen ook bij bedrijventerreinen, bleek de visie op natuur wel van belang te zijn voor de impact. Het lijkt erop dat mensen die menselijke structuren storend vinden daarbij eerder aan windturbines en dergelijke denken dan aan agrarische gebouwen.