• No results found

S PECIFIEKE EINDTERMEN

In document Klassieke talen: Latijn-wetenschappen (pagina 6-81)

3. CURRICULUM

3.3. S PECIFIEKE EINDTERMEN

Specifieke eindtermen zijn doelen met betrekking tot de vaardigheden, de specifieke kennis, inzichten en attitudes waarover een leerling van het voltijds secundair onderwijs beschikt om vervolgonderwijs aan te vatten. Ze worden vastgelegd voor de derde graad van het secundair onderwijs en gelden voor alle studierichtingen uit de

doorstroomfinaliteit en de dubbele finaliteit.

Een deel van specifieke eindtermen werd geselecteerd om cesuurdoelen van af te leiden. Deze cesuurdoelen moeten de leerlingen op het einde van de 2de graad behalen. Deze selectie is geel gekleurd. Indien voldoende geëvalueerd, moet deze selectie in de derde graad niet meer aan bod komen.

§ Overzicht wetenschapsdomeinen

Het specifieke gedeelte van de opleidingen van het secundair onderwijs zijn opgebouwd uit doelstellingen die uit verschillende wetenschapsdomeinen komen. Alle mogelijke wetenschapsdomeinen van het secundair onderwijs staan in de tabel hieronder in de eerste kolom.

Elk wetenschapsdomein omvat verschillende onderdelen. Deze onderdelen worden soms bouwblokjes genoemd.

Ze vormen als het ware de onderdelen van de opleiding. Zo bestaat het wetenschapsdomein ‘wiskunde’

bijvoorbeeld uit de onderdelen ‘uitgebreide wiskunde ifv economie’, ‘gevorderde wiskunde’, ‘uitgebreide statistiek’,

‘uitgebreide wiskunde ifv wetenschappen’ en ‘toegepaste wiskunde’. Het onderdeel ‘toegepaste wiskunde’ is vervolgens verschillend gedefinieerd naargelang de toepassing in die opleiding.

Per opleiding is vervolgens een selectie gemaakt van onderdelen die voor de opleiding in kwestie van

toepassing is. Dat wil ook zeggen dat overheen verschillende opleidingen het mogelijk is dat dezelfde onderdelen worden gebruikt.

In de tabel hieronder staan de onderdelen van de wetenschapsdomeinen die aan bod komen in deze richting én in de logische vooropleiding van de tweede graad.

Latijn-Wetenschappen

2de graad Latijn-Wetenschappen

3de graad Wetenschapsdomein

Algemene

doorstroomcompetenties

Historisch en cultureel bewustzijn

Generieke doorstroomcompetenties Historisch en cultureel bewustzijn

Klassieke talen Latijn:

taalsystematiek, literatuur,

cultuurgeschiedenis

Latijn:

taalsystematiek, literatuur,

cultuurgeschiedenis Moderne talen

Wiskunde Uitgebreide wiskunde ifv wetenschappen

Informaticawetenschappen

Biologie Uitgebreide biologie

Chemie Uitgebreide chemie

Aardwetenschappen Uitgebreide aardwetenschappen

Fysica Uitgebreide fysica

STEM Onderzoeksvaardigheden wetenschappen, labo

§ Algemene doorstroomcompetenties: generieke doorstroomcompetenties:

Uitgangspunt van dit onderdeel:

In de basisvorming zijn verschillende kenniselementen en vaardigheden voor informatie verwerven, informatie verwerken en problemen oplossen verworven. De specifieke eindtermen diepen een beperkt aantal competenties verder uit met het oog op doorstroom naar het hoger onderwijs.

De nadruk in de SPET ligt op het kritisch beoordelen van verkregen informatie en het zoekproces. Naast het beoordelen van de verkregen informatie op betrouwbaarheid, correctheid en bruikbaarheid (wat aangeleerd wordt in de basisvorming), wordt in de specifieke eindtermen ook validiteit als bijkomend criterium gehanteerd.

Wat de onderzoeks- en probleemoplossende vaardigheden betreft, wordt in de specifieke vorming het systematisch doorlopen van het volledige onderzoeksproces opgenomen. Er wordt ook stilgestaan bij het type van onderzoekmethodiek (kwantitatief en kwalitatief) en het formuleren van aanbevelingen. Daarnaast wordt verwacht dat de leerlingen een onderzoekende houding aannemen.

