• No results found

[Al mijn ghepeynsen doen my so wee]

Na de wijse des eersten. Ende is ghelijck alst begint.

AL mijn ghepeynsen doen my so wee

God moe ick claghen mijn swaer verdriet, Als die baren van de wilde Zee

Gods volck men nu overvallen siet O God al tlijden dat ons gheschiet Geeft cracht dat wijt moghen verdraghen

a

Genes.4.8. Hebr.11.24. CainaAbel neerstelick bespiet

Om dootslaen sonder vertsaghen.

b

Gene.21.5. Gala.4.30. IsmaelbIsaac verdruct en quelt

Hy en mach niet leven met vreden

c

Iudi.9. Abimelechc

wort Rechter ghestelt Een bastaert vol van quade seden Die van Sichem gheven hem accoort Ghelt wten Tempel sonder toeven Zijn broeders op eenen steen hy vermoort Daer toe huerende loose boeven.

d

Gen.25.33,47.29. Om datdIacob soect dat beste lot

Coopende de eerste gheboorte Van zijnen broeder Esau seer sot

e

Heb.12.16. Gen.27.41. Diee

versteken is met zijn soorte Van tgebenedijen zijns vaders soet Dwelck als hijt niet en can ontfanghen Iacob vervolcht hy rasch metter spoet Om dooden hem staet zijn verlanghen.

f

Gen.40.12. Pharaosfschencker wt den kercker gaet

Maer Ioseph moet ghevanghen blijven

g

Mat.27.26 Mar.15.15. Luce 23.24. Losg

wort ghelaten Barrabas quaet Maer Christum die moetmen ontlijven Hoereerders, dronckerts zijn sonder noot Al spreken sy van de Schriftuere Maer die Gods woort wil beleven bloot Die en gheeftmen vrede niet een ure.

h

Exod.12. Pharaoh

de kinderen Gods benijt Om dat sy wassen en vermeeren

i

Exod.1.3. Alidat manlick is doet hy door spijt

Dooden, van zijn knapen en heeren

k

Matth.2. Herodesk

coemt oock seer stout int velt En soect te dooden met practijcke Christum daer toe doet hy groot gewelt Vreesende tverlies van zijnen rijcke.

l

Nu.14.7. Omldat Caleb en Iosue

Tschoone lant van beloften prijsen En moet gheven met neerstiche Die van het innemen afgrijsen

En haer voor houden des Heeren woort Biddende dat zijt niet vercleenen Op haer ghelijck roept al tvolck verstoort Dese twee mannen salmen steenen.

m

1.Sa.11.2 Nahasmde Ammonieter seer fel

Serpentich vol toovenaers treken Beleyt Iabes in Gilead snel De welcke hem om vrede spreken Maer hy en wilt maken geenen peys Tot gheen accoort wil hy hem pooghen Ten sy dat hy met seer veel ghecreys Wtsteken mach haer rechter ooghen.

n

1.Sa.22.11 Omn

dat Achimelech David spijst En raet voor hem vraecht den Heere En hem een sweert geeft, Saul verwijst Achimelech met cleynder eere

Vijfentachtentich mannen met hem Die alle lijnen rocken droeghen Doet dooden op eenen dach Saul slem Om dat sy David niet en wroeghen.

o

1.Sa.22.7 Saul door zijnoafvallen ontsint

Wil hem altoos aen David wreken

p

2.Sa.15.14 2.Sa.16.16. En vanp

Absalon zijn eyghen kint Wordt David benijt en versteken Na hem worpt Semei opstinaet

Steenen, en vloect hem met quaey woord?

q

1.Sam.1. Achitophelqgheeft subtijlen raet

r

1.Reg.13.1. Wanneer de man Gods coemt ter

Bethel Teghen den ontaer propheteren

Ieroboam gheeft terstont bevel Hem te grijpen om persequeren

s

2.Pa.16.16 Assa desConinck liet Hanani

Den siender int ghevanckenesse So saen hy comt vrymoedich by Doende daar Gods bevel een lesse.

t

1.Re.15.4. Iezabel heeft macht ent

heerschappije Om Gods Propheten te vernielen Met haer eten en drincken blije Haer Priesters die vol boosheyt crielen Vluchten moeten, of sterven de doot Die haer knyen niet en willen buyghen

v

1.Re.18.4. VoorvBaal, Abdia met arbeyt groot

Verbercht en spijst Christus ghetuyghen.

