• No results found

Samenvatting en vergelijking met resultaten buitenlands onderzoek

In document Toezicht op zedendelinquenten (pagina 119-123)

Vormen van toezicht voor (zeden)delinquenten in Nederland

16 Samenvatting en vergelijking met resultaten buitenlands onderzoek

Doel van deze laatste paragraaf is om de genoemde Nederlandse vormen van toe-zicht te vergelijken met wat uit de eerste twee delen van het voorliggende rapport als effectief en als (mogelijk) werkzaam naar voren is gekomen.

Elementen van behandeling, gedragsbeïnvloeding en begeleiding Nederland kent vormen van toezicht met elementen van behandeling en begelei-ding. Het toezicht kan ingevuld worden met het volgen van ambulante behandeling in poliklinieken, of het ontvangen van begeleiding van de reclassering en het deel-nemen aan gedragsinterventies. Ook kan begeleiding worden geboden door RIBW’s. Uit de beschikbare literatuur komt naar voren dat er in Nederland voldoende aan- bod is aan behandelinterventies voor zedendelinquenten die verplicht behandeling ondergaan in ambulante instellingen. Centrale elementen zijn cognitieve-gedrags-matige benadering en terugvalpreventie. Ook vaardigheidstrainingen, dagbesteding, arbeid en creatieve therapie worden veelvuldig toegepast in instellingen. De behan-deling wordt zoveel als organisatorisch mogelijk is voor het individu op maat gesne-den. Uit het voorhanden zijnde onderzoek blijkt dat dit in de praktijk nog niet altijd de gewenste uitwerking vindt. Wel is er aandacht voor aangepaste modules voor bijvoorbeeld zedendelinquenten met een verstandelijke beperking. Het behandel-aanbod in fpp’s zoals dat uit de resultaten van de mini-enquête naar voren komt, komt grotendeels overeen met wat op basis van meta-analyses en overig weten-schappelijk onderzoek wordt gezien als best evidence. Dit betreft met name cog-nitieve gedragstherapie en terugvalpreventie voor delictgedrag en libidoremmende medicatie. Tot op heden is er nog geen Nederlands effectonderzoek verricht om na te gaan of de ingezette vormen van ambulante behandeling en medicatie werken en voor welke (subgroepen) zedendelinquenten. Nederland kent verder gedragsinter-venties die door de reclassering kunnen worden ingezet. Sinds 2005 worden deze interventies getoetst op hun wetenschappelijke onderbouwing. Tot op heden zijn er geen gedragsinterventies geaccrediteerd die specifiek gericht zijn op seksueel delictgedrag. Hiervoor worden zedendelinquenten in de praktijk naar instellingen voor ambulante forensisch psychiatrische zorg verwezen. De reclassering biedt vor-men van begeleiding en ondersteuning bij wonen, werken, financiën en relaties die de reclassering geeft, waarvan wordt verondersteld dat ze ook bij zedendelinquen-ten helpen om het risico op terugval in delictgedrag te verminderen.

Elementen van controle en vrijheidsbeperking

Het toezicht op zedendelinquenten in Nederland omvat diverse elementen van con-trole.

Controle vindt plaats door professionals zoals reclasseringswerkers. Zij beschikken over verschillende controlemiddelen, zoals alcoholcontroles, huisbezoeken en infor-meren bij het sociale netwerk. De professionals maken bij de controle ook gebruik van technische hulpmiddelen.

Elektronische controle wordt in Nederland veelal ingezet bij het controleren van locatie- en contactverboden. Verder komt uit onderzoek naar voren dat elektroni-sche controle bijdraagt aan het toezicht houden, maar dat niet vastgesteld is dat het invloed uitoefent op het delictgerelateerde gedrag en houding van de delinquent. In lijn hiermee wordt in de Nederlandse pilots elektronisch monitoren ingezet in een ondersteunende rol bij reclasseringstoezicht.

In tegenstelling tot in sommige andere landen wordt de polygraaf in Nederland niet ingezet als controlemiddel.

Uit divers buitenlands onderzoek blijkt dat toezicht dat zich alleen richt op repres- sie en controle niet resulteert in vermindering van recidive maar dat toezicht dat elementen van controle en begeleiding, behandeling of ondersteuning combineert, daaraan wel kan bijdragen.

