• No results found

De lage waardering van de vindplaats leidt tot het selectieadvies: niet behoudenswaardig. Het selec-tieadvies van Econsultancy is daarom dan ook om geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plan-gebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling. Het definitieve selectiebesluit zal worden genomen door de bevoegde overheid, de Gemeente Oirschot.

Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onder-zoeksmethode. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Econsultancy wil de opdrachtgever er daarom op wijzen dat, mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, er conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van OCW (de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed: ARCHIS-meldpunt, telefoon 033-4227682), de gemeente Oir-schot of de provincie Noord-Brabant.

Rapport 8653.001 versie 2 Pagina 26 van 29

7 BEANTWOORDING VAN DE ONDERZOEKSVRAGEN

In paragraaf 4.3 zijn de onderzoeksvragen gesteld waarop het proefsleuvenonderzoek antwoord zou moeten geven. In dit hoofdstuk zal getracht worden dat te realiseren. De resultaten van het

1. Wat is de aard, diepteligging, datering, samenhang en spreiding van de aanwezige archeologische resten, grondsporen en structuren (horizontaal en verticaal)?

De enkeerdgrond in het plangebied bestond hoofdzakelijk uit een Aap-horizont (bouwvoor) die vrij dik was. In de meeste profielen was de enkeerdgrond verploegd met het zand van de C-horizont. Het is mogelijk dat de ondergrond vanwege de lemigheid diep is geploegd om een betere waterhuishouding te verkrijgen. Hoe dan ook was in alle profielen de natuurlijke veldpodzolgrond geheel verstoord door ploegwerkzaamheden en waarschijnlijk opgenomen in de onderzijde van de Aap-horizont. De intacte horizont wordt aangetroffen vanaf ca. 50 cm -mv. Alleen in proefsleuf 7 zat de top van de C-horizont aan de voet van de welving op ca. 150 cm -mv.

De archeologische sporen die tijdens het onderzoek in het plangebied werden aangetroffen, bevinden zich onder de A-horizont meteen in de top van de C-horizont. De sporen betreffen een greppel en een drenkkuil. Verder zijn er een aantal sporen van bewortelingssystemen van heggen en bomen. Het geheel is ook in grote mate sterk gebioturbeerd. Op bepaalde plekken zijn er ook afdrukken van de tandenbak van een moderne graafmachine te zien. De sporen liggen dus onder het plaggendek op een diepte van ca. 50 cm -Mv. De drenkkuil hebben we in de tweede helft van de 18e eeuw kunnen dateren op basis van scherfmateriaal. Over de samenhang en de spreiding van de aanwezige ar-cheologische resten, grondsporen en structuren kunnen we zeggen, dat deze niet met elkaar gerela-teerd zijn, maar het resultaat zijn van individuele, los van mekaar staande, menselijke activiteiten.

2. Hoe is de conservering en gaafheid van de bodem en de archeologische resten?

Uit het proefsleuvenonderzoek is gebleken, dat de oorspronkelijke podzolbodem die in het plangebied van nature aanwezig geweest is, door verploeging geheel is verdwenen, dan wel is verploegd. De bewaring van de archeologische resten – die eigenlijk vrijwel afwezig zijn – is dan ook slecht.

3. Wat is de fysiek-landschappelijke ligging/opbouw van de vindplaatsen (geologie, bodemkunde, geomorfologie, afstand tot water, reliëf)?

Het reliëf van de dekzanden wordt gekarakteriseerd door vlaktes, depressies en dekzandkopjes, af-gewisseld met langgerekte ruggen. Het plangebied ligt binnen een zone met dekzandwelvingen. Op ca. 250 m te westen van het plangebied is een beekdal aanwezig. De landschappelijk hogere delen – de hoge dekzandruggen – liggen vooral ten zuidoosten van het plangebied en aan weerszijden van het Wilhelminakanaal ten zuiden van het plangebied. In het plangebied zijn hoge zwarte enkeerd-gronden (Code zEZ23t) aanwezig waarvan de dikte van het plaggendek varieert.

Rapport 8653.001 versie 2 Pagina 27 van 29

4. Indien het onderzoek geen archeologische resten of beperkte archeologische fenomenen (bijvoor-beeld alleen losse vondsten) oplevert, welke verklaring is hiervoor te geven? Is er (bijvoor(bijvoor-beeld) spra-ke van: aantoonbare afwezigheid van bewoning en/of actief landgebruik, verstoring van antropogene aard, beperking van de archeologische waarnemingsmogelijkheden door bodemprocessen of door werk- of weersomstandigheden?