x

1.Reg.21. Achabxbegeert met seer schoonen schijn

Naboths wijngaert tot zijnder baten Om maken eenen coolhof, Naboth fijn En wil zijn erfdeel niet verlaten De Coninck Achab daerom heeft druck Iezabel die doet hem beerven

Den wijngaert door eenen loosen truck Dies moest Naboth onschuldich sterven.

y

1.Reg.22.17.24. ende 27. Om daty

Micheas anders voorsecht Dan al Achabs valsche Propheten

En waerschout hem door Gods woort oprecht Ghevanghen wort hy en ghesmeten

z

2.Iere.38.2. Om datzIeremias anders preeckt

Dan de Coninck en tvolck wil hooren In eenen diepen put men hem steeckt Door wreetheyt en nijdich verstooren.

a

Ier.26.20. Wanneer dea

Propheet Vrias

Voorseyt dat quaet dat staet te geschieden Ioachim ghebiedt op tselve pas

Hem te dooden, dies kiest hy tvlieden Na Egypten, Ioachim ontstelt Sent dienaers na hem sonder dralen Met tsweert zijn preken hem verghelt.

Tlichaem doet hy oock smaet behalen.

b

Amo.7.12, 6.26. Amalia doorb

s'Coninckx ghebodt Verbiet Amos zijn preken crachtich Maer Amos blijft onderdanich Godt En vercondicht zijn woort warachtich Zacharias met Gods gheest vereent

c

2.Pa.24.20 Omcdat hy straft tvolcx quade manieren

Wort door tbevel des Conincx ghesteent Accoort zijn sy in dit bestieren.

d

Dan.3. Sidrach,d

Misach, en Abdenago Om dat sy niet en willen aenbeden Nabuchodonozors beelde, so Moeten sy na den oven treden Diemen seven werven heeter maeckt Dan men te voren plach te doene Maer God de Heere voor henlien waeckt Dies zijn sy vrymoedich en coene.

De Princen en Lantvoochden me Om dat sy niet en connen vercloecken

e

Dan.6.12. Daniels gheesteen ghestadiche

Oorsaeck om dooden hem sy soecken Sy doen teeckenen den Coninck blent Een mandament niet om verscherpen Waer door sy Daniel excellent Inden cuyle der Leeuwen werpen.

f

Tob.1.13.16. Om datfTobias arbeyt en slaeft

Om Gods volck troosten, spijsen en cleeden En de verslaghen neerstich begraeft Sinnacherib niet om verwreeden Ghebiet datmen hem daerom dooden sal En berooft hem van alle zijn goeden Zijn wijf, zijn soon, en hy, vluchten al Naect berchtmen hem om tlijf te behoeden.

g

Iud.5.6. Om datg

Achior oprecht verhaelt Gods groote wonderlicke daden Holofernes hoochmoedich betaelt Met wreetheyt hem zijn wijs beraden Zijn groote heeren dencken ghemeen Hem te dooden om zijn vermonden Handen en voeten eer sy van hem scheen

Worden aen eenen boom ghebonden.

h

Hest.3. Thien duyst pont silversh

presenteert Haman om mandament te verwerven Zijn hooverdije hem daer toe moveert Israel wil hy heel verderven

Met listen den Coninck hy vertoocht Dat noodich is so te gheschieden De Coninck ghelooft hem en ghedoocht Dat hy so hy wil mach ghebieden.

i

1.Mac.1.41 Antiochusiden wreeden tyrant

Wilt wt roeyen al Gods gheboden En oprechten int beloofde lant Zijn valsche versierde Afgoden So wie dat Gods bevel houden wil

k

2.Mac.6.7 1.Mac.1.63. De dootk

seer straf moet hy besueren Beroerte maect hy, en groot gheschil Gods volck doet hy jammerlick trueren.

l

Dan.13. Historia Susanna Om datlSusanna gheen overspel

Met de Priesters en wil hantieren Door gramschap en nijdich ghequel Raet om haer te dooden sy versieren.

