• No results found

slagen. Hij duwde het bankpapier en de chèque over de tafel in mijn richting en stond op

- U hebt geluk gehad vannacht, zei hij, en hij glimlachte weer. Maar het was hem

aan te zien, dat hij al zijn kracht moest aanwenden om kalm te blijven. Zijn mond

volgde den glimlach, maar in zijn oogen lag een verraderlijke valsche gloed.

Met trillende handen zamelde ik de stapels bankbiljetten bijeen. Mijn broek en

jaszakken puilden uit van het geld, er vielen een paar briefjes op den leemen vloer,

ik had den moed niet, ze op te rapen. Mijn blik volgde de bewegingen van Ku-an-lie.

Hij was met gekruiste armen voor mij komen staan.

- Ik weet wat de blanke heer zal willen doen, de komende dagen, zei hij. En ik

weet, dat wij elkaar niet meer zullen terugzien. (Hier kreeg zijn valsche glimlach iets

spottends en uitdagends.) Het spijt mij, want ik had gaarne revanche genomen, maar

wij oosterlingen gelooven aan de onaanvechtbaarheid van wat gij het noodlot noemt.

De uitslag van een enkel kansspel kan beslissen over leven en dood. Wie meent zich

te baden in de stralen van het geluk vindt het volgende oogenblik zijn onheil naast

zich. Ku-an-lie is begonnen als koeliewerver in de Straits en nu ben ik wellicht de

rijkste man van Soerabaia. Maar ik heb de wegen van mijn lot gevolgd, ik heb gewacht

als ik wachten moest, ik ben zeer voorzichtig geweest. Zeer voorzichtig, blanke heer.

Het geluk is breekbaarder dan kristal. Ik zeg u vaarwel. De laatste dienst, dien gij

van mij verwacht, U uit deze woning te geleiden, zal ik U niet bewijzen. Want er

moet een prijs worden betaald door elken vreemdeling, die zich in deze woning

waagt.

Ku-an-lie maakte een lichte buiging en verdween. Op hetzelfde oogenblik doofde

plotseling het olielampje uit, dat den ganschen nacht naast mij op de tafel had gebrand.

Ik bevond mij in een volslagen duisternis en ik had het gevoel, of die duisternis, meer

nog dan de verschrikkelijke benauwdheid, mij verstikte. Ik stond

op met een heftige beweging, zoodat de rieten stoel achter mij omviel, tastte naar

het gordijn, dat mij scheidde van de zaal en deed enkele wankelende passen. Ik dacht

er aan, dat het thans buiten reeds volop licht moest zijn en ineens werd ik aangegrepen

door een groote, door een geweldige blijheid, door een allesbeheerschende

levensvreugde, zooals ik nimmer, ook in mijn prilste jeugd niet, gekend had. Ik was

een rijk man, ik was onafhankelijk, de dag was aan mij en alle dagen, die volgden.

Ik kon mij laten drijven op den stroom van mijn wenschen en verlangens, ik was

eindelijk in staat de vele luchtkasteelen te verwerkelijken, die ik mij in de eenzaamheid

van mijn pensionplatje had gedroomd. Mijn hoofdpijn, mijn braakneigingen waren

verdwenen. En ook mijn angst. Want het moest toch niet moeilijk zijn, op klaarlichten

dag den uitgang te vinden uit een onbewoond huis. Desnoods zou ik schreeuwen en

gillen, ik zou de bilikwanden van het huisje intrappen. Ik keerde terug naar het tafeltje

en tastte met één hand over den vloer. Niet één tientje van de buit wilde ik missen.

Mijn zoekende hand streek over het leem, het voelde koel en klam aan als een beslagen

ruit. Ik boog mij dieper onder de tafel en mijn hand stootte tegen een zacht voorwerp.

Er lag iets weeks en warms, bedekt met een stof, die aanvoelde als zeer zacht linnen

of zijde, mijn hand tastte en tastte, het was of het voorwerp met iedere beweging,

die ik maakte, groeide. Het had ronde vormen, die naar boven omvangrijker werden.

En eensklaps, met de zekerheid der intuïtie, wist ik, dat mijn hand dwaalde over een

menschenlichaam, dat daar lag, dat zich daar ongezien had neergelegd, en nog slechts

een paar seconden geleden, want onder het spelen was het er niet geweest. Ik had

het gevoel, of een ijskoude wind langs mijn lichaam streek, het zweet verkilde en ik

huiverde als iemand, die zware koorts heeft. Snel trok ik mijn hand terug, mijn hoofd

bonsde tegen den onderkant van de tafel, er was een lawaai van omvallende tafels

en stoelen en ik

had het gevoel of het lichaam, dat ik zoo juist over dijbeen en buik had beroerd, zich

had opgericht en vlak tegenover mij in het donker stond. Ik vluchtte door de zaal,

stootte opnieuw tegen tafels en stoelen, mijn uitgestrekte handen stootten tegen de

wanden. Ik liep naar links en rechts, ik struikelde en viel plat op den vloer. Ik bleef

liggen en luisterde. Maar ik hoorde niets dan het snel en wild hameren van mijn hart.

Even later echter was het, of, heel zacht, ja bijna onhoorbaar, iemand, iets, een mensch

of een dier, langs mij heen liep, en nog een en nog een. Ik lag in doodsangst en

ondanks den kouden wind, dien ik steeds gewaar werd, begon ik opnieuw hevig te

zweeten. Ik durfde mij niet verroeren, want ik had nu de zekerheid, dat er levende

wezens om mij heen waren. In een verren hoek hoorde ik zuchten, een menschelijk

maar zeer ijl, spookachtig zuchten. Even later was hetzelfde geluid vlak bij, ja, het

raakte mijn lichaam, mijn gelaat, mijn oor. Dan was het in een anderen hoek, of

boven of naast mij op den grond. Ik deed den mond open om te schreeuwen, maar

er kwam geen geluid. Mijn longen werkten niet meer, ik had het gevoel of ik elk

oogenblik stikken kon, maar mijn angst voor het geheimzinnige om mij heen, voor

de onverwachte, ongekende gevaren, die om mij heen slopen, was grooter dan de

angst om te sterven. Hoe lang lag ik daar? Minuten, uren, dagen? Ik had alle notie

verloren, ik was als het ware opgelost in één groote zee van angst.

- Hier is al het geld, neem het, neem nog veel meer, ik geef U alles wat ik heb,

maar laat mij naar buiten, wilde ik roepen. Geen geluid, zelfs mijn mond kon ik niet

meer openen. En het zuchten om mij heen nam toe. Het was als het zuchten van

honderden ijle, lichaamlooze wezens, als het begeerige, bloeddorstige zuchten van

vampiers, die hun wellust hijgen vòòr den moordenden aanval. Ik wist, dat de ring

om mij heen steeds nauwer werd en dat ik weerloos was, dat ik weerloos wachten

moest op het oogenblik, dat het

kelijke gebeuren zou. En ik kreeg een groot verlangen naar een snellen, een