• No results found

Sieraden op het portret van Maria van Voorst van Doorwerth

In document Sieraden uit de periode 1600-1650 (pagina 38-55)

Het portret van Maria van Voorst van

Doorwerth uit 1608, tegenwoordig in Kasteel Duivenvoorde, vormt een interessante casus voor dit onderzoek (zie afb. 21). Het portret bevat zowel lokale als internationale elementen van rond de eeuwwisseling.

Hierdoor kan in dit hoofdstuk context geschapen worden voor de Nederlandse sieraadmode rond 1600. Bovendien is naast het portret ook een inventaris van Maria van Voorst overgeleverd. Wat zij bezat aan kleding en sieraden is gepubliceerd in 1981 in het boek Nederlandse kunstnijverheid en interieurkunst. 81 Hierin wordt een beschrijving gegeven van haar bezit. In deze tekst wordt de relatie van haar sieraden met die op andere portretten, nog bestaande sieraden en inventarissen uit de desbetreffende periode niet aangehaald. Daarom ligt de nadruk van dit hoofdstuk op de sieraadtypen die zij draagt en of deze representatief zijn voor het begin van de zeventiende eeuw in de Nederlanden.

In het jaar 1608 werden Johan van Wassenaer ende Duvenvoirde en zijn vrouw Maria van Voorst van Doorwerth (ook wel geschreven als van Voerst van Doorwerth) geportretteerd door Evert Crynsz. van der Maes (1577-1646/47).82 Deze Haagse schilder portretteerde Maria in een rijk gedecoreerd kostuum en met een groot aantal sieraden. Zij draagt een met goud geborduurd lijfje van purperen satijnen stof en een rok in dezelfde kleur met gouden passementen. Over haar lijfje heeft ze een zwart fluwelen vlieger of mantel aan. De versiering met gouden galon

81 Klooster 1981 (zie noot 14).

82 Klooster 1981 (zie noot 14), pp. 50-52.

Afb. 21. Evert Crijnsz. van der Maes, Portret van Maria van Voorst van Doorwerth, 1608, olieverf op paneel, 108 x 79 cm, Kasteel Duivenvoorde.

en gouden borduursels op de mouwen verraden dat het om een kostbaar exemplaar gaat.83 Om haar hals heeft ze een plooikraag en in het haar zijn maar liefst drie haarsieraden te zien.

Onder de kraag pronkt een parelketting in vele snoeren, die bij elkaar wordt gehouden door een rood lint met daaraan een pendant. Op het hoofd heeft ze een kapje dat is afgezet met parels. Een lang meersnoerige gouden schakelketting hangt over haar schouders en om haar polsen hangen gouden armbanden. Aan de rijk gedecoreerde rechtermouw draagt zij ook nog een rijk gedecoreerd ‘carcant’. Van meer bescheiden aard zijn de eenvoudige oorbel en de ring aan haar rechterwijsvinger.

Maria van Voorst behoorde door haar afkomst en haar huwelijk tot de rijkere kringen van Holland. Ze werd circa 1574 geboren als enig kind uit het tweede huwelijk van Frederik van Voorst van Doorwerth, raad in het hof van Gelre, en Machteld Sasbout van Spaland, dochter van de kanselier van Gelre en Zutphen. Door het overlijden van haar vader verhuisde zij met haar moeder en grootvader, Arnold Sasbout, naar Antwerpen en in 1581 naar Den Haag. In de laatst genoemde stad zou Maria van Voorst een groot deel van haar jeugd slijten. In 1601 trouwde ze er met Johan van Wassenaer van Duivenvoorde. Hij was kasteelheer van Duvenvoirde en door zijn afkomst zouden hem allerlei hoge ambten ten deel vallen. In 1603 nam hij namens de ridderschap zitting in de Staten van Holland.84 Dit vooraanstaande echtpaar vestigde zich in Den Haag, waar zij een huis bezaten aan het Voorhout.85 Het was in deze stad dat Evert van der Maes in 1608 hun portretten schilderde. Twee jaar daarna overleed Maria op 16 december 1610.

