• No results found

Situering module.

KWANTITEIT: GETALLEN EN BEWERKINGEN

3.5. Beschrijving module wiskunde participeren (BE 081)

3.5.1. Situering module.

Aan het einde van de module “Wiskunde participeren” bezitten de cursisten een gedegen numerieke geletterdheid. Dat betekent dat ze een aantal reken- en meetvaardigheden bezitten die hen moeten toelaten breed maatschappelijk te participeren. Ze zijn in staat allerlei concrete numerieke –

inbegrepen ruimtelijke en statistische - informatie zelfstandig te verwerken, te interpreteren en te communiceren. Het kiezen van een gepaste tel- en schatstrategie staat voorop. Breuken, percentages en verhoudingen en hun verbanden zijn belangrijk voor praktische toepassingen. Meten behandelt de oppervlaktematen. Meetkunde richt zich op begrippen en constructies die concreet bruikbaar zijn. Gemiddelde en mediaan van een reeks getallen laten toe kritische conclusies te trekken.

3.5.2. Instapvereisten

De cursist heeft de eindtermen en de basiscompetenties bereikt van de modules “Wiskunde functioneren 01”, “Wiskunde functioneren 02”, “Wiskunde

functioneren 03” en “Wiskunde functioneren 04”

Verder zijn er geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs.

Zie nieuw decreet art.35

Het door het Vlaamse parlement op 6 juni 2007 goedgekeurde Decreet met betrekking tot het Volwassenenonderwijs, heeft het in de artikelen 31 en 35 over de toelatingsvoorwaarden tot de leergebieden in de basiseducatie.

In artikel 31 wordt gesteld dat cursisten toegelaten worden tot een opleiding in de basiseducatie, als zij hebben voldoen aan de deeltijdse leerplicht. Voor cursisten binnen de leergebieden NT2, Alfa NT2 en Talen geldt de bepaling dat zij voldaan hebben aan de voltijdse leerplicht.

Artikel 35 bepaalt dan dat er, behoudens de toelatingsvoorwaarden vermeld in artikel 31, er geen aanvullende toelatingsvoorwaarden opgelegd worden om als cursist te worden toegelaten tot de aanvangsmodule van een opleiding.

3.5.3. Moduleoverzicht.

Eindtermen /

basiscompetenties CodeET Leerdoelen Leerinhouden / concretiseringen Didactische wenken / hulpmiddelen

De cursist kan De cursist kan/weet

KWANTITEIT: GETALLEN EN BEWERKINGEN

Getallen, getallenvoorstellingen, relaties tussen getallen, en getallensystemen

Tellen met natuurlijke getallen, de getallenopbouw begrijpen, en de getallentaal ontwikkelen

natuurlijke getallen groter dan één miljoen (x > 1 000 000) en decimale getallen tot 4 cijfers na de komma lezen en noteren en daarbij de waarde aangeven van elk cijfer

BE 18

ET 029  Natuurlijke getallen lezen en noteren. Aandacht voor het punt (of spatie) tussen miljard en de honderd miljoen, tussen het miljoen en de

honderdduizendtallen, tussen de tienduizend- en de duizendtallen. Aandacht voor de verwoording per groepje van drie cijfers.

 De waarde van elk cijfer aangeven in een natuurlijk getal.

 De waarde van elk cijfer aangeven in een decimaal getal.

 De termen eenheid, tiental, honderdtal, duizendtal, tienduizendtal,

honderdduizendtal, miljoen, miljard en tiende, honderdste, duizendste en tienduizendste correct gebruiken.  Gebruik maken van de volgende

symbolen: E (eenheid), T (tiental), H (honderdtal), D (duizendtal), TD (tienduizendtal), HD (honderdduizendtal), M (miljoen) Md (miljard), t (tiende), h (honderdste),  978.421, 5897 is 9 HD + 7 TD + 8 D + 4 H + 2 T + 1 E + 5 t + 8 h + 9 d + 7td

 Natuurlijke getallen groter dan 1 miljoen komen o.a. in volgende contexten voor:

- aantal inwoners (landen); - regeringsbegrotingen.

 Decimale getallen tot 4 cijfers na de komma komen o.a. in volgende contexten voor:

-

bij het huiswerk van de kinderen - bij wisselkoersen

- bij meetresultaten

- bij literprijzen aan benzinepompen

 Inzicht in het positionele stelsel is zeer belangrijk.  Een link met het onderdeel meten is zinvol.

d (duizendste), td (tienduizendste)

 Decimale getallen omzetten in symbolen: en omgekeerd.