De Montfortlaan, ten zuidoosten van Notel, die dus de verbinding vormt naar Straten, is breed opge-zet en beplant met drie rijen eiken. Het gebied wordt echter tot op de dag van vandaag nog steeds gekenmerkt door een vrij open landschap. We kunnen dus veronderstellen, dat dit gebied dunbevolkt moet zijn geweest en dat het plaggendek op de akkers tussen Notel en Straten waarschijnlijk pas laat in de Nieuwe tijd zijn ontstaan, waarschijnlijk in de tweede helft van de 18e eeuw. De ondergrond lijkt vanwege de lemigheid ook diep te zijn geploegd om een betere waterhuishouding te verkrijgen. Hoe dan ook was in alle profielen de natuurlijke veldpodzolgrond geheel verstoord door ploegwerkzaam-heden en waarschijnlijk opgenomen in de onderzijde van de Aap-horizont. Het is dan ook niet zo ver-wonderlijk, dat er in het plangebied, nauwelijks archeologische waarden aanwezig zijn.

Rapport 8653.001 versie 2 Pagina 28 van 29

LITERATUUR

Bakker, H. de & Schelling, J. 1989: Systeem van bodemclassificatie voor Nederland. De hogere ni-veaus. Wageningen.

Berendsen, H.J.A. 2005. Landschappelijk Nederland. Utrecht.

Berkvens, R. 2011. Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg, gemeente Oirschot. SRE Milieu-dienst. Eindhoven.

Bieleman, J. 1987. Boeren op het Drentse zand 1600-1910. Een nieuwe visie op de 'oude' landbouw.

Wageningen/Utrecht.

Bieleman, J. 1990. De verscheidenheid van de landbouw op de Nederlandse zandgronden tijdens de 'lange 16e eeuw'. Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 105:

537-552.

Borsboom, A.J. & Verhagen, J.W.H.P. 2012. KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek. Deel:

Proefsleuvenonderzoek. Gouda.

Bosch, J.H.A. 2005: Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode, Versie 5.2. Utrecht (TNO-rapport, NITG 05-043-A).

Centraal College van Deskundigen Archeologie (2016). Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 4.1. Stichting voor Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer. Gouda.

Debret, M., Sebag, D., Crosta, X., Massei, N., Petit, J.-R., Chapron, E. & Bout-Roumazeilles, V. 2009.

Evidence from wavelet analysis for a mid-Holocene transition in global climate forcing. Quaternary Science Reviews 28, 25-26: 2675-2688.

Dirkx, G.H.P. & Nieuwenhuizen, W. 2013. HISTLAND: historisch-landschappelijk informatiesysteem.

Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu, WOt-werkdocument 331. Wageningen

Esch-van Hout, van, C. 2003. 150 jaar Antoniuskapel. Heemkundekring “de Heerlijkheid Oirschot” - Van Den Herd 10, 3: 3-6.

Haartsen, A. 2009. Ontgonnen Verleden. Regiobeschrijvingen provincie Noord-Brabant. Bureau Lantschap.

Hiddink, H.A. 2003. Het grafritueel in de Late IJzertijd en Romeinse tijd in het Maas-Demer-Schelde-gebied, in het bijzonder van twee grafvelden bij Weert. Zuidnederlandse Archeologische Rappor-ten 11.

Koeman, S.M. 2018: Programma van Eisen aan de Montfortlaan 17 te Oirschot, KSP Archeologie.

Utrecht.

Schorn, E.A. 2018. Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase Montfort-laan (tussen huisnummers 15 en 17) te Oirschot. Gemeente Oirschot. KSP Rapport 18289.

Utrecht.

Rapport 8653.001 versie 2 Pagina 29 van 29

Spek, T. 1992. The age of plaggen soils. An evaluation of dating methods for plaggen soils in the Netherlands and Northern Germany. In: Verhoeve, A. & Vervloet, J.A.J. (eds.). The transfor-mation of the European rural landscape; methodological issues and agrarian change 1770-1914.

Papers from the 1990 meeting of the Standing European Conference for the Study of the Rural Landscape. Brussels: 72-91.

Spek, T. 2004. Het Drentse esdorpen landschap: een historisch geografische studie. Utrecht.