Zij liet haar man met drie kinderen achter. Uit haar testament wordt duidelijk dat haar kleding en juwelen aan haar dochters zijn nagelaten.86

Haar juwelen bevonden zich in een ‘viercante juweel cofferken becleedt met groen fluweel met uuyttreckende laijen’, waarin haar sieraden waarschijnlijk nog enige tijd zouden blijven aangezien haar dochters nog zeer jong waren. In de inventaris worden twee dochters genoemd:

Theodora in 1607 geboren en Machteld waarschijnlijk in 1608 geboren. In 1610 bracht ze de

83 Klooster 1981 (zie noot 14), pp. 53-57.

84 E.A. Canneman, L.J. van der Klooster, De geschiedenis van het Kasteel Duivenvoorde en zijn bewoners,

‘s-Gravenhage 1967, p. 17.

85 Haar huis werd later bewoond door Constantijn Huygens.

86 Klooster 1981 (zie noot 14), pp. 58-61.

mannelijke erfgenaam ter wereld: Arent (VIII) van Wassenaer. Maria van Voorst stierf in datzelfde jaar. In haar inventaris worden ‘de juwelen bij testamente van de voorsz. Juffrouwe van Voorst gemaeckt aen haer dochters’. Bij een aantal sieraden wordt specifiek de naam genoemd, zoals bij: ‘Een paer oorpendanten elcx met vijff diamantgens ende drie onder aen hangende comen toe Theodora’.

Dat sieraden doorgaans aan de dochters werden nagelaten blijkt uit verschillende nalatenschappen die voor dit onderzoek zijn onderzocht. Voorbeelden hiervan zijn het nalatenschap van Anna Elisabeth van Lockhorst, Maria Rutgers en Margaretha van Doeyenburg. Wanneer een dochter was overleden dan ging het erfdeel over naar haar kinderen, zo blijkt uit het testament en de codicillen van Joan Huydecoper.87 Anna Elisabeth van Lockhorst, woonachtig in Slot Zuylen in Utrecht, liet net als Maria van Voorst een

‘kofferken met root fluweel overtogen juwelen’ met de gehele inhoud na aan haar dochters.

De inhoud van het koffertje beslaat maar liefst drie pagina’s in de akte. Nog steeds bezitten veel vrouwen sieraadkistjes, in de zeventiende eeuw was dit in veel gevallen een koffertje al dan niet met lades. In zeven van de onderzochte inventarissen wordt melding gemaakt van zo’n object. In het geval van de inventaris van de welgestelde Vlaamse koopman Daniel van der Meulen ‘een paerts fluwelen cofferken van binnen met root fluweel gevoert ende versiert mit vergulden slootwerc’.88 In andere gevallen was het van zilver of van hout.89 Waarschijnlijk is een soortgelijk koffertje afgebeeld op verschillende schilderijen van Vermeer en een van Jan Bruegel (zie afb. 22 en 23). In het schilderij van Jan Brueghel is mogelijk een lade of een

87 Akte van juwelenkoffer van Anna Elisabeth van Lokhorst: Utrechts Archief 76:720 Huis Zuilen.

Scheiding van roerende goederen in nalatenschap van Maria Rutgers, 1653: Stadsarchief Amsterdam 88:809.

Toedeling aan kinderen uit de nalatenschap Margaretha van Doeyenburg, 1674: Utrechts Archief 1002:93. Kasboek Joan Huydecoper, 1620-1635, 1644-1659: Utrechts Archief 67:30.

88 Boedelinventaris van Daniel van der Meulen, 1600-1601: G.A.L. Archief van der Meulen nr. 68.

89 Zie voor alle gebruikte inventarissen de literatuurlijst.

Afb. 22. J. Brueghel de jongere, Stilleven met juwelen, 1618, olieverf op paneel, 50 x 50 cm, Museum voor Schone Kunsten, Brussel.