 Decimale getallen ordenen en daarbij termen gebruiken als groter, kleiner, grootst(e), kleinst(e), middelste… bij hoeveelheden groter dan

één miljoen (x > 1 000 000) een gepaste tel- en

schatstrategie kiezen en toepassen om rangordes en hoeveelheden te bepalen, te vergelijken en te ordenen. BE 18

ET 030  (Mondeling) verder tellen vanaf een bepaald getal.  (Mondeling) aftellen vanaf een

bepaald getal.

 Met machten van 10 tellen en terugtellen in intervallen.

 Hoeveelheden vergelijken en daarbij begrippen als meer, minder,

evenveel, gelijk, genoeg, te veel, te weinig, meest, minst, x meer, x minder, veel meer, veel minder, verschil (tekort, rest, overschot…) hanteren.

 Een aantal hoeveelheden rangschikken van meer naar minder, minder naar meer, van klein naar groot en van groot naar klein.

 Als plaats en richting afgesproken zijn een rangorde aanduiden en daarbij gebruik maken van de volgende begrippen:

 rangtelwoorden: eerste, tweede…, laatste, voorlaatste, middelste….

 volgende, vorige, voor, na, naast, tussen, boven, onder…  links, rechts…

 Natuurlijke getallen vergelijken, ordenen en plaatsen op een

getallenas. Een interval bepalen en

 De bevolking van China  India  Frankrijk.

 Het relatieve aandeel van een begrotingspost kunnen inschatten.  Een link met het onderdeel tabellen en grafieken is zinvol.

vaststellen of een getal al dan niet tot een gegeven interval behoort in zo’n geordende rij getallen.

 Een referentiekader opbouwen rond aantallen boven het miljoen.

Breuken, procenten, verhoudingen en decimale getallen gebruiken, en hun equivalenties toepassen

eenvoudige breuken gelijknamig maken, optellen en aftrekken

BE 18

ET 031  breuken optellen en aftrekken.Eenvoudige gelijknamige  Breuken gelijknamig maken.  Eenvoudige ongelijknamige

breuken optellen en aftrekken  Breuken vereenvoudigen.  Uit een breuk waarbij de teller

groter is dan de noemer de ‘helen’ halen.

 In het begin is het aangewezen om veel gebruik te maken van materiaal om de bewerkingen met breuken te laten zien en zelf te laten ontdekken. Op die manier vermijden we dat deze bewerkingen een trukendoos worden. Cursisten moeten in staat blijven om terug te keren tot de bron van het inzicht.

 1/3 liter en 1/2 liter is samen minder dan een liter.

eenvoudige breuken als operator hanteren en daarbij de relatie leggen met de overeenkomstige bewerkingen met decimale getallen en

procentberekeningen

BE 18

ET 032  de gelijkwaardigheid hanteren van :Bij een stambreuk als operator  een breuk x…

 een breuk van…

 … delen door de noemer van de breuk.

 Bij een (eenvoudige) breuk als operator de gelijkwaardigheid hanteren van:

 een breuk x…  een breuk van …

 … delen door de noemer en vermenigvuldigen met de teller van de breuk

 Van een decimaal getal een breuk maken en omgekeerd  Van een percentage een breuk

of een decimaal getal maken

 Het hanteren van breuken, procenten en decimale getallen gebeurt bij aanvang voornamelijk binnen een context. De bewerkingen hebben een concrete inbedding.  De breuk als operator betekent dat er bewerkingen

worden uitgevoerd met een breuk, bijvoorbeeld 1/4 van 16.  Men weet ook dat '1/4 van ..' hetzelfde is als '25%

van ..' en als '0,25x ..'

 1/3 van 21 = 1/3 x 21 = 21 : 3  2 x 0,75 = 2 x 3/4 = 6/4  40% van 20 = 2/5 van 20 = 8

Een kind heeft 28/40; het heeft dus 70/100 of 70%.  In een klas van 25 leerlingen hebben er 5 griep, of 20%

van de klas is ziek. Cursisten moeten dit kunnen vergelijken met aantallen uit andere klassen. Bijv.: in de parallelklas zijn er 4 ziek op 20. Is dit evenveel, méér of minder % ?  1/3 van de bak cola is leeg = 1/3 van 24 flesjes is leeg

= 8 flesjes zijn leeg;

 2/5 van een liter is 0,40 liter = 40% van een liter;  2/10 van de Belgen gaat op vakantie naar de kust, 1/10

naar de Ardennen. Hoeveel zijn er dat?

