• No results found

Lokale niveau

3. Verhandelbare ontwikkelrechten

4.1 Onderzoeksfilosofie en benadering

4.2.1 Selectie casussen

Het onderzoek wil kennis leveren over bedrijventerreinenmarkten in Nederland. Logischerwijs moeten de casussen dan daarbinnen vallen. Het is zo dat bedrijventerreinenmarkten van nature een regionaal, subregionaal en zelfs in toenemende mate lokaal karakter hebben (Bestuur Regio Utrecht, 2011). Een eerste belangrijke vraag bij de selectie van de casussen is dan ook het schaalniveau waarop het onderzoek betrekking zal hebben. Als wordt gekeken naar publicaties van onder anderen het PBL blijkt dat daar met name het niveau van de COROP-regio wordt gehanteerd om gegevens over bedrijventerreinen te publiceren. Bij de strategie van het Rijk die tot verzakelijking van de markt moet leiden wordt gesproken over gemeenten die – onder regie van de provincie – de planning, programmering en uitgifte van bedrijventerreinen uitwerken (Min VROM, 2010). De provincie krijgt dan ook een steeds belangrijkere rol in het coördineren van de bedrijventerreinenmarkten. Eén van de doelstellingen die de provincie vanuit deze rol wil verwezenlijken is het tot stand brengen van meer regionale samenwerking (Min VROM, 2010). Deze samenwerking zal op het niveau van de COROP-regio worden georganiseerd, waarbinnen overleg tussen provincies en gemeenten vormgegeven zal moeten worden. Vanuit dit oogpunt is ervoor gekozen om het onderzoek op het niveau van de regio, in dit geval Noordoost- en Zuidoost-Brabant, te richten. Het onderzoek richt zich op de verkenning van een nieuw systeem op basis van lokale en regionale kenmerken. Deze

kenmerken kunnen bepalend zijn voor de vormgeving van verhandelbare ontwikkelrechten en zullen dus ook per regio onderzocht moeten worden als verhandelbare ontwikkelrechten overwogen worden. Het gevolg hiervan is dat de generaliseerbaarheid van resultaten uit dit onderzoek niet hoog is.

Er is gekozen voor Noordoost- en Zuidoost-Brabant, omdat deze regio’s zich bevinden in de provincie die wordt gekenmerkt door het grootst aantal verouderde bedrijventerreinen (zie figuur 4). Cijfers over veroudering per COROP regio zijn niet gevonden. Een programma van verhandelbare ontwikkelrechten gaat uit van de realisatie van wenselijke verlieslatende ontwikkelingen op

verouderde bedrijventerreinen. De regio’s in Noord-Brabant hebben vanwege de grotere hoeveelheid verouderde bedrijventerreinen een groter maatschappelijk belang bij een dergelijk beleidsinstrument dan regio’s waar veroudering nauwelijks speelt. Er zullen in Noord-Brabant immers meer wenselijke verlieslatende projecten gerealiseerd moeten worden om de veroudering terug te dringen dan in provincies met een minder verouderd areaal bedrijventerreinen. De keuze voor Noordoost- en Zuidoost-Brabant is vervolgens aselect gebeurd.

Figuur 4: Aantal verouderde en niet verouderde werklocaties per provincie (IBIS, 2013, p. 32)

4.3 Dataverzameling

De dataverzameling in dit onderzoek kan op basis van de deelvragen van het onderzoek (zie paragraaf 1.2) worden ingedeeld. Bij de eerste en tweede deelvraag van het onderzoek, waar de gehanteerde theoretische benadering wordt uitgewerkt, is sprake van literatuuronderzoek. Er wordt gebruik gemaakt van concepten uit de Nieuwe Institutionele Economie en ingegaan op systemen van verhandelbare ontwikkelrechten. Hier zullen met name wetenschappelijke publicaties worden gebruikt.

Vervolgens worden voor de derde deelvraag de kenmerken van de

bedrijventerreinenmarkten in Noordoost- en Zuidoost-Brabant uitgewerkt. Dit is de casusbeschrijving van het onderzoek waarvoor empirisch materiaal verzameld dient te worden. De data voor de beschrijving van de casussen zullen worden verzameld uit literatuur, documenten en door interviews af te nemen. Bij literatuur moet worden gedacht aan eerder wetenschappelijk onderzoek over bedrijventerreinenmarkten, terwijl met documenten vooral wordt gedoeld op beleidsdocumenten van provincie en gemeenten. Omdat beleidsdocumenten vanuit het perspectief van de overheden zijn geschreven, wordt het ook nodig geacht om andere actoren die een rol (kunnen) spelen op de bedrijventerreinenmarkt te horen. Er is daarom gekozen om interviews te houden met twee private partijen in beide regio’s. Daarnaast zijn ook interviews met twee gemeenten in elke regio

afgenomen. In alle gevallen is sprake van open interviews met gebruik van een interviewguide. Voor de interviewguides die gebruikt zijn bij de gemeenten respectievelijk de private partijen wordt verwezen naar bijlage 1 en 2. De sterkte van deze benadering is de mogelijkheid om te anticiperen op gaten in de data die verzameld worden (Patton, 1987, p. 116). Dit komt doordat het interview nog

niet geheel gestructureerd is van tevoren. Er is echter wel enige vorm van systematiek, waardoor de interviewer toch enig houvast heeft. Het gebruik van meerdere methoden van dataverzameling in deze fase van het onderzoek, ook wel bronnentriangulatie genoemd, moet zorgen voor een geldige beschrijving van de casus. Hierdoor wordt de interne validiteit van het onderzoek dus gewaarborgd.

De laatste deelvraag vormt het verkennende, hypothetische deel van het onderzoek, waarbij de resultaten uit de eerste drie deelvragen op elkaar toegepast worden. In deze fase van het

onderzoek wordt de analyse uitgevoerd, waarbij mogelijke programma’s van verhandelbare

ontwikkelrechten worden opgesteld die in theorie geschikt lijken voor de bedrijventerreinenmarkten in Noordoost- en Zuidoost-Brabant. De aspecten van programma’s van verhandelbare

ontwikkelrechten met als doel verlieslatende ruimtelijke projecten te realiseren vormen daarbij de structuur (zie paragraaf 3.4). Bij deze vormgeving zal een bepaalde mate van interpretatie nodig zijn. Om deze interpretatie te ondersteunen is er in deze fase van het onderzoek nog één expertinterview afgenomen, eveneens met gebruik van een interviewguide (zie bijlage 3). Daarnaast is er ook in de eerdere acht interviews ingegaan op de vormgeving van verhandelbare ontwikkelrechten, waardoor de analyse niet slechts een product van de onderzoeker is. Door de kennis van actoren uit de praktijk te gebruiken is onder anderen duidelijkheid ontstaan over potentiële knelpunten van de