gedeelte van een klein koffertje te zien met daarnaast een haarnaald met daaraan een parel, twee ringen, een pendant en over het kistje hangen een armband en een parelsnoer. In de schilderijen van Vermeer komt vaker een koffertje voor, waarbij vaak een parelsnoer is afgebeeld, bijvoorbeeld het koffertje met slootwerk in de Schrijvende vrouw in het geel. In Vrouw met weegschaal staat een geopend rood gevoerd koffertje waarover gouden schakelketens en een parelsnoer hangen. Net als in het schilderij van Jan Brueghel liggen er ook munten of penningen bij de sieraden. Waarschijnlijk verwijzen deze objecten naar rijkdom, ijdelheid en status. De parels in Vermeers werk wijzen volgens Walter Liedtke naar de liefde.90 In een artikel voor Simiolus legt Eddy de Jongh uit dat de parel kan verwijzen naar verschillende betekenissen en dat de context van een schilderij hiervoor bepalend is. In het geval van de liefde kan de parel symbool staan voor de maagdelijkheid waarmee de vrouw in het huwelijk treedt en daardoor ook voor het trouwzijn aan haar man. Op vele schilderijen is het echter slechts een accessoires dat de status en welvaart van een persoon verbeeldt.91

Na de uiteenzetting van het land, de huizen, de renten en goederen worden de juwelen in de inventaris van Maria van Voorst van Doorwerth in het nalatenschap genoemd.92 In de hier volgende beschouwing worden sieraden uitgelicht die ook op het portret te zien zijn. Deze

90 W. Liedtke, Vermeer: Het volledige werk, Antwerpen 2011, p. 124.

91 E. de Jongh, ‘Pearls of Virtue and Pearls of Vice’, Simiolus 8 nr. 2 (1975-1976), pp. 69-97.

92 Klooster 1981 (zie noot 14), pp. 58-61.

Afb. 23. Detail van J. Vermeer, Schrijvende vrouw in het geel, ca. 1665-67, olieverf op doek, 45 x 39,9 cm en Vrouw met weegschaal, ca. 1663-1664, olieverf op doek, 40,3 x 35,6 cm, National Gallery of Art, Washington.

worden vervolgens vergeleken met sieraden op andere portretten, nog bestaande sieraden en vermeldingen ervan in inventarissen van rond de eeuwwisseling.

Het eerste sieraad dat genoemd wordt is de gouden schakelketting. De gouden keten waarmee zij is afgebeeld op het portret was ongetwijfeld de kostbaarste van de vier die ze in haar bezit had. Dit exemplaar wordt omschreven als ‘een goude ketting wegende negentwintich oncen min een Engelse’

en had een getaxeerde waarde van 955 gulden. De parelketting wordt omschreven als ‘een ketting van cleyne ronde paerlen van twaalf toeren’. Hieraan is een pendant bevestigd dat vermeld wordt als ‘een bague met een figuyrtgen in’t midde hebbende een croon over’ t hooft, verciert met een cleyn diamantgen ende drie robijntgens, hebbende rontsomme vijff robijnen, een diamant drie staende ende drie hangende paerlen’. Deze hanger werd in 1625 op 70 gulden geschat en ‘De bagge met de Pallas’, genoemd.

Opvallend is dat deze sieraden en de manier waarop Maria zich presenteert op het portret afwijkt van de voor deze scriptie onderzochte portretten uit de Nederlanden (zie bijlage 4, pp.

1, 2 en 4.). Alleen het portret van Theodora Maria van Zalland, uit de Stichting Oosterland, Sirjansland en Oosterstein (zie afb. 24) komt zowel door het hoge haar als de draagwijze van de parelketting enigszins overeen. De lange parelketting die Theodora draagt om haar hals in drie rijen wordt met een juwelenstrik bijeengehouden op soortgelijke wijze en om de schouders hangt eveneens een lange gouden schakelketting van meerdere rijen. Op de andere portretten geschilderd in de periode 1600-1625 komt vaak alleen een gouden ketting voor die gedragen wordt op de wijze waarop Maria de parelketting draagt. Deze gouden ketens worden echter meestal bijeengehouden door een rozet en niet door een pendant, zoals de ‘bague met een figuyrtgen in’t midde’. In de onderzochte inventarissen vond ik eveneens meldingen van schakelketens. Tussen de beschrijving van de juwelen van Princes Anna van Oranje uit

Afb. 24. Paulus Moreelse, Portret van Theodora Maria van Zalland, echtgenote van Zeger van Middachten, olieverf op paneel, 69 x 53 cm, Stichting Oosterland, Sirjansland en Oosterstein.