Stouthamer, E., Cohen, K.M. & Hoek, W.Z. 2015. De vorming van het land: geologie en geomorfolo-gie. Utrecht.

Theuws, F. 1988. De archeologie van de periferie. Studies naar de ontwikkeling van bewoning en samenleving in het Maas-Demer-Schelde gebied in de Vroege Middeleeuwen. Amsterdam.

Theuws, F., van der Heiden, M. & Verspay, J.P.W. 2011. De archeologie van de Brabantse akkers.

Amsterdam. Themata 4: 96-179.

Thünen, von, J.H. 1842. Der isolierte Staat. Rostock.

Tol, A.J., Heunks, E., Kooistra, L.I., Meurkens, L. & Verspay, J.P.W. 2017: Tussen Aarlese weg en Broekstraat. Archeologisch onderzoek van een historisch cultuurlandschap in Aarle, gemeente Best. Archol Rapport 280. Leiden.

Vera, H.L.M. 2011. … dat men het goed van den ongeboornen niet mag verkoopen. Gemene gron-den in de Meierij van Den Bosch tussen hertog en hertgang 1000-2000. Dissertatie Radboud Uni-versiteit Nijmegen.

Verspay, J.P.W. 2007. Onzichtbare Erven. Het Brabantse platteland in de Late-Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam.

Vries, de, W. 2008. Verzuring: oorzaken, effecten, kritische belastingen en monitoring van de gevol-gen van ingezet beleid. Alterra-rapport 1699. Wagevol-geningevol-gen.

BRONNEN

Archeologisch informatiesysteem Archis3, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), Amersfoort, maart 2019.

https://archis.cultureelerfgoed.nl

Rapport 8653.001 versie 2

Bijlage 1 Overzicht proefsleuven

Legenda Plangebied Montfortlaan 17 te Oirschot.

Proefsleuven Welving

Rapport 8653.001 versie 2

Bijlage 2 Allesporenkaart

Legenda Plangebied Proefsleuven Sporen

Montfortlaan 17 te Oirschot.

Vondst Profiel

Rapport 8653.001 versie 2

Bijlage 3 Proefsleuf 9

Legenda Plangebied Proefsleuf Sporen

Montfortlaan 17 te Oirschot.

Vondst Profiel Hoogtemeting Maaiveld

Rapport 8653.001 versie 2

Bijlage 4 Sporenlijst

Spoornummer Werkput Vlak Aard Kleur Insluitsels Materiaal NAP-hoogte Datering Gecoupeerd Vorm in coupe Diepte (cm) Datum Opmerking

1 3 1 SS DR BR GL GEVL Z2s1 14,47 Onbekend J ONR 15 24-01-19 Wortelsysteem heg 2 9 1 KL BR GR GEVL baksteen Z2s1 14,45 18de Eeuw J KOM 35 24-01-19 Drenkkuil

3 9 1 GR DR BR GL GEVL Z2s1 14,49 Onbekend J ONR 25 24-01-19 Greppel

999 1,2,3,8,9 1 VS DR GR ZW Z2s1 14,69 Recent 24-01-19 Tandenbak

Rapport 8653.001 versie 2

Bijlage 5 Vondstenlijst

Vondstnummer Werkput Vlak Spoor Datum Materiaal Aantal Vorm/herkomst Afwerking/magering Datering Opmerking

1.0.0 9 1 2 28-01-19 KER 1 steengoedkruik

Gedraaid met zoutglazuur, banden op de schouder Geheel sintert, porositeit vrijwel geheel verdwenen Magering niet meer zichtbaar op de breuk

eind 18e Eeuw Scherf (109 gr.)

Rapport 8653.001 versie 2

Bijlage 6 Overzicht geologische en archeologische tijdvakken

(koud)

in jaren Chronostratigrafie MIS Lithostratigrafie

11.755

Rapport 8653.001 versie 2

Chronostratigrafie voor Noordwest-Europa volgens Zagwijn (1974), Vandenberghe (1985) en De Mulder et al. (2003). Lithostratigrafie volgens De Mulder et al. (2003). Mariene isotoop stadium (MIS) volgens Bassinot et al. (1994). Atmosferische data volgens Stuiver et al. (1998).

Zuurstofisotoop calibratie (OxCal) versie 3.9 Bronk Ramsey (2003), toegepast op het Laat-Weichselien en het Holoceen.