m

Mat.14.3. Marc.6.18. Luce 3.19. Om datmIoannes Herodes wreet

Berispt van zijn schandich hoereren Inden kercker met seer cleyn bescheet Moet tsweert door zijnen hals passeren.

n

Acto.6.10. Om dat die tegenn

Stephanum staen Gods gheest niet en connen verwinnen Die door hem spreect, maer worden gevaen In haer selfs reden sy ontsinnen

En maken valsche ghetuyghen toe Om daer door aen hem te doen wrake

o

Acto.7.58 En steenenohem met verstoorden bloe

Gheen ghehoor ghevende zijn sprake.

p

Acto.9. Alsp

Paulus hoort des Heeren vermaen Ende verlaet zijn scherp vervolghen Die hem beminden die worden saen Op hem verstoort ende verbolghen

q

Acto.14.28 2.Co.6.11.25 Ghegeesselt,qghesteent, gevaen benijt

r

Rom.5. Gala.6.26. 2.cor.1.5. Maerr

in zijn lijden hy hem verblijt Door troost die coemt van God alleene.

s

Acto.12.1. AlssHerodes siet dat tvolck behaecht

Zijn persequeren ende vanghen Doodende Iacobum onvertzaecht Tvervolch gaet hy terstont verstranghen

t

Actor.12.4. En vangtt

Petrum, den welcken hy Doet met twee ketenen beswaren En stelt daer sesthien dienaren by Om den kercker wel te bewaren.

v

Apo.13.17. Coopenvnoch vercoopen niemant en mach

Wil hy het teecken niet aenveerden Van de beeste die Ioannes sach Opgheclommen hier van der eerden Op tvoorhooft oft inde rechter hant Dats int gheloove oft in wercken Vrydom en heeft hy aen gheenen cant Die haren dienst niet en wil verstercken.

x

Apoc.12.8.10.19. DiexDrake die schiet strang' wt haer vloet

Om de vrouwe daer me te versmooren Die inder wildernisse vluchten moet So saen als haer kint wert gheboren Dwelck inden Hemel opghenomen es Om met Christum te converseren

Strijt maeckt tegens tzaet des wijfs expres De Draeck oock sonder cesseren.

y

Apoc.13.7. Elcky

is verwondert van dit beest Dat vander zee is opgheclommen Sy bidden haer aen minst ende meest Ontsiende haer macht niet om sommen En segghen wie is dit beest ghelijck En wie can teghen haer ghevechten? Sy blasphemeert en lastert Gods rijck

Macht hebbende om te dooden Gods knechten.

z

Num.22.5 2.Petr.2.16. BalackzBileam neerstich ontbiet

Om Gods volck te vermaledijden Wederstaen so en can hijt niet Het omringt hem aen alle zijden

a

Matt.11.2 Psal.94.5. Naa

Lijdende ghewelt sy henen trecken

b

Hebr.4.2. Rustb

heeft haer God daer toe gheseyt

c

Heb.10.14. Tlams bloetcreynicht al haer vlecken.

De draec, de beest, de valsche Propheet

d

Apo.16.13. Laten nud

gaen wt haren monden Drie duyvelsche gheesten, die tsecret Door soecken met subtijle vonden Als vorsschen roepen sy sweert en brant Deertsche Coninghen sy vergaren Ten strijde, O God doet ons bystant Wilt uwen naem door ons verclaren.

e Psa.66.10. 1.Pet.1.7. Eccle.2.5. Sap.3.5. 4.Esd.16.74 4.Esd.14. Gelijc tgout beproeftewort int fornoys

Worden gheproeft Gods wtvercoren Versteken, veracht, is Christus voys Leughens begheertmen nu te hooren Wie van zijn boos leven af wil staen

f

Esa.59.1. Tot denfroof moet hy hem begheven

g

2.Ti.3.12. Sap.4.5. Vervolginghe moeten syg

ontfaen Al die Godsalich willen leven.

h

Mat.24.22 Marc.13.20 Psl.79.3. Luce 18.7. Om d'wtvercoren nuhGod vercort

De daghen, so hy heeft voorsproken T'vloet der Heylighen men nu wt stort Seer corts werdet van God ghewroken

i

Apoc.6.9. Tghetal vervulti

onder den outaer

k

Psa.2.1. Seer fel sokrasen nu de Heyden

Gods volck door list en tormenten swaer Waert mogelick soude sy verleyden.