Controle vindt in Nederland veelal plaats naast elementen van behandeling of be-geleiding.

Uitgangspunt voor de intensiteit en inhoud van toezicht en controle is maatwerk. In dit kader wordt er gebruikgemaakt van drie risiconiveaus van delinquenten; bij het hoogste niveau wordt het meest intensieve toezicht opgelegd met meerdere en meer ingrijpende controlemiddelen.

Toezicht op delinquenten vindt plaats binnen een juridisch kader dat het mogelijk maakt om een deel van de straf of maatregel onder voorwaarden door te brengen in de maatschappij. De belangrijkste zijn de voorwaardelijke invrijheidstelling als onderdeel van een detentiestraf, de voorwaardelijke straf, de maatregel tbs met voorwaarden en de voorwaardelijke beëindiging van de tbs-maatregel met dwang-verpleging. De rechter kan hierbij vrijheidsbeperkende bijzondere voorwaarden opleggen. De reclassering houdt toezicht op de voorwaarden die door de rechter zijn opgelegd. Nederland kent bijvoorbeeld locatie- of gebiedsverboden en contact-verboden die zedendelinquenten in hun vrijheid beperken. Recent is het mogelijk om dergelijke verboden zonder een voorwaardelijk kader op te leggen. Weinig is bekend over de mate waarin opgelegde vrijheidsbeperkingen (bijvoorbeeld locatie-, contact- en beroepsverbod) in Nederland worden nageleefd of worden overtreden of de mate waarin er wordt gerecidiveerd, waardoor geen zicht is in hoeverre de vrijheidsbeperkingen doen wat zij beogen. De Verklaring Omtrent het Gedrag wordt in toenemende mate als een preventief screeningsmiddel gebruikt om te voorkomen dat een voormalig delinquent in eenzelfde functie terechtkomt waarin de kans be-staat dat opnieuw delictgedrag plaatsvindt. Voor zedendelinquenten specifiek geldt dat ooit gepleegde zedendelicten altijd worden meegewogen in screening voor een soortgelijke functie. Indien er sprake van een eerder gepleegd zedendelict in een afhankelijkheidsrelatie tussen dader en slachtoffer, dan kan dit gelden voor alle functies.

Het VOG-beleid in Nederland lijkt in vergelijking met een paar andere Europese landen strenger te zijn. Bij het aannemen van de voorgenomen maatregel van langdurig toezicht komen er nog meer mogelijkheden voor vrijheidbeperking van (zeden)delinquenten. Ook in andere landen is de laatste jaren strengere wetgeving voor zedendelinquenten geïntroduceerd.

Elementen van informatie-uitwisseling en samenwerking

Naast elementen van controle en ondersteuning maken ook informatie-uitwisseling en samenwerking tussen instanties deel uit van de vormgeving van toezicht op zedendelinquenten. Verder kan de sociale omgeving van de delinquent bij het toe-zicht worden betrokken.

In Nederland wordt ingezet op het notificeren van de burgemeester over de terug-keer van delinquenten, zodat indien nodig voorzorgsmaatregelen kunnen worden getroffen om risicosituaties en confrontatie met slachtoffers te voorkomen. Neder-land kent geen publieksnotificatie. Net als in EngeNeder-land en Canada vindt de notificatie en uitwisseling van informatie alleen plaats tussen de betrokken instanties. Uit het tweede deel van het huidige rapport kan worden opgemaakt dat het notificeren van het brede publiek mogelijk bijeffecten voor zedendelinquenten teweeg brengt, waar-door sociale uitsluiting van zedendelinquenten kan toenemen en daarmee mogelijk

ook de kans op delictgedrag. Ten aanzien van de notificatie tussen professionele instanties zijn dergelijke bijeffecten niet gevonden.