Archeologische periode-indeling en ouderdom volgens de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB).

Vegetatie bewerkt volgens Berendsen (2000). Pollenzones volgens P. Vos & P. Kiden (2005).

Cal. jaren v/n Chr.

14C jaren Chronostratigrafie Pollen

zones Vegetatie Archeologische

1950 0 Nieuwe tijd

eik en hazelaar Vb2 Loofbos

Subatlanticum overheersen Middeleeuwen

koeler Vb1 haagbeuk Romeinse tijd Late Dryas LW III parklandschap

Laat-

Rapport 8653.001 versie 2

Bijlage 7 Bewoningsgeschiedenis van Nederland

Als aanvullende informatie wordt hieronder een algemene ontwikkeling van de bewoningsgeschie-denis van Nederland weergegeven.

Paleolithicum (tot ca. 8800 voor Chr.)

De vroegste bewoningssporen in Nederland uit deze periode dateren uit de voorlaatste ijstijd, ca.

300.000-130.000 jaar geleden. Waarschijnlijk hebben in de koudste fasen van de ijstijden in Neder-land geen mensen geleefd. Daarentegen was bewoning in de warmere perioden wel mogelijk. De mensen die hier toen leefden trokken als jagers/vissers/verzamelaars rond in kleine groepen en maakten gebruik van tijdelijke kampementen. Veranderingen in het klimaat zorgden voor een veran-derende flora en fauna. Tijdens de koude perioden bestond het groot wild onder meer uit rendieren, mammoeten, paarden en steppewisenten. Vooral op paarden en rendieren werd in het Laat-Paleolithicum intensief jacht gemaakt. Tijdens de warmere perioden werd er onder andere op herten, wilde zwijnen en oerossen gejaagd.

Mesolithicum (ca. 8800-4900 voor Chr.)

Rond de overgang van het Pleistoceen naar het Holoceen (ca. 9000 voor Chr.) verbeterde het klimaat voor een langdurige periode. De gemiddelde temperatuur steeg, waardoor de variatie in flora en fau-na (o.a. bosontwikkeling) toefau-nam. De mens kreeg nu de mogelijkheid om meer gevarieerd te eten:

vruchten en andere eetbare gewassen stonden nu vaker op het menu. Doordat de temperatuur steeg, trok het groot wild (met name rendieren) naar het noorden, en maakte plaats voor meer territoriumge-bonden klein wild, vogels en vissen. Door deze veranderende leefomstandigheden werd de jacht-techniek aangepast. De vuursteen bewerkingsjacht-techniek hield met deze ontwikkeling gelijke tred. Er werden kleine vuursteenspitsen vervaardigd die als pijl- en harpoenpunt werden gebruikt. Met de stijging van de temperatuur begon het landijs te smelten en de zeespiegel te stijgen. Het tot dan toe droge Noordzee-Bekken kwam onder water te staan. De groepen jagers/vissers/verzamelaars wis-selden nog wel van locatie maar exploiteerden kleinere gebieden. In het voorjaar viste men in de ri-vieren, tijdens de zomer leefde men voornamelijk langs de kust, waar naast vis en schaaldieren ook zeehonden als voedselbron dienden. In de herfst verzamelde men noten en vruchten, terwijl in de winter op onder meer pelsdieren werd gejaagd.

Neolithicum (ca. 5300-2000 voor Chr.)

Aan het begin van deze periode gingen het jagen, vissen en verzamelen een steeds minder belangrij-ke rol spelen. Men ging nu zelf cultuurgewassen telen en dieren houden bij het kamp. Uit vondsten valt af te leiden dat het om twee groepen mensen gaat, enerzijds kolonisten met een vrijwel agrari-sche levenswijze, anderzijds om de autochtone mesolitiagrari-sche bevolking die een halfagrariagrari-sche levens-stijl erop na gaat houden. Deze verandering ging gepaard met enkele technologische en sociale ver-nieuwingen zoals: het wonen op een vaste plek in een huis, het gebruik van vaatwerk van (gebakken) klei en de introductie van geslepen stenen dissels en bijlen. De bevolking groeide nu gestaag, mede door de productie van overschotten. Uit het Neolithicum zijn verschillende nu nog zichtbare grafmo-numenten bekend, te weten grafkelders, hunebedden en grafheuvels.

Rapport 8653.001 versie 2

Bronstijd (ca. 2000-800 voor Chr.)

