• No results found

Indicator ‘Aandeel grote vissen’

Voor demersale vis kan direct worden aangesloten bij de OSPAR EcoQO voor grote vis (gewichtspercentage van gevangen vis met een lengte van >40 cm).

Parameters: voor keuze van demersale soorten en grootheden kan direct worden aangesloten bij de huidige monitoringsprogramma’s (BTS monitoring). De berekening voor aandeel grote vis wordt op dit moment niet standaard uitgevoerd.

Gebied: Westelijke, centrale en zuidelijke Noordzee Frequentie: jaarlijks in augustus/september

Dit programma wordt uitgevoerd door IMARES. Het programma voldoet aan de informatiebehoefte voor demersale vis zoals die voortvloeit uit de Mariene Strategie. Wel moet voor opname in de monitoring nog een standaardrekenregel worden opgesteld en geïmplementeerd.

Indicator ‘Toppredatoren’

Voor deze indicator kan worden aangesloten bij de indicatoren voor haaien en roggen (inclusief stekelroggen), vogels en zeezoogdieren.

De indicatoren voor haaien, roggen en soorten met langdurig negatieve trends zijn voor het grootste deel goed afgedekt, omdat vanuit ICES (en nationaal geïmplementeerd in het WOT-programma) al monitoring plaats vindt waarin deze soorten worden meegenomen. Ook hier geldt de beperking dat geen

kwantitatieve populatieomvang bepaald kan worden omdat gegevens gebaseerd zijn op relatief weinig vangsten. Niet omdat de monitoring niet voldoet maar omdat het soorten betreft die niet veelvuldig voorkomen. Ook zijn gegevens alleen op internationaal niveau beschikbaar. Met de informatie van de vangsten in de surveys is een overzicht te genereren van verspreiding van haaien en roggen op

Noordzee niveau. Op grond van deze gegevens kan een indruk gegeven worden over de conditie van de populatie. Er zijn geen of nauwelijks gegevens van de fysieke individuele conditie van haaien en roggen. De indicator kan beter geïnterpreteerd worden als conditie van de populatie, en niet conditie van het individu. Uitgaande van de populatieconditie scoort grootheid een ‘A’.

De ruimtelijke dekking is beperkend voor de typische soort stekelrog (H1110C, Doggersbank). De huidige monitoring heeft voor de Doggersbank slechts een zeer beperkt aantal meetpunten. Aangezien verspreiding van typische soorten binnen een Natura 2000-gebied voor mobiele soorten als vissen echter minder relevant is, wordt de ruimtelijke dekking met en ‘A’ beoordeeld.

Voor de monitoring van vogels volstaan de huidige MWTL vliegtuigtellingen grotendeels, maar een aantal aanpassingen en uitbreidingen zijn nodig om de informatiebehoefte vanuit de KRM en VR volledig te dekken. Met de huidige vliegtuigtellingen kunnen niet alle soorten op naam worden gebracht (zoals duikers, jagers, sterns en alkachtigen), en gerichte inventarisaties van kustvogels (duikers, futen, meeuwen en sterns) binnen 2 km uit de kust ontbreken op dit moment. De dwergmeeuw komt gepiekt voor in de maand april op het NCP, waardoor voor deze soort een grote kans bestaat dat de piek van voorkomen wordt gemist bij een tweemaandelijkse meetfrequentie. Internationale afstemming is met name relevant voor migrerende vogels, waaronder ook de alkachtigen, die hun broedgebied aan de Engelse en Schotse kust hebben. Internationale afstemming over vogelmonitoring vindt voor een deel plaats binnen TMAP, OSPAR en ICES kader. Met betrekking tot de trendmonitoring van zeekoeten op het Friese Front is het belangrijk om af te stemmen met broedvogelonderzoek in Verenigd Koninkrijk.

Voor de monitoring van omvang, verspreiding en trends van bruinvissen volstaat de huidige monitoring nog niet. Qua ruimtelijke dekking hebben de internationale SCANS-surveys vanwege de grootschaligheid van het programma een te lage resolutie op NCP-schaal. De MWTL vogel- en zeezoogdierenmonitoring NCP heeft weliswaar een ruimtelijke dekking van het hele NCP, maar het monitoringsgrid is opgesteld voor vogeltellingen en minder representatief voor bruinvissen. Bruinvistellingen die uitgevoerd worden in het kader van projectmatig onderzoek hebben wel een ruimtelijke dekking van het NCP, aangezien de grids speciaal zijn opgesteld voor bruinvistellingen op het NCP. Voor wat betreft de temporele dekking geven de internationale SCANS-surveys geven momenteel een onvoldoende dekking, aangezien ze eens per tien jaar zijn uitgevoerd. De MWTL vogel- en zeezoogdierenmonitoring NCP vindt tweemaandelijks plaats maar niet per definitie in de voor bruinvissen meest ideale telperiode. De uitvoering van de projectmatige bruinvistellingen is elk jaar afhankelijk van de beschikbare financiering, waardoor er geen garantie is dat deze tellingen jaarlijks kunnen worden uitgevoerd. Met het oog op de methodiek zijn de internationale SCANS-surveys qua methode internationaal afgestemd en geschikt voor monitoring van bruinvissen op zowel de Noordzee als het NCP. De methodiek van de bruinvistellingen die momenteel binnen het projectmatig onderzoek worden uitgevoerd is identiek aan de methodiek van de SCANS surveys, waardoor deze nationale en internationale data direct aan elkaar te koppelen zijn. De MWTL vogel- en zeezoogdierenmonitoring NCP verschillen qua methodiek van de SCANS surveys. Hierdoor kunnen de data van de MWTL tellingen niet worden gekoppeld aan de data van de SCANS surveys.