1587 staat heel precies beschreven uit hoeveel schakels haar gouden ketens bestonden (een met 119 en een met 293 schakels). In de boedel van koopman Daniel van der Meulen uit 1600-1601 wordt een ‘effen ronde goude schaeckelketentgens halff gedraeyt om aen den hals te dragen’ genoemd. In het kasboek van de koopman Joan Huydecoper 1620-1635 staat een exemplaar beschreven van 203,- gulden.93

De bague of pendant op het portret van Maria van Voorst die hangt aan de parelketting oogt als een juweel uit het laatste kwart van de zestiende eeuw. Het vertoont grote overeenkomsten met de ontwerpen van de graveur Hans Collaert (ca. 1525/1530 – 1580). Deze Antwerpse juwelenontwerper plaatsten zijn figuren in tabernakels of in niches. Collaert overleefde de val van Antwerpen niet, maar zijn ontwerpen werden bekend in heel Europa door zijn Opus postremum. Het waren onder andere Amsterdamse goudsmeden die zijn ontwerpen gebruikten ter inspiratie (zie afb.

25 t/m 28).94 Klooster en Akkerman gebruikten dit argument om de pendant tot erfstuk van Maria’s moeder te bestempelen, die enige jaren in Antwerpen had gewoond.95 Dit type sieraad was echter in de Noordelijke-Nederlanden rond de eeuwwisseling waarschijnlijk gewoon te verkrijgen en kan door Maria van Voorst zelf zijn aangeschaft.

Dit type sieraad behoort tot de zogenaamde kleinoden, kleine kostbare voorwerpen, en kwam voor in hogere kringen. Sophia Hedwig van Brunswijk, echtgenote van Ernst Casimir van Nassau-Dietz, bezat bijvoorbeeld vele kleinoden, waaronder een met een Charitas, de ridder

93 Inventaris van Princes Anna van Oranje, echtgenote van Graaf Willem Lodewijk van Nassau in 1587 ten huwelijk medegebracht en bij haar huwelijk gekregen: Koninklijk Huisarchief A22. Boedelinventaris van Daniel van der Meulen, 1600-1601: G.A.L. Archief van der Meulen nr. 68. Kasboek Joan Huydecoper, 1620-1635, 1644-1659:

Utrechts Archief 67:30.

94 Hackenbroch 1980 (zie noot 9), pp. 234-237, 262.

95 Klooster 1981 (zie noot 14), p. 55.

Akkerman, ‘De sieraden van Maria van Voerst van Doorwerth’, Cachet nr. 33 (2005), pp. 16-21.

Afb. 25. Pendant met charitas, late zestiende of vroege zeventiende eeuw, Goud, gedeel-telijk geëmailleerd en bezet met diamanten, robijnen en parels, waarschijnlijk Duits, 12,9 cm hoog, Metropolitan Museum of Art.

Marcus Curtius en David en Goliath.96 Princes Anna van Oranje bezat een kleinood met ‘inne midden een manneke’ met diamant, drie robijnen, twee smaragden en drie aanhangende parels. Daarnaast bezat zij ook een kleinood met een Victoria, een Charitas en een ridder St.

Joris. Een hanger als op het portret van Maria van Voorst komt in de Nederlanden op portretten

96 Gans 1961 (zie noot 28), p. 45.

Afb. 26. Prent en tekening van H. Collaert (I), Hanger met vredesgodin met palmtak, 1581, gravure, Rijksmuseum Amsterdam (RP-P-1939-70).

Afb. 27. Prentmaker H. Collaert (I), ontwerper Monogrammist EVG, Hanger met Diana, 1555 -1576, gravure, Rijksmuseum Amsterdam (RP-P-1898-A-20193).

Afb. 28. Detail van E. C. van der Maes, Portret van Maria van Voorst van Doorwerth, 1608, olieverf op paneel, 108 x 79 cm, Kasteel Duivenvoorde.

