• No results found

In juni 1999 heeft de Raad van Keulen de Commissie gevraagd erop toe te zien dat in Midden- en Oost-Europa strenge veiligheidsnormen worden toegepast. Op grond van dit mandaat is de Commissie in twee etappes te werk gegaan. Eerst heeft zij onderzocht welke reactoren moeten worden gesloten. Vervolgens heeft zij samen met de Raad een methode uitgewerkt om de veiligheid van nucleaire installaties in de kandidaat-lidstaten te beoordelen.

Zoals in het Groenboek is gezegd, is de toekomst van kernenergie in Europa onzeker.

De toekomst van kernenergie is afhankelijk van een aantal factoren, waaronder de veiligheid van de reactoren in de kandidaat-lidstaten. Daarom heeft de Unie aan sommige kandidaat-lidstaten gevraagd kernreactoren te sluiten. Daar staat tegenover dat de Unie deelneemt in de ontmantelingskosten en financiële middelen beschikbaar stelt.

a) De reactoren waar het om gaat

Er zijn drie kandidaat-lidstaten waar kernreactoren versneld moeten worden gesloten:

Bulgarije (Kozloduy 1 tot en met 4), Litouwen (Ignalina 1 en 2) en Slowakije (Bohunice 1 en 2). In juni 2002 heeft Litouwen toegezegd Ignalina 2 voor 2009 te sluiten. De Commissie verwacht dat Bulgarije dit jaar zal besluiten over de vervroegde sluiting van de reactoren 3 en 4 van Kozloduy. De Europese Unie is van mening dat de sluiting in 2006 moet plaatsvinden. De sluitingsdata moeten worden bevestigd in de toetredingsverdragen.

Internationale deskundigen zijn van mening dat het ontwerp van deze reactoren ernstige gebreken vertoont die niet op realistische wijze tegen redelijke kosten kunnen worden verholpen. Ook in een in maart 1999 gepubliceerd rapport van de WENRA (Western European Nuclear Regulators Association)22, een associatie van de veiligheidsinstanties van negen lidstaten van de Unie, wordt geconcludeerd dat de betrokken eenheden, ondanks alle inspanningen om deze te verbeteren, naar westerse normen geen aanvaardbaar veiligheidsniveau kunnen bereiken.

Bij het opstellen van de tekst van Agenda 2000, waarin de sluitingsdata van vijf eenheden worden bevestigd en wordt vastgesteld dat in 2002 definitieve besluiten

22 Duitsland, België, Spanje, Finland, Frankrijk, Italië, Nederland, Verenigd Koninkrijk, Zweden.

moeten worden genomen over drie andere reactoren, heeft de Commissie zich gebaseerd op internationale deskundigen.

b) Ontmantelingskosten en financiële middelen

De Gemeenschap heeft via het PHARE-programma al jarenlang steun verleend aan projecten in de nucleaire sector van de kandidaat-lidstaten. Een aantal hiervan betreft activiteiten in verband met de definitieve stillegging: verwerking van afval, opberging van splijtstof, planning van de activiteiten, enz.

Hoge ontmantelingskosten

Via het PHARE-programma is de Gemeenschap de belangrijkste financier van de internationale ontmantelingsfondsen die worden beheerd door de EBWO (Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling). Voor de drie landen waar centrales vroegtijdig moeten worden gesloten, staat namelijk vast dat de nationale fondsen die voor de ontmanteling zijn gereserveerd, over onvoldoende middelen beschikken om alle werkzaamheden in verband met de volledige sloop uit te voeren.

Op zijn laatste vergadering, in Brussel op 24 en 25 oktober 2002, heeft de Europese Raad het volgende verklaard: " Gezien de bevestiging van Litouwen dat eenheid 1 van de kerncentrale van Ignalina vóór 2005 zal worden gesloten en de toezegging van Litouwen dat eenheid 2 uiterlijk in 2009 zal worden gesloten, zal een programma van ondersteunende activiteiten voor de ontmanteling van die kerncentrale worden vastgesteld." Daarbij werd het volgende aangetekend: "De vastleggingskredieten voor dit programma zullen 70 miljoen euro bedragen voor elk van de jaren 2004, 2005 en 2006." Tenslotte heeft de Raad eraan herinnerd dat "de Europese Unie bevestigt uit solidariteit met Litouwen bereid te zijn ook na 2006 voldoende aanvullende communautaire bijstand voor de ontmanteling te blijven verlenen."

Tevens heeft de Raad laten weten dat "Om de in het kader van PHARE geplande pretoetredingssteun voor de ontmanteling van de kerncentrale van Bohunice in Slowakije voort te zetten, ... voor elk van de jaren 2004, 2005 en 2006 20 miljoen euro aan vastleggingskredieten [is] gereserveerd."

De Europese Raad gaf daarbij de volgende toelichting: "Deze geraamde cijfers moeten aangepast worden in het licht van de uitgaven van de ontmantelingsfondsen voor Ignalina en Bohunice. De vastleggingen uit hoofde van PHARE zijn hoger dan geraamd voor Ignalina, maar lager dan geraamd voor Bohunice."