Om verspreiding, populatieomvang en trends voor de gewone zeehond en de grijze zeehond te kunnen bepalen zijn tellingen nodig van aantallen gewone en grijze zeehonden die op de platen liggen.

zeehond, maar geven voor de grijze zeehond geen volledig beeld als basis voor populatieschattingen, aangezien de populatie grijze zeehonden een zogenaamde "open populatie" betreft. Om de meest realistische schattingen te kunnen maken van omvang, verspreiding en trends van zeehonden is het nodig om plaattellingen gestandaardiseerd uit te voeren. Internationaal is afgesproken dit te doen als de meest zeehonden op de banken liggen. Dit is 1) bij laag water, en 2) in de pup- en verhaarperiodes. De plaattellingen van zeehonden in het Waddengebied worden tijdens deze pieken van aantallen zeehonden op de platen geteld via een internationaal gestandaardiseerde methodiek en in de juist frequentie, en zijn hiermee gedekt. In het Deltagebied vinden twee tellingen plaats. De MWTL Delta–monitoring voert de tellingen niet specifiek uit op de momenten dat de grootste aantallen zeehonden op de platen liggen. Daardoor kan een vertekend beeld ontstaan van omvang, verspreiding en trends. Tellingen uitgevoerd door de Provincie Zeeland zijn afgestemd op zeehonden, worden uitgevoerd in de optimale periode voor zeehondentellingen en zijn qua methodiek overeenkomstig met die in het Waddengebied. Het aantal tellingen per jaar is echter lager dan in het Waddengebied. De monitoring van zeehonden in het Deltagebied behoeft daarom enige aanpassing.

Internationale afstemming is noodzakelijk voor alle soorten, aangezien de populaties overstijgend zijn.

Daarnaast wordt geadviseerd om tevens dichtheden van toppredator(en) en prooisoort(en), en informatie in hoeverre die soorten voorkomen op dezelfde locatie, aan elkaar te linken. Ook wordt geadviseerd dat wanneer prooisoorten worden opgenomen als indicator, hiervoor potentiële hoeveelheden op te nemen aangezien dit een beter beeld van het draagkracht geeft dan absolute aantallen prooidieren. Gegevens over primaire (algen) dan wel secundaire producenten (zoöplankton en bodemdieren) kunnen verder helpen om de getallen als indicator te begrijpen. Algen en zoöplankton vallen echter buiten de randvoorwaarde van de opdrachtgever.

Indicator ‘Voedselrelaties’

Voor deze indicator kan worden aangesloten bij de indicatoren voor vogels en zeezoogdieren. Zie voor een samenvatting van deze soorten onder ‘Toppredatoren’.

Daarnaast wordt aanbevolen om hier soorten toppredatoren te kiezen waarvan (a) de prooisoorten niet overlappen, (b) die het hele voedselaanbod benutten, (c) die relatief goed te monitoren zijn, (d) al voorkomen in de huidige monitoring en (e) een wezenlijk onderdeel uitmaken van het voedselweb. Vanwege de lage aantallen haaien en roggen wordt daarom geadviseerd deze niet als soort op te nemen voor de indicator ‘voedselrelaties’.

Op basis van bestaande monitoring kan nog verder inzicht worden gekregen in de relatie tussen voedselaanbod en de populatieontwikkeling van diverse soorten. Dit heeft nog wel enige verdere

Indicator Parameter Grootheid Ruimtelijk Temporeel Methode Afstemming totaalscore Aandeel grote vissen A A A A A/B A A/B Toppredatoren: Haaien, roggen, soorten met langdurig negatieve trends A A A A A A A Toppredatoren: Aanwezigheid en verspreiding typische soorten (stekelrog) A A A A A A A Toppredatoren: Vogels

B B B A/B A/B A/B B

Toppredatoren: Bruinvis

A B B B B A/B B

Toppredatoren: Gewone zeehond

A A A A/B A/B A A/B

Toppredatoren: Grijze zeehond

A A/B A/B A/B B A A/B

Voedselrelaties: Vogels

B B B A/B A/B A/B B

Voedselrelaties: Bruinvis

A B B B B A/B B

Voedselrelaties: Gewone Zeehond

A A A A/B A/B A A/B

Voedselrelaties: Grijze zeehond

A A/B A/B A/B B A A/B

B A huidige monitoring voldoet

B Aanvulling op huidige monitoring is nodig

9.7.1 Aanbevelingen

Aanbevolen wordt om voor de indicator ‘aandeel grote vis’ een standaardberekening op te stellen, die in het monitoringsprogramma kan worden geïmplementeerd.

10 Habitats en bodemintegriteit

In de Mariene strategie worden de volgende indicatoren gegeven voor Habitats en Bodemintegriteit:  “Verspreiding en omvang van algemeen voorkomende habitats (EUNIS-niveau 3) en habitats

onder de Habitatrichtlijn (Commissiebesluit, criteria 1.4 en 1.5).

Zeebodemareaal dat niet wordt verstoord (Commissiebesluit, criteria 1.6 en 6.1).

Indices voor de samenstelling van bodemleefgemeenschappen (Commissiebesluit, criterium 1.6), bijvoorbeeld de KRW-indicator BEQI-2.

Indicatoren voor de kwaliteit van de verschillende habitats op EUNIS-niveau 3 (Commissiebesluit, criterium 1.6)”.