 Waspoeder wordt in reclame aangeboden Bij aankoop van een doos van 4 kg is er 1/4 gratis bij. Hoeveel kg

waspoeder heb ik gratis?

 Mensen slapen 1/3 van de dag Hoeveel uren slapen ze per dag, per week, per jaar?

vlot percentages

berekenen, ook kleiner dan 1 en groter dan 100, en daarbij een verantwoorde keuze maken tussen hoofdrekenstrategieën, een cijferalgoritme of een rekenmachine en de gekozen rekenstrategie correct uitvoeren BE 18

ET 033  Met afgeronde natuurlijke getallen volgende procenten uit het hoofd berekenen, eventueel met noteren van tussenresultaten :1%, alle veelvouden van 10% tot 100, 5%, 50%, 25 %, 75 %.

 Een procent berekenen met de rekenmachine.

 Procenten cijferend uitrekenen.

Welke rekenstrategie de cursist kiest om procenten te berekenen, hangt af van de grootte van de getallen en de complexiteit van het rekenprobleem.

 Procenten berekenen kan ook met een verhoudingstabel.  Eenvoudige procenten kunnen hoofdrekenend gezocht

worden: 10%, 20%, 30%, 5%…

 Cijferen gebruiken we voor procenten zoals 17%.

 Ook moeilijker procenten berekenen kan nochtans uit het hoofd:

25% van 200 = 50 en 1% van 200 = 2 dus 26% van 200 = 52

 Berekeningen met % op de rekenmachine :

- Optellen: bijv. BTW bij een bedrag optellen door bedrag + x% in te tikken

- Aftrekken: bijv. solden uitrekenen door bedrag - x% in te tikken

- Vermenigvuldigen: bijv. 40% van 1500 is 1500 x 40% intikken (zie ook 05)

 In een groep van 25 hebben er 3 griep. Hoeveel % is ziek? in deel-/ geheelsituaties

een verhouding omzetten in procenten

BE 18

ET 034  Gelijkwaardige verhoudingen maken(3 op 10 zijn ziek is dezelfde verhouding als 30 op 100 zijn ziek).  Een verhouding omzetten in een

breuk of een procent en omgekeerd.

 Bij deel/geheel situaties aangeven dat er diverse rekenstrategieën zijn.

 Deel/geheel van situaties omzetten: 1/4 van de colabak is leeg = 25% is leeg (kan via hoofdrekenstrategie).

Rekenen en schatten

Optellen en aftrekken

natuurlijke getallen en decimale getallen tot 2 cijfers na de komma correct optellen en aftrekken en daarbij een verantwoorde keuze maken tussen hoofdrekenstrategieën, een cijferalgoritme of een rekenmachine

BE 18

ET 035  context tot het meest geschikte Afronden in functie van de cijfer na de komma.

 Cijferend optellen en aftrekken met decimale getallen tot 2 cijfers na de komma

 Hoofdrekenstrategieën,

verworven met natuurlijke getallen,

 In het kader van zelfredzaamheid blijft hoofdrekenen een belangrijke activiteit.

 Nadruk ligt op het leren gepast afronden van decimale getallen, in functie van de context.

 Bij het afronden: rekening houden met de vereiste nauwkeurigheid.

 Aandachtspunt is het juist plaatsen van de komma. Bij gebruik van de rekenmachine is het vooral belangrijk

uitbreiden naar decimale getallen  Decimale getallen optellen en

aftrekken met rekenmachine tot 2 cijfers na de komma (geldcontext).  Omgaan met afrondingsfouten

van een rekenmachine.

aandacht te vestigen op het gebruik van een punt in plaats van een komma, zowel bij intikken van getallen als bij aflezen van resultaten.

 De hoofdrekenstrategieën voor optellen en aftrekken, verworven in module WF4 voor natuurlijke getallen kunnen ook toegepast worden op decimale getallen.

Ook de cijferalgoritmen blijven gelijk.