Financiële vooruitzichten

De Commissie is geen verplichtingen aangegaan voor de periode na 2006, hoewel dan, gezien de tijdschema's voor de ontmanteling, de meeste financiële middelen nodig zullen zijn.

Het staat vast dat de aarzelende houding van Litouwen en Bulgarije om zich tot sluitingen te verbinden samenhangt met het feit dat er van de zijde van de Commissie geen duidelijke financiële toezegging is, met name voor de periode 2007-2010. De Commissie dient dan ook extra aandacht aan deze twee landen te schenken bij de opstelling van het volgende financiële pakket.

B. HET BEHEER VAN BESTRAALDE SPLIJTSTOF EN RADIOACTIEF AFVAL

Na een halve eeuw van ontwikkeling van kernenergie in de gehele wereld en de ophoping van radioactief afval kent Europa, evenmin als de rest van de wereld, nog steeds geen nationale beleidsmaatregelen die tot een definitieve oplossing voor de problematiek van alle afvalstoffen van nucleaire oorsprong kunnen leiden. Zoals echter is benadrukt in het Groenboek over de continuïteit van de energievoorziening23 is kernenergie alleen een houdbare optie als eindelijk een bevredigende en zo transparant mogelijke oplossing wordt gevonden voor het radioactieve afval. Recente opiniepeilingen die door de Commissie24 zijn georganiseerd bevestigen dat veilig en betrouwbaar beheer van radioactieve afvalstoffen een cruciaal element is van elke discussie over de toekomst van kernenergie.

De problemen doen zich vooral voor bij de gevaarlijkste afvalstoffen van het laatste deel van de splijtstofkringloop. Deze vormen 5% van het totale volume van de nucleaire afvalstoffen, maar bevatten 95% van de radioactiviteit. Momenteel worden deze afvalstoffen tijdelijk aan of vlak onder de oppervlakte opgeslagen in interim-opslagplaatsen. Over deze tijdelijke opslag, die momenteel echter van onbepaalde duur is, bestaat ongerustheid wat de kwetsbaarheid van deze locaties betreft, met name na de gebeurtenissen van de elfde september 2001.

Het zoeken naar een oplossing voor de definitieve opberging van de afvalstoffen gaat door. De mogelijkheden voor de opberging moeten verder worden ontwikkeld op basis van de meest recente geavanceerde technologieën, waarbij een hoog veiligheidsniveau in acht moeten worden genomen.

Op grond van deze experimenten kan worden bevestigd dat de opberging op grote diepte momenteel de best haalbare en meest betrouwbare optie is en dat de technieken om de bergplaatsen aan te leggen en te exploiteren thans voldoende ver zijn ontwikkeld om in de praktijk te worden gebracht. Op dit gebied zijn er op verschillende plaatsen in de EU en in Zwitserland ondergrondse laboratoria waar de meest veelbelovende geologische lagen gedetailleerd kunnen worden onderzocht. In Europa hebben en Zweden en Finland al gekozen voor opberging op grote diepte en de eerste haalbaarheidsstudies uitgevoerd. Desondanks kan de opberging in de geselecteerde locaties niet voor 2015-2020 realiteit worden. De ramingen van de opbergkosten verschillen van land tot land, maar vormen slechts een beperkte fractie van de totale kilowattuurkosten.

Hoewel geologische opberging op grote diepte een definitieve oplossing vormt, moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid om, wanneer in de toekomst meer geavanceerde technologische oplossingen worden gevonden die tegen redelijke kosten meer zekerheid bieden, deze afvalstoffen weer terug te halen. Deze mogelijkheid bestaat dankzij de fundamentele strategie van "concentreren en inperken" die waarborgt dat de afvalstoffen nadat de zij zijn begraven nog eeuwenlang geïsoleerd van het milieu en stabiel blijven.

23 COM(2000)769, 29 november 2000, "Op weg naar een Europese strategie voor een continue energievoorziening", Bureau voor Officiële Publicaties der Europese Gemeenschappen, 2001, ISBN 92-894-0319-5.

24 Eurobarometer nr. 56, 2001 – Europeans and Radioactive Waste (http://europa.eu.int/comm/energy/nuclear/pdf/eb56_radwaste_en.pdf).

De nieuwe afvalbehandelingstechnologieën die het mogelijk maken het gehalte aan langlevende radioactieve isotopen te verlagen, zijn geen alternatief voor geologische opberging, maar vormen wel een belangrijke complementaire strategie. Naast de ontwikkeling van diepe opbergplaatsen moet de ontwikkeling van nieuwe technologieën worden voortgezet om toekomstige generaties de mogelijkheid te bieden de meest doelmatige vorm van afvalbehandeling toe te passen, bijvoorbeeld

"scheiding en transmutatie". In het zesde kaderprogramma van Euratom voor de periode 2002-2006 is dan ook een deel van de beschikbare middelen voor radioactief afval uitgetrokken voor onderzoek van nieuwe technologieën naast het onderzoek aan opbergplaatsen. Los van de toekomstige keuzen ten aanzien van het energiebeleid is het ondenkbaar dat het huidige afval niet zo zou worden opgeborgen dat de volksgezondheid en milieubescherming op lange termijn gegarandeerd zijn.