• No results found

7. Conclusie

7.1 Slotoverweging

Een belangrijke hoofdlijn in de geschiedenis van de politie van de afgelopen vijftien jaar is dat de Politiewet van 1993 de discussie over functie en met name over de vormgeving van de politie niet heeft kunnen wegnemen. Voordat het optimale organisatiemodel gevonden werd is de maatschappelijke discussie over de politie zo hoog opgelaaid dat daardoor het bestel aan het wankelen is gebracht. Het ideaal van Politie in Verandering is daarmee onder druk komen te staan, maar is de rol van het rapport definitief uitgespeeld? Deze vraag staat centraal in deze slotoverweging.

In hoeverre de discussie over de politie wordt aangewakkerd door de gestokte doorvoering van het ideaal van Politie in Verandering kan moeilijk worden gezegd. Het is bovendien de vraag in hoeverre het politiebestel dat we nu hebben van invloed is op de maatschappelijke discussie over de politie. Een feit is wel dat het voor Politie in Verandering optimale organisatiemodel niet op tijd is gevonden. Tegelijkertijd zijn het vooral de maatschappelijke problemen en is er maatschappelijke discussie waardoor de politie hoog op de politieke agenda staat, meer dan door het al of niet slagen van het huidige bestel. Het moment voor de mannen van de Projectgroep Organisatiestructuren heeft lang geduurd maar de trend die zij introduceerden lijkt langzaam voorbij te gaan. Dat het zo lang duurde heeft niet alles te maken met de resultaten die geboekt werden met de ideeën van de Projectgroep Organisatiestructuren; zoals gezegd stokte de doorvoering van die ideeën. Ook de overtuigingskracht van de pleitbezorgers van Politie in Verandering moet van betekenis worden geacht. De groep kwam sterk terug van de kritiek die kort na verschijnen van het rapport was losgebarsten. Jarenlang hadden beheersten zij het debat en het uiten van kritiek leek te worden geassocieerd met de status quo van de jaren zestig. Lange tijd bleef het geluid van critici onder de oppervlakte. Onder meer dat van Wilzing, die onder de omstandigheden wel zijn prioriteiten in de vormgeving van zijn korps kon laten doorklinken maar pas later invloedrijk is geworden in de landelijke discussie: “Ik ben de enige politieman die in de commissie Leemhuis heeft gezeten, behalve een Belgische collega Willy Bruggeman. (…) Ik heb daar een hele zware invloed gehad. Als het aan mij had gelegen, dan hadden we nu een nationaal gestuurde politie gehad.”2 De pendule is van een dood punt teruggekeerd in de richting van het reform model.

Waren korpschefs die de uitgangspunten van Politie in Verandering in mindere mate invoerden, die – zoals Broer zegt “lipservice”3 verleenden of Straver die het “windowdressing en het modieus inpassen van POS ideeën”4 noemde – zoals overtuigde veranderaars stellen, werkelijk niet moedig genoeg of hadden zij wellicht andere ideeën?

De pleitbezorgers van Politie in Verandering opereerden succesvol binnen de blauwe elite. Zij oefenden veel invloed uit maar moeten tegelijkertijd de meningsverschillen naar de achtergrond hebben gedrongen waardoor, ook op het hoogtepunt van hun succes, de overeenstemming in feite beperkt bleef tot vrijwel onuitgewerkte idealen. Kwetsbare idealen die op dit moment nog niet overal even sterk zijn verankerd in de korpsen. Het model van community policing was en is nog steeds dominant maar het huis van Politie in Verandering, is nooit stevig komen te staan.

Fijnaut stelt dat in het huidige visiedocument van de politie (Politie in Ontwikkeling, 2005) geen goede analyse wordt gegeven van de grote problemen waarmee de Nederlandse politie wordt geconfronteerd. Hij representeert het standpunt dat de politie zich veel meer op andere dan lokale prioriteiten zou moeten richten. Vanwege fixatie op de eigen machtspositie op lokaal/regionaal niveau, zou de Raad van Hoofdcommissarissen in Politie in Ontwikkeling niet zijn ingegaan op de ontwikkeling van politiestelsels in de omringende landen en de evolutie van de internationale politie- en Justitiesamenwerking in Europa. Fijnaut waarschuwt in verband met zijn pleidooi voor een nationale politie voor onbeheersbare gevolgen van harde, grensoverschrijdende problemen als islamitisch terrorisme, zware (gewelddadige en/of georganiseerde misdaad, plotse hevige rellen en omvangrijke natuur- en milieurampen. In verband daarmee noemt hij ook de grote druk die de regering uitoefent op de politie, om voldoende infrastructurele en functionele eenheid te organiseren, alsmede ‘de Schiedammer parkmoord’ die aanleiding vormde voor de verbetering van opsporing en vervolging.5 Fijnaut geeft enerzijds scherpe kritiek op de Raad van Hoofdcommissarissen, die zij niet licht naast zich neer zal leggen en anderzijds schetst hij ontwikkelingen die volop actueel zijn, en die op dit moment vanuit politiek oogpunt, meer centralisatie of wellicht op termijn zelfs nationalisatie van de politie, waarschijnlijker doen voorkomen dan versterking van de gebiedsgebonden politie volgens een ingrijpend ideaaltypisch model.