Afb. 29. J.A. van Ravesteyn, Catharina, Gravin van den Bergh, 1617, Elisabeth Weeshuis Culemborg.

uit de zeventiende eeuw maar een enkele keer voor. Een zeldzaam voorbeeld is te zien op het portret, uit 1617 van Catharina van Culemborg, Gravin van den Bergh en echtgenote van de graaf van Culemborg Floris van Pallandt (zie afb. 29).97

Op de linker bovenarm draagt Maria een ‘carcant van XXIII stucken te weten vijff stucken elcx met een taefel van diamant, zes stucken elcx met een taefel van robijn ende twaelff stucken elcx met vier paerlen.’ Deze term komt van het Franse woord carcan wat halsband of halsbeugel betekent. Oorspronkelijk was dit een type ketting dat onder de hoge kraag werd gedragen, zoals bijvoorbeeld op het portret van Elisabeth Valois (zie afb 2), koningin van Spanje.98 Een carcant kon op verschillende manieren gedragen worden, zoals om de hals met een hanger eraan, om het middel als gordel of aan de arm. Dit type sieraad wordt ook wel beschreven als een parure, omdat het werd afgestemd op de overige sieraden die in dat geval bestaan uit meerdere opengewerkte geëmailleerde gouden plaatjes die vaak waren bezet met diamanten, parels en robijnen.99 Dit type opengewerkte sieraden is een typisch element van de Noordelijke Europese maniëristische stijl van rond de eeuwwisseling. Deze stijl werd bijvoorbeeld ook ingezet bij het vervaardigen van pomanders.100 Op de veertig onderzochte portretten uit het eerste kwart van de zeventiende eeuw zijn vierentwintig vrouwen met een gordel om het

97 Gans 1961 (zie noot 28), p. 43.

98 Evans 1989 (zie noot 5), p. 106.

99 Evans 1989 (zie noot 5), p. 106.

100 Hackenbroch 1980 (zie noot 9), p. 185.

Afb. 30. J. P. de la Cruz, Koningin Margareta van Oostenrijk, ca. 1606, olieverf op doek, 207 x 122 cm, Museo del Prado.

Afb. 31. Detail van Evert Crijnsz. van der Maes, Portret van Maria van Voorst van Doorwerth, 1608, olieverf op paneel, 108 x 79 cm, Kasteel Duivenvoorde.

middel afgebeeld. Een enkele in de stijl van de opengewerkte carcant van Maria van Voorst en de ketting van Catharina van Culemborg. De Onbekende dame geportretteerd door Van Mierevelt, Johanna Martens geschilderd door Paulus Moreelse en Beatrix van Sypesteyn geschilderd door Jan van Ravesteyn zijn ermee vereeuwigd (zie bijlage 4, pp. 1-2). In dertien van de portretten komt een ander type gordel voor: een schakelketting die overeenkomt met de eerder genoemde stijl van gouden ketens. In een aantal gevallen eindigt de gordel in een soort rozet, zoals een gordel in het Nationaal Museum in Boedapest en het Rijksmuseum in Amsterdam (zie bijlage 4, p. 3). Aan de gordels op de onderzochte portretten wordt in zes gevallen een schakelketting gedragen met daaraan een pomander of een reukbal (in het engels meestal omschreven als belt pendant). In verschillende collecties zijn nog dergelijke sieraden te vinden. De pomanders op de portretten lijken het meest overeen te komen met de opengewerkte exemplaren die zich in het Smithsonian in Washington, Metropolitan Museum of Art in New York en het Victoria & Albert Museum in Londen bevinden (zie afb. 34 t/m 36 en bijlage 4, pp. 1-3).

In de onderzochte inventarissen uit de late zestiende en begin zeventiende eeuw komen termen als ‘gurtlen’, gordels en riemen voor, waarvan maar liefst achttien in de inventaris vermoedelijk van Elisabeth van Culemborg, gravin van Hohenzollern uit 1593. In de inventaris van Amalia van Solms heet het een ‘riem om het lijff te draegen’. Dat gordels ook in zilver Afb. 32. Collier, ca. 1600, Geëmailleerd goud, diamanten, pobijnen en parels, Handelaar Alexis Kugel.