Verder zijn in Nederland de laatste jaren structurele samenwerkingsverbanden opgezet zoals Veiligheidshuizen met als doel tot een integrale aanpak van overlast en criminaliteit te komen en zijn er convenanten tussen reclassering en politie om het toezicht op bepaalde groepen delinquenten effectiever vorm te geven. Uit bui-tenlands onderzoek naar MAPPA’s, regionale samenwerkingsverbanden tussen re-classering, gevangeniswezen en politie die het risicomanagement van hoogrisico-delinquenten tot taak hebben, komen positieve ervaringen met een dergelijke multidisciplinaire samenwerking naar voren. Onderzoek naar de effecten op het recidiverisico van de desbetreffende delinquenten is echter vooralsnog niet voor-handen.

Recente onderzoeken in Nederland naar het functioneren van pilots van informatie-uitwisseling, de convenanten en samenwerking met ketenpartners laten zien dat er nog punten van aandacht zijn in de uitvoering in de praktijk. Op basis van onder-zoek is nog niet vastgesteld of er effecten zijn van deze initiatieven op recidive van (zeden)delinquenten.

Een ander Nederlands initiatief is het forensisch psychiatrisch toezicht (fpt) waarbij een samenwerking centraal staat tussen een fpc en reclassering in het resocialisa-tietraject van tbs-gestelden. Het fpt beoogt onder meer het behoud en overdracht van specialistische kennis mogelijk te maken en te komen tot een geleidelijk over-gang richting maatschappij.

Een laatste element van extramuraal toezicht op zedendelinquenten betreft het be-trekken van de sociale omgeving van de delinquent. In het project COSA worden zedendelinquenten omgeven door een sociaal netwerk van getrainde vrijwilligers met als doel het bieden van ondersteuning en tegelijkertijd het aanspreken van de delinquenten op (delict)gedrag. Buitenlands onderzoek laat zien dat COSA tot recidivevermindering kan leiden. Een kanttekening bij dat onderzoek is wel dat er mogelijk een a priori verschil was in motivatie tussen de COSA-groep en de con-trolegroep omdat deelname aan COSA vrijwillig was. Mogelijk bevonden zich in de COSA groep de delinquenten die het meest gemotiveerd waren om niet terug te vallen en is het effect op recidive hier (deels) aan toe te schrijven in plaats van aan COSA zelf. In Nederland vindt COSA veelal plaats in een juridisch kader en is moti-vatie om te veranderen een belangrijk instroomcriterium. Effectonderzoek heeft nog niet plaatsgevonden.

Tot slot is het reclasseringstoezicht recent vernieuwd om de effectiviteit van het toe-zicht te bevorderen met de What Works-principes als uitgangspunt. Van toetoe-zicht- toezicht-programma’s die van deze principes uitgaan wordt verondersteld dat deze het best werkzaam zijn voor zedendelinquenten. Bij deze principes staat toezicht op maat voorop, toezicht gericht op niet meer dan delictgerelateerde factoren, als ook aan-dacht voor type zedendaders aangezien de ene vorm van toezicht beter kan werken voor het ene dan voor het andere type zedendelinquent. Bovendien wordt steeds meer onderkend dat de relatie met toezichthouder en onder toezicht gestelde een belangrijke plaats inneemt bij de opzet van effectief toezicht.

Kortom, Nederland kent een gevarieerd palet aan mogelijkheden voor de invulling van toezicht bij (zeden)delinquenten dat diverse elementen van controle, behande-ling en begeleiding en informatie-uitwissebehande-ling en samenwerking tussen instanties omvat. Met betrekking tot elk van de globale veronderstelde werkzame mechanis-men van toezichtprogramma’s die uit buitenlands onderzoek naar voren komechanis-men worden in Nederland activiteiten ontplooid. Verder worden cognitieve gedragsthe-rapie en libidoremmende medicatie in Nederland ingezet bij de behandeling van zedendelinquenten. Deze komen uit meta-analyses en systematische reviews naar

voren als effectief met het oog op het verminderen van de kans op (seksuele) recidive.

Naast deze pluspunten is een beperking dat er nog een groot gebrek is aan effect-onderzoek van goede kwaliteit. Daardoor is van de meeste elementen van toezicht-programma’s waarvan verondersteld wordt dat ze werkzaam zijn, het effect op recidive van zedendelinquenten onbekend.

17 Algemene slotbeschouwing bij deel I, II en III

In document Toezicht op zedendelinquenten (pagina 119-123)