 Een afrekening maken van de kosten van een uitstap;  Totale kostprijs van een feestmaal berekenen;

 Totale gewicht berekenen bij het invriezen van pakjes vlees of groenten: 1,4 kg + 0,80 kg…

GROOTHEDEN: METEN

Meetgrootheden en hun eenheden, systemen en hun meetprocessen

De relatie leggen tussen grootheden en hun maateenheden

de relatie leggen tussen bepaalde grootheden, zoals aantal/oppervlakte,

inhoud/oppervlakte

BE 18

ET 036  Op praktisch vlak de relatie leggen tussen aantal en oppervlakte en inhoud en oppervlakte.

 Door meten / berekenen of opzoeken een referentiekader opbouwen

gebaseerd op persoonlijke levenssfeer

 Tegels kunnen als maateenheden gebruikt worden, bijv. om oppervlakte te berekenen.

 Meten van inhoudsmaten kan gebeuren via informele maten (kopjes, drankverpakkingen,…) of formele

(maatbekers, pipetten,…). Hierbij moet de relatie gelegd worden tussen soorten inhoudsmaten (5dl = 500cm³).  De relatie tussen aantal en oppervlakte en volume en oppervlakte stelt zich vooral op praktisch vlak: aantal tegels nodig voor een bepaalde oppervlakte, aantal liter verf nodig voor een bepaalde oppervlakte.

 Oppervlakte: de oppervlakte van het leslokaal, van een stuk bouwgrond, van het dorpsplein…

 Inhoud: de inhoud van een kamer in m³ (voor verwarming), de inhoud van een zuiger van een motor in cc…

 Aantal/oppervlakte: aantal inwoners per km² in België.

Metend rekenen volgende grootheden en maateenheden en de bijhorende notatiewijzen en conventies hanteren: oppervlakte: m², km², are, ha; hoekgrootte: ° en de termen ‘scherp’, ‘stomp’, ‘recht '.

BE 18

ET 037  De volgende oppervlaktemaateenhedenen hun symbolen: m², km², ca, a, ha correct gebruiken;

 De relatie leggen tussen m² ( km²) en are en ha.

 Meetresultaten noteren in m², km², are, en ha.

 Weten dat hoeken een grootte hebben, dat er rechte hoeken bestaan en grotere (stompe) of kleinere (scherpe). De cursisten kunnen deze hoeken in de realiteit herkennen: de hoeken van een tafel, hoek gevormd door 2 muren, door lijnen op getekende figuren, enz… .

 Het is belangrijk dat een ‘beeld’ gevormd wordt van een m² of een km² om schattingen te maken.

 De rangorde aangeven tussen maateenheden binnen elke grootheid.  Alle gekende maateenheden binnen

een bepaalde grootheid in elkaar omzetten van groot naar klein en van klein naar groot.

 Meetresultaten noteren met de geschikte maateenheden en hun symbolen.

 De oppervlakte vergelijken bij

gelijkvormige objecten (groter, kleiner, grootst, kleinst…)

 Objecten herconstrueren om

oppervlakte beter te vergelijken en ze weten dat de oppervlakte gelijk kan blijven ook als de vorm van het object veranderd.

 Twee hoeken in het vlak op het zicht met elkaar vergelijken

 Hoeken vergelijken door verschillende hulpmiddelen te gebruiken

 Hoeken ordenen volgens grootte  Hoeken vergelijken met een rechte

hoek

 Door te meten een referentiekader opbouwen gebaseerd op de

persoonlijke levenssfeer: de hoeken van een kamer zijn vaak recht, de hoek van een blad papier ook, grotere hoeken zijn stomp, kleinere scherp.

 Bij een m² kan een constructie op papier gemaakt worden. Deze tot verschillende vormen verknippen, verhoogt het inzicht in het begrip oppervlakte. Voor een km² kan dit door een voorbeeld te geven van een dergelijke oppervlakte (bij benadering) in de omgeving.

 Referentiematen zijn belangrijk om schattingen te maken.

 Hoeken vergelijken door verschillende hulpmiddelen te gebruiken: uitknippen, op elkaar leggen, met transparant…

 Hoeken vergelijken met een rechte hoek: aan een blad papier, een tekendriehoek…

 De relatie tussen m² en are/ha is belangrijk: m²=ca

100m²=a 10.000m² = ha

 Weide van 1 ha = 10.000m²  Stuk bouwgrond van 6a= 600 m²

 Hoe kan 600 m² er uitzien? Welk stuk bouwgrond is het meest waard: 6m op 100m of 24m op 25m?

de omtrek en de

oppervlakte berekenen van driehoeken

BE 18

ET 038  De omtrek en oppervlakte van driehoeken berekenen.  De oppervlakte van figuren die

samengesteld zijn uit

vierkanten/rechthoeken/driehoeken berekenen.