Afb. 33. G. Geldorp, Hortensia del Prado (gest 1627). Echtgenote van Jean Fourmenois, 1596, olieverf op paneel, 96 x 71 cm, Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-2072).

voorkwamen blijkt niet alleen uit nog bestaande exemplaren zoals in bijlage 4, maar ook uit de ‘silver vergulden vrouwengordel met 1 kruys, Duyts werck’ in de inventaris van Beatrix Ernst en haar man Pieter Ouseel. Het is mogelijk dat de gordel met ketting voor velen een vervanging is geweest voor de katholieke rozenkrans met kruis.101 Pomanders zijn te vinden onder de termen ‘ruykers en pomanderen. Elisabeth van Culemborg bezat drie ‘ruykers’. Sophia Hedwig van Brunswijk had verschillende kettens met pomanders en een ‘kleinod vor geruch met twee diamanten en elf robijnen.102 Niet alleen de hoge klasse droeg pomanders, maar ook regentenvrouwen die verder niet aan de sieraadmode van de adel meededen. Een van de redenen daarvoor was dat het naast een mooi sieraad ook een praktisch doel had door voor een aangename geur te zorgen.103 De gordel met of zonder pomander komt diverse malen voor op de voor deze scriptie onderzochte portretten uit de Noordelijke-Nederlanden tussen 1600-1625.

Het gaat daarbij om portretten vervaardigd door Cornelis van der Voort in Amsterdam, Frans Hals in Haarlem, Jan van Ravesteyn in Den Haag, Michiel van Mierevelt in Delft en Paulus Moreelse in Utrecht.104

101 Gans 1961 (zie noot 28), p. 67.

102 Gans 1961 (zie noot 28), p. 66.

103 Gans 1961 (zie noot 28), pp. 66-67.

104 R.E.O. Ekkart, e.a., Hollanders in beeld: portretten uit de Gouden Eeuw, Den Haag 2007, p. 25.

Afb. 34. Anoniem, Portret van een vrouw, waarschijnlijk Maria Schuurman (1575-1621), ca. 1599-1600, olieverf op paneel, 114 x 83,5 cm., Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-1309).

Afb. 35. C. van der Voort, Portret van Brechtje Overrijn van Schoterbosch (1592-1618), 1614, olieverf op paneel, 114,3 x 82,9 cm., Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-1243).

Afb. 36. Pomander, 1590-1600, Wenen, National Collections, Smithsonian Institutions, Washington, D.C.

Dat we op het portret van Maria te maken hebben met een kostbaar internationaal

georiënteerd carcant dat voor de rijkeren was weggelegd blijkt ook uit de overeenkomst met een sieraad op het portret van Margareta van Oostenrijk (1584-1611) dat zich bevindt in Museo del Prado. Zij huwde Filip III in 1599. Haar portret is in hetzelfde jaar (1608) geschilderd als het portret van Maria van Voorst. In deze periode vonden de vredesonderhandelingen plaats tussen de Noordelijke-Nederlanden en de Spanjaarden, waarbij de man van Margaretha een grote rol speelde. De onderhandelingen zouden resulteren in het Twaalfjarig Bestand (1609-1621). Een van haar kinderen was de toekomstige koning van Spanje en landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden Filip IV. Net als Maria van Voorst draagt zij de carcant aan de arm en een soortgelijk sieraad als gordel om haar middel. Op het portret van Hortensia del Prado (gestorven in 1627), echtgenote van Jean Fourmenois is een soortgelijk sieraad te zien aan de onderarm. Zij werd geportretteerd door Gortzius Geldorp in 1596.

Onder de onderzochte inventarissen bevindt zich een lijst met carcanten van Sophia Hedwig van Brunswijk uit 1611.105 Ze bezat er maar liefst zes met een getaxeerde waarde tussen de 2.046,- gulden voor een ‘halsbant mit zehen groszen stuken’ en 7.750,- gulden voor een carcant bestaande uit acht stuken, waarvan elk met zes diamanten, vier robijnen en vier parels. Aan de laatste zat aan het middelste deel een kleinood met vele edelstenen en parels.