Het begin van dit tijdvak valt samen met het eerste gebruik van bronzen voorwerpen zoals bijlen.

Vuurstenen werktuigen bleven, zij het minder, in gebruik. Het aardewerk uit deze periode is over het algemeen tamelijk zeldzaam. Vuursteenmateriaal uit de Bronstijd is meestal niet goed te onderschei-den van dat uit andere perioonderschei-den. Lange tijd bleven bronzen voorwerpen zeer schaars binnen Neder-lands grondgebied. Door het van nature ontbreken van de benodigde grondstoffen moest het brons worden geïmporteerd en ontstonden er handelscontacten over langere afstanden. Eén en ander had wel tot gevolg dat er binnen de bevolking grotere verschillen ontstonden door verschillen op basis van bezit. De grafheuveltraditie, die tijdens het Neolithicum haar intrede deed, werd in eerste voortgezet, maar rond 1200 voor Chr. vervangen door begravingen in urnenvelden. Het gaat hier om ingegraven urnen met crematieresten waar overheen kleine heuveltjes werden opgeworpen, omgeven door een greppel. Een Kopertijd voorafgaand aan de Bronstijd wordt in Noordwest-Europa niet onderscheiden, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Middellandse Zeegebied. Wel zijn uit het Laat-Neolithicum kope-ren voorwerpen bekend.

IJzertijd (ca. 800-12 voor Chr.)

In deze periode werden voor het eerst ijzeren voorwerpen vervaardigd. Voor de productie van werk-tuigen en wapens werd brons vervangen door ijzer. Er ontstond een inheemse ijzerproductie. Het gebruik van vuursteen voor het vervaardigen van werktuigen duurde nog in beperkte mate voort. Ten opzichte van de Bronstijd traden er in de aardewerktraditie geen radicale veranderingen op. Evenals in het Neolithicum en de Bronstijd woonden de mensen in verspreid liggende hoeven ('Einzelhöfe') of in nederzettingen bestaande uit maar enkele huizen; deze werden in een beperkt gebied nogal eens verplaatst. Op de hogere zandgronden ontstonden uitgebreide omwalde akkercomplexen ('Celtic fields'). Opvallend zijn de verschillen in materiële welstand (bezit van metalen voorwerpen), die moge-lijk op sociale ongemoge-lijkheid duiden. In de zogenaamde vorstengraven uit Zuid Nederland, met daarin luxe, geïmporteerde bijgaven, zijn vermoedelijk lokale of regionale autoriteiten begraven. De meeste begravingen vonden nog immer plaats in urnenvelden. Tijdens de IJzertijd werd het Friese kustgebied gekoloniseerd en ontstonden de eerste terpen.

Romeinse tijd (ca. 12 voor Chr. - 450 na Chr.)

Met de komst van de Romeinen eindigt de prehistorie en begint de geschreven geschiedenis. Aange-zien de schriftelijke bronnen slechts een zeer fragmentarisch beeld schetsen, is men toch nog in be-langrijke mate aangewezen op de archeologie als informatiebron. Een tijd lang diende het Nederland-se rivierengebied als uitvalsbasis voor veldtochten in het noorden van Germanië. In 47 na Chr. werd de Rijn definitief als Romeinse rijksgrens ingesteld. Ter controle en verdediging van deze zogenaam-de 'limes' werzogenaam-den langs zogenaam-de Rijn, tot diep in Duitsland, 'castella' (militaire forten) gebouwd.

De inheemse manier van leven handhaafde zich nog lange tijd. Wel werd, vooral na de opstand van de Bataven tegen de Romeinse overheersers in 69-70 na Chr., de Romeinse invloed steeds duidelij-ker. In veel inheems-Romeinse nederzettingen was bijvoorbeeld, naast het eigen handgevormde aar-dewerk, Romeins importaardewerk in gebruik, dat op de draaischijf was vervaardigd. Er werden, vooral in Limburg, grootse villa's (Romeinse herenboerderijen) gebouwd, hetzij nieuw gesticht, hetzij ontwikkeld vanuit een bestaande inheemse nederzetting.

