• No results found

6 Toetsing indicatoren

7.2.4 Selectie stressorindicatoren

Beken in het Heuvelland (Bijlage 5A) - Van de 60 indicatorsoorten zijn er 8 niet indicatief voor een stressor. Binnen de soortgroep macrofauna zijn de reacties op stressoren redelijk vergelijkbaar met de uitzondering van twee soorten; Hygrobates nigromaculatus en Potthasia lingimanus, die, waar alle andere soorten afnemen, toenemen bij verstoringen. Bij macrofyten

zijn de reacties wisselend. Bij vissen nemen alle soorten af bij aanwezigheid van een stressor. Over het algemeen zijn voor de stressor eutrofiëring en voor hydrologische verstoring alle drie de soortgroepen indicatief. Bij eutrofiëring is de reactie van soortgroepen wel verschillend: waar vissen en macrofauna over het algemeen matig tot sterk afnemen of zelfs verdwijnen, nemen macrofyten matig af of zelfs matig toe. Bij morfologische verstoring zullen zowel macrofauna als vissen reageren en afnemen. Bij verdroging zijn alle vissoorten geschikt als indicator. Bij verzuring nemen, op de Aal na, alle vissen af en verdwijnt één macrofytensoort. Bij inlaatwater, verontreiniging en verzilting zijn alleen macrofyten indicatief. Enkele soorten die uitermate geschikt zijn als indicator bij bepaalde stressoren, zijn soorten die verdwijnen (waarde 3). Agapetus fuscipes reageert sterk met hydrologische- en morfologische verstoring. Crunoecia irrorata reageert sterk op organische belasting en morfologische verstoring. De macrofaunasoorten Baetis scambus en Sillo pallipes zeer geschikt als indicator voor de stressoren eutrofiëring, hydrologische- en morfologische verstoring. De vissoorten Beekprik en Beekforel zijn ook gevoelig voor deze stressoren. De Kopvoorn verdwijnt bij morfologische verstoring. Daarnaast verdwijnen alle vissenindicatoren bij droogval. De semi-aquatische Beekpunge en Pijlkruid verdwijnen bij verzilting en de Beekpunge verdwijnt ook bij verzuring. De enige indicator die reageert op verontreiniging is de Kleine egelskop. Pijlkruid neemt als enige sterk af als er sprake is van inlaatwater.

Beken op Hogere zandgronden met klein verval (Bijlage 5B). Van de 72 indicatorsoorten zijn er 12 niet indicatief voor een stressor en van één soort, Nebrioporus depressus elegans, is onvoldoende autoecologische informatie beschikbaar (onbekend). Binnen de soortgroep macrofauna zijn de reacties op stressoren redelijk vergelijkbaar met de uitzondering van drie soorten Hygrobates nigromaculatus, Paracladopelma nigritula en Paratendipes albimanus die, waar alle andere soorten afnemen, toenemen bij verstoringen. Bij macrofyten zijn de reacties wisselend en bij vissen juist voor alle soorten wederom vergelijkbaar. Over het algemeen zijn voor de stressor eutrofiëring en voor hydrologische verstoring alle drie de soortgroepen indicatief, waarbij vissen over het algemeen de sterkste reactie geven. Bij morfologische verstoring zullen zowel macrofauna als vissen reageren en afnemen, bij macrofyten reageert alleen Rossig fonteinkruid en wel door sterk toe te nemen. Bij verdroging zijn alle vissoorten geschikt als indicator. Bij verzuring reageren de vissen weer met een afname en verdwijnen enkele macrofyten soorten. Bij inlaatwater, verontreiniging en verzilting zijn alleen macrofyten indicatief, waarbij verzilting bij de helft van de soorten leidt tot het verdwijnen van de soort. Enkele soorten die uitermate geschikt zijn als indicator bij bepaalde stressoren, zijn soorten die verdwijnen (waarde 3). Agapetus fuscipes reageert sterk met hydrologische- en morfologische verstoring. De macrofauna soorten Cordulegaster boltonii en Sillo nigricornis zeer geschikt als indicator voor de stressoren eutrofiëring, hydrologische- en morfologische verstoring. De vissoorten Beekprik en Beekforel zijn ook gevoelig voor deze stressoren. Daanaastzijn de Kopvoorn, Winde en Vlagzalm gevoelig voor morfologische verstoringen en reageren alle vissen sterk op verdroging/ droogval. Als er sprake is van inlaatwater nemen Pijlkruid en Waterviolier sterk af. Bij verzilting is de helft van de macrofyten sterk indicatief. Pijlkruid neemt als enige sterk af als er sprake is van inlaatwater.

