• No results found

Samenvatting van de discussie over het thema ‘transparantie en controleerbaarheid’

Beide inleidingen en de discussie die zich daaruit ontspint demonstreren hoe moeilijk het is te bepalen waar precies de acceptatiegrenzen liggen van de mate van transparantie en controleerbaarheid van wetenschappelijk onderzoek. Wanneer on- derzoeksresultaten gepubliceerd worden is het belangrijk dat er in ieder geval enige mate van controleerbaarheid bestaat – anders zou het onderzoek niet wetenschappe- lijk mogen heten. Immers, daar waar transparantie van onderzoek slechts betrekke- lijk is kunnen, bewust of onbewust, vooronderstellingen van de onderzoeker ruimer baan krijgen. Ondanks het gegeven dat sommig onderzoek verricht wordt onder suboptimale omstandigheden kan aan zowel sluipende als niet sluipende integriteit- problematiek wel het een en ander gedaan worden.

Recentelijk zijn de mogelijkheden om informatie van de Algemene Inlichtin- gen- en Veiligheidsdienst (AIVD) bij het strafproces te gebruiken verruimd.1 In de

zoektocht naar de juiste balans tussen het gebruik van gegevens waarvan de bronnen veelal niet transparant zijn als bewijs in het strafproces en de mogelijkheid de gege- vens op betrouwbaarheid te toetsen, heeft de wetgever besloten een speciale rechter- commissaris in te schakelen. Deze rechter-commissaris verricht onderzoek naar de herkomst van bepaalde informatie en beoordeelt op basis van die informatie de betrouwbaarheid van personen en gegevens. De vraag rijst of het niet vaker mogelijk zou zijn een constructie te creëren waarbij een onafhankelijk persoon, of een groep onafhankelijke onderzoekers, wordt ingeschakeld om de betrouwbaarheid van infor- matie te toetsen, op basis van bronnenmateriaal dat ook door hen is gelezen. Van de Bunt meent dat in ieder geval binnen het kader van het onderzoek zelf tegenspraak en controle georganiseerd zou moeten worden, door bijvoorbeeld met meerdere col- lega-onderzoekers gezamenlijk in verschillende teams te werken aan onderzoek in bijvoorbeeld gesloten bronnen (zogenaamde intercollegiale toetsing). Het bieden van een audit, van een onafhankelijk persoon die namens de samenleving of namens een wetenschappelijk forum een kijkje neemt in het materiaal en over zijn bevindingen verslag doet, is ook een interessante gedachte. Dit gaat net een stapje verder dan in- tercollegiale toetsing. Toch worden niet alle problemen opgelost met de installering van een dergelijke audit. Onderzoekers hebben hun bevindingen veelal gedestilleerd uit zeer grote dossiers waar een team van drie of vier onderzoekers doorheen ploegt. De vraag is of die conclusies wel gegrondvest zijn op de feiten en relaties tussen feiten die ze hebben kunnen vinden in die dossiers. Voor een auditor is dergelijk napluiswerk veelal onbegonnen werk.

Controleerbaarheid van onderzoeksgegevens van zowel kwalitatief als kwantitatief hoogstaand onderzoek is van groot belang en moet hoog in het wetenschappelijke

vaandel gehouden worden om niet straks geconfronteerd te worden met een explosie van koude kernfusies. Het is in het belang van de wetenschap om data toegankelijk te maken opdat de bevindingen controleerbaar zijn. Controleerbaarheid, zo menen sommigen, zou de conditie voor publicatie moeten zijn. Transparantie van weten- schappelijk onderzoek kan serieus in het geding komen wanneer (bepaalde) onder- zoeksgegevens niet onthuld mogen worden. Er wordt op de lezer een beroep gedaan de onderzoeker in goed vertrouwente geloven. Van de onderzoeker wordt verwacht dat hij of zij te vertrouwen is.

In de praktijk is het echter niet altijd mogelijk transparantie en controleerbaarheid van sociaal-wetenschappelijk onderzoek te garanderen. Enerzijds omdat veel onder- zoek niet zonder meer controleerbaar en repliceerbaar is, zoals onderzoek dat sterk etnografisch en kwalitatief van aard is (te denken valt aan het werk van Zaitch die door zijn inzet het vertrouwen had gewonnen van een aantal cocaïnehandelaars in Nederland). Repliceerbaarheid en controleerbaarheid van dergelijk onderzoek (waar de onderzoeker persoonlijke banden met zijn onderzoekssubjecten aangaat) is op zijn minst problematisch te noemen.

Anderzijds is niet iedere wetenschapper bereid inzicht te geven in zijn of haar onderzoeksgegevens, niet alleen wanneer er vanuit de opdrachtgever een verbod rust op onthulling van bronnenmateriaal maar ook wanneer de onderzoeker zijn of haar gegevens nog wil gebruiken voor verdere publicaties.

Een zeker vertrouwen in de kwaliteit van onderzoek is onontbeerlijk, hoewel er meer is dan alleen goedgelovigheid. De kwaliteit kan ook getoetst worden zonder bovenge- noemde technieken van repliceerbaarheid en controleerbaarheid. De kracht van de analyse, de overtuigingskracht van de theorievorming die eruit resulteert en de ide- aaltypen die daaruit worden opgebouwd zijn indicatieven voor de kwaliteit van weten- schappelijk onderzoek. Deze ideaaltypen zijn toetsbaar in ander onderzoek. Boven- dien zou een auditor, een begeleidingscommissie of collega-onderzoekers moeten kijken naar de casuïstiek die wordt gepresenteerd in een onderzoek. De casuïstiek illustreert immers het punt dat de onderzoeker wil maken. Het is daarbij wel relevant na te gaan of het de juiste casus is die wordt gepresenteerd en of het niet (ondanks het fingeren van gegevens) te gemakkelijk herleidbaar is tot individuele gevallen.

