• No results found

Schaalniveau benadering: een watervogelmodel als locomotief

6.3 V OORSTEL ONDERZOEKSSTRATEGIE

6.3.2 Schaalniveau benadering: een watervogelmodel als locomotief

De doelstelling van deze benadering is om te komen tot een model dat op betrouwbare wijze het voorkomen van eenden in de Zeeschelde weergeeft en voorspelt.

Deze onderzoeksstrategie gebruikt het watervogelmodel als een figuurlijke locomotief om een aantal deelaspecten – deelonderzoekjes – als wagonnetjes aan te hangen en dit in een schaalniveau benadering. Deze benadering houdt in dat op het eerste niveau beschikbare datasets worden geanalyseerd of dat er een pilootstudie wordt uitgevoerd. Op het eerste schaalniveau wordt de strategie vervolgens geëvalueerd en, indien gunstig, verder uitgewerkt op een tweede niveau. Als model met maximale detail output worden soortspecifieke gedragsmodellen gezien (niveau 3). Bepaalde beleidsvragen/doelen kunnen vermoedelijk met minder omvangrijke modellen worden gestaafd.

Een watervogelmodel is een interessante benadering om veranderingen te evalueren omdat veel gegevens beschikbaar zijn of op een snelle manier verzameld kunnen worden. Benthos is in dat opzicht minder geschikt omdat gegevens hierover moeilijker te verzamelen zijn.

Schaalniveau 1 Î 2

Op het eerste schaalniveau stellen we voor om pilootprojecten uit te voeren waarbij de mogelijkheden van ruimtelijke modellen (§ 5.6.2) (spatial models) worden verkend en dit hoofdzakelijk aan de hand van beschikbare gegevens en datasets (zie 4.2). Hierbij zouden we voorstellen een GIS-systeem te gebruiken om gegevens te koppelen. Een aantal facetten dienen echter onderzocht te worden vanaf een eerste fase om deze modellen te ondersteunen, de zogenaamde wagonnetjes die aan de ‘model’-locomotief worden gehangen.

Drie pilootprojecten worden voorgesteld aan de hand van bestaande datasets (zie Fig. 54). De basis is steeds de dataset van de maandelijkse watervogeltellingen op de Zeeschelde. De aantallen watervogels worden hierbij onderzocht naar hun relatie tot

1) de sedimentkarakteristieken en de relatie van benthos tot deze sedimentkenmerken en de vogeldensiteiten;

2) de habitatkarakteristieken (andere dan sediment en in combinatie met sediment) 3) effecten van waterkwaliteitsveranderingen op vogelpopulatie.

Deze 3 pilootprojecten vormen de aanzet tot respectievelijke voorspellingsmodellen voor veranderingen in sedimentkarakteristieken, habitatkenmerken en waterkwaliteit.

De eerste werkhypothese is dat er een sterke relatie bestaat tussen vogeldensiteit en sedimentkarakteristieken die op hun beurt de primaire determinanten zijn voor de benthosgemeenschap. Deze relatie kan getoetst worden door 1) de relaties tussen het voorkomen van benthos en sedimentkarakteristieken (korrelgrootte, organische stof, slikprofiel, droogvalduur…) te onderzoeken en 2) door de mogelijke relatie tussen het voorkomen van benthos en vogels te onderzoeken. Deze piste steunt op de veronderstelling dat we kennis hebben over het dieet van de vogels in de Zeeschelde. Dergelijke informatie ontbreekt grotendeels en dieetonderzoek dringt zich op om dit model overtuigingskracht te geven (WAGON -

dieetonderzoek) (Fig. 54). Indien zou blijken dat dergelijke benadering zinvol lijkt uit de eerste

analyse is het nodig om dit aspect door te schuiven naar schaalniveau 2 voor een meer gedetailleerd model gebaseerd op gerichte staalname en validatie.

Beleidskader: de effecten van verruiming en verdieping. Vanuit fysische modellen is het theoretisch mogelijk om de impact van baggeren op sedimentkenmerken en slikprofiel vervolgens door te rekenen via een vogelmodel naar effecten op de overwinterende vogelpopulatie.