‘Een gouden carcant bestaende in een en twintigh stucks met diamantjes beseth’, met een getaxeerde waarde van 750,- gulden en nog een van zestien stukken van 260,- worden genoemd in de inventaris van koopmansvrouw Elisabeth Jacobs Pancras. Dat het hier om een ander kaliber gaat blijkt uit de getaxeerde waarde die wordt vermeld. De term carcant wordt in de laatstgenoemde waarschijnlijk gehanteerd als algemeen woord voor ketting. Volgens Van der Klooster kwam de carcant aan de mouw betrekkelijk weinig voor.106 Uit mijn onderzoek is gebleken dat dit type sieraad gezocht moet worden in adellijke kringen in Europa en inderdaad weinig voorkomt in de Nederlanden. Dit type sieraad heeft behoord tot de internationale mode in de hoogste kringen. In het Den Haag van Maria van Voorst had de internationale mode door het diplomatieke verkeer in de stad meer invloed dan bijvoorbeeld in Amsterdam, bij de

105 Inventaris van de juwelen van Sophia Hedwig van Brunswijk, 1611: Koninklijk Huisarchief A23.

Inventaris van Elisabeth Jacobs Pancra, 1656: Stadsarchief Amsterdam not. archief 1778.

106 Klooster 1981 (zie noot 14), p. 55.

regentenvrouwen.107 Dit verklaart waarom er op het portret van Maria meer internationale invloeden te vinden zijn dan op de onderzochte portretten (zie bijlage 4, pp. 1-5).

Op het haar dat is afgezet met ‘een paerle cant van grootachtige paerlen claverblats gewijs van LXXXIX claverbladen’ draagt Maria een ‘aechdisse van paerlemoer in gout geset met een kettincgen van vijftien cleyne schaeckelen’. Links daarvan ‘een baechgen hebbende in’t midden een ooge verciert met thien tafelen van robijn hebbende rontsom vier tafelen van diamant met drie hangende paerlen’. Eronder is ook nog een eenvoudige parel aan een kettinkje te zien.

Waarschijnlijk zijn alle drie deze sieraden aan een haarnaald bevestigd. In haar inventaris worden drie naalden genoemd: ‘twee goude geamoilleerde naelden met paerlen’ en ‘een goude naelde daer op gescreven staet aen d’een zijde, j’espere en Dieu 1607 ende aen d’ander zijde M.

de Voerst D.D.’.

De haarnaald was meestal een tien tot twaalf centimeter lang plat staafje dat met het spitse deel onder een muts of kapje in het haar werd gestoken (zie afb. 41). Aan het andere uiteinde zat een oog of haakje, waaraan een hanger bevestigd kon worden.108 Volgens Akkerman komt de haarnaald met hanger verhoudingsgewijs weinig voor op zeventiende-eeuwse portretten en werden ze vooral door jonge rijke vrouwen gedragen.109 Daarnaast zegt hij een verband te zien tussen de huwelijkse staat van de geportretteerde en de kant waaraan het sieraad gedragen werd.110 Uit het onderzoek dat voor deze scriptie is verricht naar haarnaalden op portretten blijkt inderdaad dat het om welgestelde jonge dames gaat. Op de 80 voor deze scriptie onderzochte portretten uit de periode 1600-1650 is op twaalf een haarnaald met hanger afgebeeld. Deze portretten vallen allen binnen de periode 1600-1625. De kant waaraan het sieraad gedragen werd kan te maken hebben met de huwelijkse staat, maar ook met de compositie van pendantportretten. Een huwelijk was het meest gebruikelijke moment om een portret te laten schilderen, waardoor de meeste die zijn overgeleverd in deze categorie vallen.

107 Akkerman 2005 (zie noot 95), pp. 16-21.

108 Schipper-van Lottum, ‘Sieraden nader bekeken aan de hand van advertenties uit de Amsterdamse Courant tussen de jaren 1672 en 1740’ Antiek 1984, pp. 437-461.

109 K. Akkerman. ‘Van haarnaald tot pereboom, van ferronnière tot stiftje; de voorhoofdsieraden van de Noordhollandse klederdracht en hun oorsprong’ Antiek 22 nr. 4 (1987), pp. 210-226.

110 Akkerman 1987 (zie noot 109), pp. 210-226.

In document Sieraden uit de periode 1600-1650 (pagina 38-55)