Referenties

1 Zie ‘Kabinet: AIVD-informatie meer gebruiken’. 29 april 2004, https://www.aivd.

Thema 3

Beleidsrelevantie

Inleiding

Sociaal-wetenschappelijk onderzoek heeft dikwijls een relatief hoge mate van be- leidsrelevantie en vandaar politieke relevantie. We richten ons onderwijs in op basis van resultaten van pedagogisch en didactisch onderzoek. We gaan misdaad tegen met behulp van criminologisch onderzoek. Verkeers vei ligheid bevorderen we door het gedrag van verkeersdeelnemers te beïnvloeden, waarover we sociaal-wetenschap- pelijk voorgelicht moeten worden.

In principe valt over doeleinden en over middelen altijd te discussiëren. Bij middelen gaat het dan zo wel om de effectiviteit als om de toelaatbaarheid. De relatie tussen deze twee staat op scherp in dis cus sies rond bijvoorbeeld terrorismebestrijding. Ook in Nederland worden maatregelen overwogen die op gespannen voet staan met de traditionele grondrechten (meer dan twee jaar voorarrest zonder dat een aanklacht geformuleerd is, bestuurlijk verbod zich op bepaalde plaatsen op te houden). Een noodzakelijke voorwaarde voor de rechtvaardiging van dergelijke maatregelen is dat zij min of meer effectief zijn. Onderzoek naar deze effectiviteit is dan van belang, maar de vraag rijst in hoeverre der ge lijk onderzoek onafhankelijk kan blijven van wat politiek als zeer wenselijk wordt ervaren.

Met betrekking tot beleidsrelevant onderzoek zien wij de volgende mogelijke dilem- ma’s: In de eerste plaats kan het gaan om verwerpelijk beleid. We zullen geen discus- sie nodig hebben over de vraag in hoeverre de onderzoeker zich mag laten inschake- len om misdadig beleid te ondersteunen. De onder zoeker die mee zou werken aan een onderzoek naar methoden om op zo weinig mogelijk onrust ver oorzakende wijze de joden te exporteren is even medeplichtig als de treinmachinist die hen vervoert. Spannender wordt het wanneer het gaat om beleid dat de onderzoeker zelf zeer afkeurens waardig vindt, dat wellicht ook is, maar dat desondanks voldoende politieke steun geniet. Men kan hier bij voor beeld denken aan het zenden van militairen naar Afghanistan of aan plannen om in de toekomst meer kerncentrales te bouwen. In hoeverre brengt de integriteit van een onderzoeker met zich mee dat hij zich verre dient te houden van onderzoek dat dergelijk door hem afgekeurd beleid ondersteunt?

Men kan dit zien als een kwestie waar de onderzoeker zelf in geweten een ant- woord op dient te vin den. Moeilijker wordt het wanneer de beleidsrelevantie van zijn onderzoek de wetenschappelijke onaf hankelijkheid ervan onder druk zet. De onder- zoeksresultaten kunnen politiek van groot belang zijn. Het wetenschappelijk cor- recte standpunt is dan uiteraard dat het onderzoek niet in de richting van het politiek

wenselijke bijgestuurd mag worden. De vraag is dan echter niet alleen of dat feitelijk altijd vol te houden is, maar in het kader van deze conferentie vooral in hoeverre de onderzoeker zijn eigen politieke ideeën kan en moet scheiden van zijn onderzoek. Er ligt een grijs gebied tussen volledig neutraal onderzoek enerzijds en onderzoek waarin resultaten gemodelleerd worden overeenkomstig reeds bestaande ideeën anderzijds.

We dienen ons af te vragen in hoeverre de onderzoeksagenda (mede) vanuit politiek beleid bepaald mag worden. In onderzoek binnen de gezondheidszorg zijn bijvoor- beeld de budgetten voor AIDS-onderzoek vele malen groter dan voor malariaon- derzoek, terwijl de sterfte aan malaria vele malen hoger is. Dit is natuurlijk niet een voorbeeld van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, maar deze onevenredige verde- ling van aandacht heeft wel gevolgen voor de bestudering van de sociale en maat- schappelijke gevolgen van deze aandoeningen. Sociaal-wetenschappelijk onderzoek is geneigd zich te concentreren op maat schap pelijk aanvaarde en/of bij een breder publiek herkenbare verschijnselen. Zo is er bijvoorbeeld nog nauwelijks onderzoek gedaan naar het (naar inschatting hoge) slachtofferschap van strafbare feiten onder allochtonen en naar (in de praktijk als ern stig probleem gesignaleerde) valse verkla- ringen/aangiftes van jeugdige ‘slachtoffers’ van zeden delic ten.

Dit indachtig dienen we ons ook af te vragen welke afstand wetenschappelijk onderzoek dient te bewaren tot beleid en welke afstand beleid dient te bewaren tot wetenschappelijk onderzoek.

rien van ijzendoorn