Oorlof aen elck die Gods woort bemint En blijschap in de werelt rapen

l

Mat.24.14. Sy moeten lijdenl

dit wel versint

m

Apo.7.14. Al dietmbloedich Lam willen knapen

n

Apoc.13.8. 1.Petri.4.1. Twelck ghedoot is van swereltsn

begin Soomen in de Schrift mach aenschouwen Grijpt moet, wapent u met Christus sin Ghy wert vroom in al u benouwen.

[Aenhoort ghy Christenen alle te same]

Na de wijse: Hoe ydel, O God, zijn alle menschen.

AEnhoort ghy Christenen alle te same

a

1.Tim.4.2. 2.Tim.3.1. In dese tijden seerapericuleus

Ghy die u wilt scheyden tot uwer vrame b Mat.24.15 Dan.13.37. Van de Roomscheb Kercke pestilentieus Om die groote abuysen, die sy opinieus Hier leeren, ende dagelicx ghebien Hoe wel sy tegen Gods woorden strijen.

c

Ioan.5.39. Collo.2.7. 1.Pet.1.11. Wilt voor al neerstichcondersoecken

De heylige Schrift, eer ghy gheeft Tot een Ghemeynte in eenighe hoecken

d

Iudi.1.4. 2.Pet.2.1. 2.Thes.3.6. Want vele, groot roem wel by hemd

heeft Maer inden gront des gheloofs hy sneeft So elcken wel weet die de Schrift doorsiet Want ten overcoemt met Gods woort niet.

Sommige zijn vanden Paus geweken Twelcke ick seer prijse op dit termijn Maer eylacen sy noch in erdom steken

e Gen.49.10. Gene.12.7. Gen.17.16. Gala.4.4. Acto.2.30. Gene.3.15. Want sy leeren tegeneGods woort divijn

Segghende: Christus en mach niet zijn Van David, ende oock Abrahams zaet So veel t'vleesch belanget, ditte verstaet.

Oock hebben sy noch veel meer ander droomen Als man en wijf vanden anderen te scheen En al tegen de Schrift hier aenghenomen

f

Matt.19.6. Met meer ander puncten, icfmoet verbreen

g

Rom.12.1. Want sy achten de Overheytg

onreen

h

Heb.6.16. Ende hethEetsweeren, by God van weert

i

2.Cor.1.23. Want Christus en Paulus selvei

sweert.

Voort zijnder ten tweeden, ick moet verclaren Die seggen, sy hebben d'Euangelium reyn

k

Iere.34.1. Maer seer qualick sy dankselve bewaren

l

Gal.6.12. Want velel

vleeschelicke vryheyt certeyn Laten sy toe, hier bin swerelts pleyn

m

1.Cor.8.9. Dies velemswacke haer stooten daer an

n

Gal.5.12. Dus vliet oocn

de sulcke, tsy wijf of man. Noch zijnder ten derden, ist niet te clagen Die seggen sy hebben die rechte leer eenpaer En versaken vryelick, ick moet ghewaghen

o

Psa.2.10. Esal.45.23. Esa.44.8. 2.Ioan.5.20. DeoGodheyt Christi, hier int openbaer

Dat hy is die ware God expres

p

Ioan.14.6. Esa.9.6.

Rom.9.7.ende 11.7. Even ghelijck als oock dep

Vader es. Ten vierden so loopter noch achter lande En dencken sy zijn Gods rechte Kerck Die achten een yeder, van wat verstande Een oprecht Christen, t'sy leeck of clerck Sy gevoelen recht of onrecht, in dit perck

q

Ioa.16.3. Sap.5.2. So zijt wtqonwetentheyt doen

So moetmense achten een Christen coen. Welcke leere is wt den gront der helle Eerst opghecomen, door s'duyvels raet Want sal een yder, hoort wat ick stelle

r

Luce 6.46. Matth.7.21. Rom.10.2. Salich zijn, in zijn valscher

opinie quaet Wat behoeftmen Gods woort delicaet? Maer broeders voor sulck een leere beeft Die de waerheyt voor de liefde gheeft.