Een tweede werkhypothese is dat er een sterke relatie bestaat tussen vogelaantallen in de Zeeschelde en habitatkwaliteit (i.e. abiotische factoren). Een assumptie bij deze benadering is dat niet de voedselbiomassa de bepalende factor is voor de verspreiding van de vogels in de Zeeschelde maar andere factoren (o.a. voedselbeschikbaarheid) die bepalen dat delen van de Zeeschelde uitgekozen worden als foerageergebied. We leggen bij deze benadering de klemtoon op habitateigenschappen per vogelteltraject (oppervlakte verschillende ecotopen b.v. slik, steenbestorting,…), habitat morfologie (batimetrie vaargeul, steilheid habitats) die impact hebben op droogvalduur, verstoringsparameters (schor voor slik +/-, weg op dijk +/-, slikafstand tot centrale as vaargeul, scheepvaartstatistieken), en nabijheid van binnendijkse hoogwatervluchtplaatsen. Aan de hand van beschikbare gegevens zou het mogelijk zijn om een ruw (watervogeltelling beschouwen relatief grote trajecten die niet homogeen zijn qua habitat) model te testen waarin de verschillende parameters in acht genomen worden. In dit kader zou een herwerking van de gegevens van Caremans (1999) ook interessant zijn. Om deze habitathypothese te staven zijn kwantitatieve gegevens nodig over verstoringsimpact (WAGON – verstoring) en zijn er gegevens over het belang van binnendijkse rust en/of foerageergebieden nodig (WAGON –

binnendijkse gebieden).

Ook dit aspect kan doorgeschoven worden naar een schaalniveau 2 benadering door de parameters verder te kwantificeren en gerichte staalname uit te voeren. Validatie van de relaties zijn van belang.

Beleidskader: vogel- en habitatrichtlijn toetsingscriteria (b.v. is er een minimale slikbreedte om deze geschikt te maken voor foeragerende eenden). Lange Termijn Visie Schelde.

Bovendien is het zinvol te kijken naar de mogelijke combinatie van pilootproject 1 & 2. Mogelijks is er een insteek mogelijk van het ene model in het andere met bijkomende verklarende aspecten in de verspreiding van eenden in de Zeeschelde.

De derde werkhypothese is dat er een relatie bestaat tussen de (historische) waterkwaliteit en de vogeldensiteiten (zie § 5.6.2C). Deze relatie kan getoetst worden door 1) de relatie van benthos met waterkwaliteit te toetsen en 2) de relatie van benthos met vogeldensiteiten te onderzoeken. Werkhypothese 1 en 3 kunnen aanvullend zijn en samen opgenomen worden in 1 model. De noodzakelijke gegevens over de relatie tussen benthos (oligochaeta) en waterkwaliteit is niet voorhanden in de Zeeschelde. Misschien kan er toch een relatie gevonden worden door in een pilootproject de hypothese te toetsen aan de hand van data afkomstig uit andere – min of meer – vergelijkbare estuaria waar men reeds de gegevensset over effecten van veranderende waterkwalitieiten op benthos (Oligochaeta) bezit.

Beleidskader: Kaderrichtlijn Water, Lange Termijn Visie - instandhoudingsdoelstellingen. Dit voorspellingsmodel zou mogelijke effecten van een verbeterende waterkwaliteit op vogeldensiteiten kunnen nagaan.

Schaalniveau 3

Om een antwoord te geven op de draagkracht van de Zeeschelde voor de overwinterende watervogels zal een bijkomend niveau noodzakelijk zijn. Deze stap komt overeen met het formuleren van een ‘maximaal’ vogelmodel voor de Zeeschelde bestaande uit gedragsmodellen van de dominante vogelsoorten. Deze modellen hebben insteek nodig van heel wat verschillende deelmodules (zie fig. 54) waarvan gedeeltelijk reeds informatie is samengebracht tijdens onderzoek verricht binnen schaalniveau 1 en 2.

Figuur 54. Schematische weergave van de onderzoeksstrategie. Watervogelmodellen als locomotieven in een schaalniveau benadering.

6.3.3 Watervogels op de Zeeschelde: de