 De ontbrekende lengtemaat berekenen indien oppervlakte en één lengtemaat

 Via het tegelmodel met vierkante maten die op een bepaalde oppervlakte gepast worden, kunnen formules afgeleid worden van vierkant en rechthoek (vloeren, tuinen, muren, ramen).

 Via het tegelmodel kan ook de oppervlakte van een driehoek visueel voorgesteld worden.

 De oppervlakte van een driehoek wordt afgeleid uit de oppervlakte van een rechthoek (de helft).

gekend is  Oppervlakte van samengestelde figuren: bijv. de vloeroppervlakte van een kamer, een stuk grond, de buitenmuur (met vensters) onder een zadeldak… is te herleiden tot vierkanten, rechthoeken en driehoeken.

Omgaan met schaal en schaalaanduidingen

schaalaanduidingen gebruiken om lengtes te berekenen

BE 18

ET 039  afstand te berekenen (bijvoorbeeld door De lijnschaal gebruiken om de reële gebruik te maken van stroken, touwtje e.d. om af te passen)

 Meten en gebruik maken van een verhoudingstabel.

 Meten en berekenen: -binnen eenzelfde maateenheid. -met omzetting van cm (op

tekening/plan) naar m of km (in realiteit)

 Werken met verhoudingen is belangrijk.

 Schaal wordt ook toegepast om te vergroten, bijv. bij een schema van een elektronisch component.

 Een bouwplan met schaal 1 op 100 betekent dat het plan 100 keer kleiner getekend is dan de werkelijkheid en dat 1 cm op het plan 1m in de realiteit is.

 Op een kaart van België is 1 cm gelijk aan een afstand van 5 km. Als we op de kaart tussen Gent en Oostende 14 cm meten, dan moet de werkelijke afstand ongeveer 14x5=70 km zijn.

RUIMTE EN VORM: MEETKUNDE Meetkundige vormen

Karakteristieken en eigenschappen van 2- en 3- dimensionale meetkundige vormen analyseren

op basis van de

eigenschappen de vlakke figuren driehoek, vierkant, rechthoek en cirkel herkennen, benoemen en tekenen met gepaste instrumenten

BE 18

ET 040  Vierkanten, rechthoeken, driehoeken encirkels benaderend construeren door tekenen, knippen, vouwen, …

 Met behulp van roosterpapier

vierkanten, rechthoeken en driehoeken tekenen met vrije maten – met

opgelegde maten.

 Tekendriehoek en passer gebruiken  Door te meten vierkanten, rechthoeken

en driehoeken tekenen, met vrije maten - met opgelegde maten.

 Door te meten cirkels tekenen, met vrije maten, met opgelegde maten

 Herkennen en schetsen: een venster is een rechthoek of een vierkant, een uurwerk is een cirkel, een verkeersbord is een driehoek…

 Gebruik van tekeninstrumenten zoals de passer, de meetlat, de tekendriehoek.

 Geen theoretische benadering, wel nadruk op het herkennen van geometrische figuren uit de omgeving en het maken van schetsen.

 Bij het tekenen van driehoeken geen exact opgelegde hoekgrootte, wel met rechte hoek, stompe hoek, scherpe hoek.

 De begrippen straal en middellijn/diameter zijn belangrijk om een cirkel te tekenen (zie BE 18 ET 042).

Meetkundige begrippen ontwikkelen en hanteren

evenwijdige stand en loodrechte stand en symmetrie herkennen

BE 18

ET 041  verticaal juist hanteren.De begrippen horizontaal en  Twee rechten benoemen als

loodrecht of evenwijdig

 Bij twee rechten de juiste symbolen (‘’of ‘ ’) hanteren.

 Nadruk op het herkennen in eigen omgeving van de meer praktische begrippen: horizontaal, verticaal, evenwijdig, loodrecht,…  Inleiding op het abstracte begrip ‘rechte’.