Ten vijfsten isser noch van ander conditie

s

Oze.11.4. En t'is alsvan liefde datmen hoort

t

Ioel 2.3. Welcx eynde is de eewighetmalitie

Hoewel sy veel spreken van de nieu geboort Sy ligghen in haerlieder sonden versmoort

v

Gal.5.13. 2.Tim.2.16. Als oncuysheyt,v

en onnutte vryheyt fel Alsomen hooren mach aen haer opstel.

Want sy hier alle Schrift wtlegghen Na den gheest met groot onverstant Ende en weten van ons niet te segghen Dan dat wy zijn Letter-eters in dit land

x

Mar.16.26 Matt.26.26. 1.Cor.11.23. Marc.16.16. Om dat wy Doopen, enxt'Nachtmael triumphant

Ghebieden met ander goede leer Bevolen van Christo ons alder Heer.

y Mat.25.32. Matt.22.23. 1.Cor.15.42. 2.Thes.2.2. Dey

opstandinghe ende den Dach des Heeren Die duyden sy gantschelicken verkeert

Ia van alle Schriften, tot haer verseeren Isser weynich van haer recht gheleert Dus broeders siet dat ghy u niet verseert

z

2.Tim.2.18. 1.Thes.4.13. Metzsulcke dwalinge, als ghy hoort

Strijdende gantschelick teghen t'woort. Noch leeren dees selve, t'dient verclaert

Dat Christus niet volcomelicken heeft

a

Ioan.16.12. s'Vadersa

wille hier gheopenbaert

T'welck noyt gehoort en is van al die leeft Dan van t'huys der liefden, die dit wtgeeft Ia noemt de schriftuer voor groot en cleen

b

2.Cor.3. Hier eenbghelapt stuckwerck onreen.

Wt dese vijf secten, broeders verheven Zijnder noch andere wtghegaen

Maer in alle puncten sy oock sneven Dus laet ickse onder de ander staen Ende wilt u hier met Gods woort beraen

c

Matth.6. Ioan.16.23. Met aenroepenc

Godes Name reyn Eer ghy u gheeft tot een Kercke certeyn.

Niet dat ic dit sette, verstaet mijn schrijven Op dat ghy daer dore sout sonder pijn Altijts onder de Roomsche Kercke blijven Maer om dat ghy sout schuwen alle fenijn Dat u door yemant mach geschoncken zijn

d

1.Cor.3.1. 2.Ioan.2.19 In uwendeersten yver, alsoot dick gaet

Welck eynde is dat eewich quaet.

Oorlof hier mede so wil ick nu scheyden Van te vertellen sulcke secten boos

e

Collo.3.1. 1.Tim.3.2. Collo.3.25.

Siet toe dat ghy u niet en laeteverleyden Van eenighe van die adherenten loos Maer hout bi die Gods woort leeren altoos Ongemengelt, en op gheen sterven en siet

f

1.Cor.13.3. Wantf

t'dooden en maect een Christen niet.

God werckt den wille, ende t'volbrenghen. Philip.2.

[Aenhoort broeders en susters te gaer]

Na de wijse: In doots ghewelt lach ick ghevaen.

AEnhoort broeders en susters te gaer

Die hier onder de Papisten noch wesen En geerne soudt hebben een Ghemeynte claer

a

Hebr.6.1. Met alleaordeninghen tot desen

Die nae Paulus woort In een Kercke behoort

b Tim.1.5. 1.Tim.3.1. Acto.6.3. Titi.1.6. Alsb

Bisschoppen, Senjoren, Diaken So daer gheschreven staet

Met woorden delicaet

T'welcke niemant en can versaken. Ende boven dien daer naer

c

Mar.16.22 Matt.26.20. 1.Cor.11.14.24. Luce 22.14. Doop endecNachtmael eendrachtich

Discipline ende oock de prophetie Van God hier bevolen warachtich Door zijnen wijsen raetslach Ons ghebrocht al aen den dach

d

1.Cor.11. Totd

opbouwinghe sonder verstooren Dies ick u prijsen moet

Want t'is Gods wille goet

e

1.Cor.11.17 Also ghy indeeSchrift meucht hooren.