De Romeinen legden een voor die tijd al uitgebreide infrastructuur aan, waardoor het gebied steeds beter werd ontsloten. Op verschillende plaatsen ontstonden aanzienlijke nederzettingen, waarvan er enkele met een stedelijk karakter (zoals Nijmegen). De inheemse bevolking, ten noorden van de Li-mes, werd niet zo sterk beïnvloed door de Romeinse aanwezigheid. Er was wel sprake van handels-contacten en het uitwisselen van geschenken. In de tweede helft van de derde eeuw ontstond, onder meer door invallen van Germaanse stammen, een instabiele situatie die met korte onderbrekingen

Rapport 8653.001 versie 2

voortduurde tot in de vijfde eeuw. Uiteindelijk leidde dit in het jaar 406 tot de definitieve ineenstorting van de grensverdediging langs de Rijn.

Middeleeuwen (ca. 450-1500 na Chr.)

Over de Vroege-Middeleeuwen, vooral over het tijdvak 450-600 na Chr., is relatief weinig bekend.

Zowel historische bronnen als archeologische overblijfselen zijn schaars. De bevolkingsomvang was ten opzichte van de voorafgaande periode sterk afgenomen. De marktgerichte economie verdween en de mensen vielen terug op zelfvoorziening. De politieke macht was na het wegvallen van de Ro-meinse staatsorganisatie in handen gekomen van regionale en lokale hoofdlieden. Een gezagheb-bende status was nu vooral gebaseerd op militair succes en materiële welstand. Deze instabiele peri-ode wordt ook wel aangeduid als de 'tijd van de volksverhuizingen'.

Vanaf de 10e – 11e eeuw wordt een overheersende positie van de al dan niet adellijke grootgrondbe-zitters waargenomen. Dit vertaalt zich in nieuwe nederzettingsvormen als mottes, kastelen en ver-sterkte hoeven. In verband met de aanhoudende bevolkingsgroei, en mede dankzij gunstige klimato-logische omstandigheden, werd een begin gemaakt met het ontginnen van woeste gronden als bos, heide en veen. Veel van de huidige dorpen en steden dateren uit deze periode. Door de aanleg van dijken en kaden werden laaggelegen gebieden beschermd tegen wateroverlast. De heersende rivali-teit tussen de vorsten leidde, in combinatie met een zwak centraal gezag, veelvuldig tot lokaal ge-weld, waarvan de bevolking vaak het slachtoffer werd. Door het aanleggen van burgen, schansen, landweren en wallen trachtte men zich te beveiligen.

Nieuwe tijd (1500-heden)

De Nieuwe tijd kenmerkt zich door een groot aantal veranderingen vooral op het gebied van mens- en wereldbeeld. Er is sprake van een Europese overzeese expansie wat leidt tot handelscontacten, han-delskapitalisme en het begin van een wereldeconomie. Er ontstaat een nieuwe wetenschappelijke belangstelling die resulteert in vele uitvindingen. Deze uitvindingen vormen de motor van de industri-ele revolutie. Er ontstaat een nationale staat die centraal bestuurd wordt. Als gevolg van deze ontwik-kelingen neemt het belang en de omvang van steden toe en neemt de macht van adel af. Het groot-ste deel van de bevolking is niet meer werkzaam en woonachtig op het platteland maar in de groot-steden.

In verband met de aanhoudende bevolkingsgroei worden aan het eind van de 19e tot het begin van de 20e eeuw op grote schaal woeste gronden gecultiveerd. Door de industriële revolutie komen steeds meer producten beschikbaar voor steeds meer mensen waardoor de welvaart stijgt. In de Nieuwe tijd vindt er eveneens een hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke Oudheid plaats, wat zich tot in het begin van de 20e eeuw uit in de kunsten.

Rapport 8653.001 versie 2

Bijlage 8 AMZ-cyclus

Het AMZ-proces

Archeologisch onderzoek in Nederland wordt in het algemeen uitgevoerd binnen het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ). Het gehele traject van de AMZ omvat een aantal stappen die elkaar kunnen opvolgen, afhankelijk van het resultaat van de voorgaande stappen. Om inhoudelij-ke, prijs- en planningstechnische redenen kan er soms voor gekozen worden om bepaalde stappen gelijktijdig uit te voeren. Bovendien kan, indien reeds voldoende gegevens bekend zijn, een stap wor-den overgeslagen. Elke stap eindigt met een rapport met daarin een advies voor de vervolgstappen.

Na elke stap wordt er een selectiebesluit genomen door de bevoegde overheid, gemeente, provincie

Na elke stap wordt er een selectiebesluit genomen door de bevoegde overheid, gemeente, provincie