Beken op Hogere zangronden met groot verval (Bijlage 5C): Van de 28 indicatorsoorten zijn er 3 niet indicatief voor een stressor. Er zijn geen indicatoren indicatief voor verontreiniging en inlaatwater. Binnen de soortgroep macrofauna zijn de reacties op stressoren redelijk vergelijkbaar met de uitzondering van twee soorten macrofauna Hygrobates nigromaculatus en Paratendipes albimanus die, waar alle andere soorten afnemen, toenemen bij verstoringen. Bij macrofyten is slechts een indicatorsoort over. Vissoorten reageren op stressoren op een vergelijkbare manier, ze nemen af of verdwijnen. Voor hydrologische verstoring zijn alle drie de soortgroepen indicatief, waarbij vissen over het algemeen de sterkste reactie geven. Bij

afnemen. Bij verdroging zijn alle vissoorten geschikt als indicator. Bij verzuring reageren de vissen weer met een afname. Bij zowel verzuring als verzilting verdwijnt de enige macrofytensoort. Enkele soorten die uitermate geschikt zijn als indicator bij bepaalde stressoren, zijn soorten die verdwijnen (waarde 3). Agapetus fuscipes reageert sterk met hydrologische- en morfologische verstoring. Crunoecia irrorata reageert sterk op organische belasting en morfologische verstoring (zie ook Beken in het Heuvelland). De Kopvoorn is gevoelige voor morfologische verstoring en daarnaast reageren alle vissen sterk op verdroging/droogval. De Beekpunge verdwijnt bij verzuring en verzilting.

7.3 Sloten

7.3.1 Methode referentiebepaling

Veensloten

Van de oude indicatorenlijst en de nieuwe soorten uit het Aquatisch Supplement zijn de exemplaren met de hoogste score geselecteerd (≥ 3) (Bijlage 3D). Voor macrofauna en macrofyten soorten is de referentie bepaald aan de hand van monsters afkomstig van één specifiek project, waarbij de 10 beste veensloten van Nederland zijn uitgekozen. Op de locaties van deze 10 sloten zijn macrofyten en macrofauna bemonsterd. Aangezien 1 sloot niet aan de voorwaarden bleek te voldoen, blijft uiteindelijk een set van 9 monsters over, die vanwege hun uitstekende kwaliteit direct gebruikt kunnen worden om de referentiesituatie van een uitstekende kwaliteit sloot te bepalen. De referentie is zowel voor macrofauna als macrofyten bepaald als de som van het aantal sloten waarin de indicatorsoort is aangetroffen gedeeld door het totaal aantal sloten (9).

Brakke sloten, Kleisloten en Zandsloten

Voor zowel de bepaling van de macrofauna als de macrofyten referentie is gebruik gemaakt van monsters uit de Slotentypologie van Nijboer et al. (2003). Voor deze typologie zijn monsters van beheerders verzameld, waarna door clustering enkele goede en representatieve monsters van iedere regio zijn geselecteerd. Met 1201 macrofaunamonsters en 724 macrofytenmonsters is vervolgens een clusteranalyse uitgevoerd. Voor de referentiebepaling in dit hoofdstuk zijn de goede clusters uit deze slotentypologie geselecteerd (kwaliteit 3-4 of hoger). Van deze monsters is de locatie, met behulp van de x- en y-coördinaat op de grondsoortenkaart van Nederland (Alterra 2000) geplot. Op basis van de grondsoorten zand en klei zijn de sloten ingedeeld als Kleisloot en Zandsloot. Bovendien zijn alle monsters met een chloridegehalte > 300 mg/l ingedeeld als Brakke sloot. Uiteindelijk blijven de aantallen monsters in over voor de bepaling van de referentie.

Tabel 11. Monsteraantallen voor referentiebepaling per sloottype.

Brakke sloot Kleisloot Zandsloot

Macrofaunamonsters 10 22 52

Figuur 14. Goede kwaliteitmonsters verdeeld over sloottypen. Sloten zijn aan de hand van de grondsoortenkaart opgedeeld in Veensloot, Zandsloot, Kleisloot en Brakke sloot (zie legenda) en de bijbehorende locaties zijn afgebeeld op de FGR kaart van Nederland.

De referentie is verkregen door uit de lijsten van Bijlage 3 E, F en G, de soorten met een score 3 of hoger te nemen en te berekenen wat de presentie van deze soorten in referentiemonsters is. Als er 50 monsters of meer zijn gebruikt om de referentie te bepalen, dan is de referentie weergegeven in hondersten. Als er minder monsters zijn vindt de afronding plaats op tienden. De uiteindelijke lijsten van indicatoren die met behulp van deze methode in referentiemonsters zijn aangetroffen staan vermeld in Bijlage 4 (E t/m F).