Maer siet wel toe, broeders eerweert Dat ghy tot geenigher ure

f

Acto.15.20. 1.Thes.4.3. Matth.17.3. Deut.6.2. Min of meerfCeremonien begheert

Inde Kercke, dan ons de Schriftuere Ghebiet te houden certeyn

Dus hout u daer by reyn Want dickwils sietmen dolen Die hier worden so stout

g

Acto.15.20 Ende deng

Reghel niet en hout Die God selve heeft bevolen.

Want hoe zijn alle abuysen groot

h

1.The.4.3. Inde Roomsche Kerckehghecomen

Eerst warent middel dinghen minioot Maer nu dorven sy wel verdomen

i

Acto.5.28. Die daer tegheni

kickt Of een half woort sprickt

Alsomen siet tot drucx verconden Al betoochtmen int crijt

Dat teghen Gods woort strijt

k

Mat.15.2. Matt.7.13. Oude gewoonten wilmen rechtkhouden.

Dus na dien ghy sulcke schade siert

l

Esa.29.21. 1.Tim.4.3. Doorl

onwetentheyt wat ghebieden So bid ick u dat ghy sulcke middelen vliet Waer deure sulcx mochte gheschieden Hier nu tot eenighen keer

m

1.cor.11.2. Ende sietmop Christus leer

Of dat was inde Apostelen tijden

n

1.Tes.1.6 Phil.3.17. En so ghy dat nietn

en leest Al hevet langhe gheweest So moet ghy sulckes mijden.

En volcht den Paus niet op dit pas Int kiesen der Dienaren der Kercken

o

Titi.1.5. 1.Tim.3.1. 2.Tim.2.1. Wantohy setse in met ghewelt seer ras.

Door gheschencken also ick mercke Teghen der Ghemeynten danck Dat is haren ganck

p

Lev.21.17. Ezec.44.7. Al zijnsep

gierich in al haer hantieren Ende dronckaerts tot dien

Men hoort niet ghebien Boete van sulcke manieren.

Ia hoe snoo sy zijn van leven boos

q

Lev.21.7. Doorqgiften connen sy verwerven

De beste benifitien altoos Al tot haer eewich verderven

r

Titi.1.5. Maerrwilt haer zeden siet

Daer in volghen niet Want Paulus seyt warachtich En wilt niet licht int lant

s 1.Tim.3.2. 2.Tim.2.1. 1.Tim.5.22. Hiers op legghen de hant

Maect u vreemde sonden niet deelachtich. Dus hoort wie datmen kiesen sal Na der Schriftueren ghewaghen

t Titi.1.6. 1.Tim.2.3. 1.Tim.3.6. Titi 1.7. 1.Tim.3.6. Die puertzijn van rechten geloove al

Niet kijfachtich ten geenen daghen Gheen nieuwelinck aenhoort Noch oock die licht hem stoort Of droncken drinct certeynich Maer vriendelick altijt Niet kijvet, noch en bijt Ende oock gastvry ghemeynich.

Die oock de gaven hebben ontfaen Om die wedersprekers tot desen

v

Titi.1.11. 1.Tim.3.6. Metter Schrift te connenv

wederstaen Ende oock van gheruchte en wesen Die oock, verstaet den sin

x

1.Tim.3.3 Levit.21.17. Niet staen na boosxghewin

Hebbende oock een deuchtsaem vrouwe En kinder over al

Sulcken men kiesen sal Al achtent veel niet nouwe.

Hoort noch hoe ditte toe gaen moet

y

Acto.6.2. Als ghyy

Dienaren hebt van doene Niet als de Paus van Roome en doet

z

Ezec.44.3. Door giftenzof vrienden coene

Of door een Bisschop alleen Verstaet doch wat ick meen

Want een Dienaer moet zijn ghecoren

a Titi.1.5. Met ghemeenena raet b Acto.6.3. Alsobdaer breeder staet

Dus vrienden wilt hier naer hooren. De Gemeente, seyt Paulus sal toe sien

c

Acto.6.4. OmcMannen van goeden verstande

En die salmen die ander Dienaers aenbien Om t'oplegghen der handen

So zyse vinden ydoon

d

1.Tim.5.22 1.Tim.4.10. Totterd

Leere schoon So salmense dienen laten Maer niemant, hoort t'bediet

e

1.Tim.5.1. 1.Thes.2.7. Enesal heerschen niet

Over den anderen, wilt dit vaten.