 Weten dat treinsporen evenwijdig lopen.  Bijpassende symbolen ‘’, ‘ ’

 Symmetrie herkennen in natuur, architectuur.

meetkundige begrippen hanteren, zoals diagonaal, straal, middellijn

BE 18

ET 042 De diagonalen van een vierhoek benoemen en tekenen. Straal en middellijn in een cirkel tekenen en

definiëren.

Meetkundig leren kijken.

Cursisten veel zelf laten tekenen, belang van nauwkeurig werken met geodriehoek en passer.

Ruimtelijke oriëntatie

Locaties specifiëren door gebruik te maken van coördinaten en andere meetkundige voorstellingssystemen

vanuit diverse vlakke voorstellingen, onder meer grafische

constructievoorschriften, een driedimensionale realiteit construeren met behulp van concreet materiaal

BE 18

ET 043  nabouwen met een driedimensionaal Een driedimensionale constructie model

 Een driedimensionale constructie nabouwen met een tweedimensionale tekening als model.

 Een driedimensionale constructie nabouwen met een grondplan als model.  Een eenvoudig vouwpatroon

uitvoeren.

 Tweedimensionale grafische constructievoorschriften uit het ‘dagelijks leven’ lezen en de verschillende stappen die ze moeten zetten verwoorden.  Op basis van tweedimensionale

grafische constructievoorschriften uit het ‘dagelijks leven’ constructies

driedimensionaal uitvoeren op voorwaarde dat er voor de uitvoerder geen technische problemen zijn.

 Selecteer zorgvuldig de contexten en bouw geleidelijk op. Ga van eenvoudige modellen naar complexe modellen.

 Het gebruik van constructiespeelgoed (Lego, Clickx, K'nex,...) is zinvol.

 Een kast in elkaar steken op basis van de bijgeleverde handleiding.

 Een kleed maken op basis van een patroon.  Postdozen ineen vouwen.

 Tafel dekken: kerststukjes maken op basis van een foto in een tijdschrift,...

 De inktpatroon vervangen in een printer op basis van tweedimensionale instructies.

 De filter vervangen in een frietketel.

ONZEKERHEID: DATA ANALYSE EN STATISTIEK Reeksen van numerieke gegevens

Numerieke gegevens verzamelen, ordenen en interpreteren

van een reeks getallen, al dan niet geordend in een tabel en/of grafiek, een aantal relevante gegevens berekenen (som, verschil, gemiddelde, mediaan) en daaruit conclusies trekken

BE 18

ET 044  Met de gegevens uit een tabel, staaf- oflijngrafiek of cirkeldiagram eenvoudige berekeningen uitvoeren (optellen, aftrekken, gemiddelde berekenen) en daaruit conclusies trekken.

 Tabel met punten per persoon voor verschillende vakken. Men kan volgende informatie halen uit de tabel:

- aantal punten voor geschiedenis; - hoogste cijfer voor Frans;

- laagste cijfer voor wiskunde;

- algemeen puntengemiddelde van de klas; - welk vak heeft het hoogste gemiddelde?

- welk vak heeft het laagste gemiddelde?

 Een grafiek met werkloosheidscijfers kunnen interpreteren: in welke maand was de werkloosheid het hoogst? Wat kan dit betekenen?

 Neem bijvoorbeeld een tabel die per module wiskunde het aantal deelnemende mannen en vrouwen aangeeft: men kan door optellen berekenen hoeveel mannen en hoeveel vrouwen er in de totale opleiding wiskunde zitten, men kan het gemiddeld aantal vrouwen per module en het

gemiddeld aantal mannen per module berekenen en besluiten dat de verhouding vrouwen ten opzichte van mannen 15 op 20 of 3 op 4 is.

 Bijvoorbeeld: uit een staafgrafiek van zetelverdeling in de gemeenteraad door optellen mogelijke meerderheden afleiden.

 Bijvoorbeeld: uit een lijngrafiek over bevolkingsevolutie door aftrekken afleiden hoeveel mensen er tussen 1990 en 2000 uit een stad verdwenen zijn of bijgekomen,

berekenen wat de gemiddelde stijging/daling per jaar is.  Bijvoorbeeld een cirkeldiagram dat procentueel de

leeftijden van de cursisten in een Centrum Basiseducatie weergeeft (jonger dan 25, 25-35, 35-45,45-55,55-65,65 en ouder) . Door optellen kan men zien hoeveel procent cursisten jonger is dan 45.

ALGEBRA: VERANDERING, RELATIES