3 Interview Broer

4 Straver, M.A. in: Cachet, A., E.J. van der Torre en W. van Natijne (1998), “De blijvende betekenis van Politie in Verandering” (1998), p. 35

5 Fijnaut, C.J.C.F. “De komende politiereorganisatie: de voorlaatste halte op de weg naar het Korps Nederlandse Politie” in: Fijnaut et al (2007), “Politie, studies over haar werking en organisatie”, Deventer, pp. 125-126

Hierbij moet worden bedacht, dat de discussie over de organisatie van de politie in wezen een ideologische is. Geen enkel organisatiemodel kan met hard evaluatieonderzoek worden verdedigd6 en is daarom per definitie afhankelijk van een wisselend aantal aanhangers en voorstanders van een versterking van gebiedsgebonden politie vechten op dit moment tegen de zwaai van de pendule.

Die beeldspraak van de pendule is van toepassing omdat de richting waarin de organisatie van de politie zich beweegt, moeilijk voorspeld kan worden. De discussie is vooral van maatschappelijke gebeurtenissen afhankelijk. Bepaalde sinds 11 september 2001 het internationaal terrorisme de politieke agenda en de oriëntatie van politieleiders7, in het jaar 2009 ging lange tijd de aandacht uit naar de veiligheidssituatie in Gouda. Anno 2010 zou een verdere toename van het aantal schietincidenten in de Amsterdam-Bijlmer opnieuw de aandacht kunnen vestigen op gebiedsgebonden politie. Als Amsterdam erg te duchten zou krijgen van zwaar bewapende drugsbendes die vooral vanuit de wijken opereren, dan vergroot dat ongetwijfeld de druk op de politie om zich sterker op het wijkniveau te manifesteren. Zouden ergens in Nederland rellen uitbreken n.a.v. een incident zoals in 2005 in de voorsteden van Parijs gebeurde, dan zou de Nederlandse politiek – waarschijnlijk gelijk de Franse – de maatschappelijke integratie onmiddellijk willen versterken. Hoewel ook die reactie niet precies voorspeld kan worden: Fijnaut pleit voor een nationale politie omdat hij denkt dat daarmee grootschalige verstoringen beter kunnen worden aangepakt.8

De politie ondervond betreffende de vormgeving van de korpsen weinig centrale sturing. Binnen de politie werden dilemma’s niet altijd duidelijk geëxpliciteerd en er waren verschillende actoren die op een tamelijk onzichtbare wijze politieke invloed hebben uitgeoefend. Politie in Verandering heeft daardoor nog niet tot volle wasdom kunnen komen. Er zijn nog steeds mogelijkheden om gebiedsgebonden politie beter uit te werken en daarom kan het definitieve oordeel over de invloed van Politie in Verandering niet worden geveld.

Anno 2010 wordt gediscussieerd over de mogelijkheid van een nationaal georganiseerde politie. Zoals gesteld, staan daardoor uitgangspunten van Politie in Verandering onder druk. Echter het feit dat een ideologische discussie over de politie

6 Van der Vijver, C.D. “Evaluating Community Policing” in: Van den Broeck, T. en C. Eliaerts (2000),“Evaluating Community Policing”, Brussel, p. 149 e.v.

7 Interviews Broer, Straver, Tieleman, Wilzing

wordt gevoerd blijft als verdienste van Politie in Verandering overeind. Toen in 1977 het rapport verscheen verlangde het ministerie van Binnenlandse Zaken immers een technisch antwoord op het sterkteprobleem. De groep voerde haar opdracht niet uit en bracht vervolgens de discussie op gang over de politiefunctie, over de wijze waarop politiecapaciteit ingezet en georganiseerd zou moeten worden. In feite wordt deze discussie ruim dertig jaar later nog in volle hevigheid gevoerd.

Bronnenlijst

Literatuur

Babbie, E., The practice of social research, 2001.

Boin, R.A., E.J. van der Torre, P. ’t Hart, Blauwe Bazen; het leiderschap van korpschefs, Apeldoorn 2003. Broeck, van den T., C. Eliaerts (red.), Evaluating Community Policing, Brussel 2000.

Broer, W., J. Lahaye, Voor de verandering; ideologie en praktijk. Haarlem 1997.

Cachet, A., E.J. van der Torre en W. van Natijne (red.), De blijvende betekenis van Politie in Verandering, 1998.

Fijnaut et al, “Politie, studies over haar werking en organisatie”, Deventer 2007.

Meershoek, A.J.J., De Geschiedenis van de Nederlandse Politie; de Gemeentepolitie in een veranderende

samenleving. Amsterdam 2007.

Rosenthal et al, “Evaluatie Politiewet 1993, breedteonderzoek”, Den Haag 1998. Rosenthal et al, “Evaluatie Politiewet 1993, diepteonderzoek”, Den Haag 1998a.

Smeets, J.P.E.G., De geschiedenis van de Nederlandse politie; verdeeldheid en eenheid in het rijkspolitieapparaat, Amsterdam 2007.

Straver, M.A., R. Ulrich, L. van Duyneveldt, Gebiedsgebonden politie; maatschappelijke integratie en het

organiseren van politiewerk, Utrecht 2009.

Terpstra, J., Wijkagenten en hun dagelijks werk. Apeldoorn 2008. Zwart, C., Over het wezen van de Nederlandse politie. Leiderdorp 2004.

Officiële stukken en rapporten

Projectgroep Organisatiestructuren, Politie in Verandering; een voorlopig theoretisch model. Den Haag 1977.

Raad van Hoofdcommissarissen, Politie in Ontwikkeling. Den Haag 2005.

Samenleving en criminaliteit. Een beleidsplan voor de komende jaren, Den Haag 1985.

Geraadpleegde tijdschriften

Tijdschrift voor de Politie (1977-1994)

Interviews (gehouden voorjaar-zomer 2009)

Wim Broer Ries Straver Piet Tieleman Jan Wilzing