In de specifieke eindtermen wordt de leerlingen ook aangeleerd om kenmerken van wetenschappelijke, populairwetenschappelijke en niet-wetenschappelijke teksten te identificeren.

  Cesuurdoel 2de graad  Specifieke eindterm 3de graad 

1.1.1 Doelzin

De leerlingen ontwikkelen een onderzoekende houding. (attitudinaal) Met inbegrip van kennis

*Feitenkennis

*Conceptuele kennis

*Procedurele kennis

*Metacognitieve kennis Met inbegrip van context

Met inbegrip van dimensies eindterm

*Cognitieve dimensie

*Affectieve dimensie

*Psychomotorische dim

Cesuurdoel 2de graad  Specifieke eindterm 3de graad 

1.1.2 Doelzin

De leerlingen beoordelen informatie kritisch op bruikbaarheid, validiteit en betrouwbaarheid in functie van hun informatiebehoefte.

Met inbegrip van kennis

*Feitenkennis

*Conceptuele kennis

- Bruikbaarheid, validiteit en betrouwbaarheid

- Digitale en niet-digitale bronnen met aandacht voor onderscheidende criteria zoals het doel, het publiek, de context van een bron

- Criteria om de bruikbaarheid, validiteit en betrouwbaarheid van informatie uit digitale en niet-digitale bronnen te toetsen

- Zoekstrategieën voor bronnen en informatie

*Procedurele kennis

- Omschrijven van een concrete informatiebehoefte

- Toepassen van criteria om de bruikbaarheid, validiteit en betrouwbaarheid van informatie uit digitale en niet-digitale bronnen te toetsen

*Metacognitieve kennis Met inbegrip van context

De specifieke eindterm wordt gerealiseerd met inhouden van andere specifieke eindtermen van de studierichting.

Met inbegrip van dimensies eindterm

*Cognitieve dimensie Evalueren

*Affectieve dimensie

*Psychomotorische dim

Cesuurdoel 2de graad Specifieke eindterm 3de graad

1.1.3 Doelzin

De leerlingen doorlopen een onderzoeksproces in functie van een onderzoeksvraag.

Met inbegrip van kennis

*Feitenkennis

*Conceptuele kennis

- Fasen in een onderzoeksproces

- Probleemoriëntatie en -analyse met inbegrip van invalshoeken van een probleem

- Onderzoeksvraag en deelvraag - Hypothese

- Criteria voor een onderzoeksvraag zoals onderzoekbaar, haalbaar, eenduidig, afgebakend, relevant, beknopt, vraagvorm

- Criteria voor een hypothese zoals toetsbaar, eenduidig, afgebakend, relevant, beknopt

- Criteria voor een conclusie zoals onderzoeksgebaseerd, bondig, relevant, eenduidig, gestructureerd

- Onderzoekstechnieken

> Kwantitatief en kwalitatief

> Soorten zoals experiment, meting, observatie, interview, enquête, algoritme opstellen

- Verwerkingsactiviteiten zoals verbanden leggen, ordenen, analyseren

*Procedurele kennis

- Uitvoeren van een (beknopte) probleemoriëntatie en -analyse - Afbakenen van een probleemstelling en onderzoeksvraag

- Formuleren van een onderzoeksvraag met (indien nodig) deelvragen en bijhorende hypothese(n) aan de hand van criteria

- Uitwerken van een eenvoudig onderzoeksopzet met tijdsplanning > Bepalen van een geschikte onderzoekstechniek

> Uitwerken van een onderzoekstechniek - Verzamelen van data

- Kritische beoordelen van data

- Kwantitatief of kwalitatief verwerken van data

- Interpreteren van de onderzoeksresultaten in relatie tot de onderzoeksvraag, deelvragen en bijhorende hypothese(n)

- Formuleren van een onderbouwde conclusie bij de onderzoeksvraag, (indien van toepassing) deelvragen en bijhorende hypothese(n) aan de hand van criteria

- Formuleren van aanbevelingen rekening houdend met het onderzoeksproces en de onderzoeksresultaten

- Toepassen van reflectievaardigheden

*Metacognitieve kennis

- Eigen onderzoekscompetenties - Zelfkennis als lerende

> Eigen mogelijkheden en beperkingen

> Eigen leerproces en leerresultaat in functie van de regulatie ervan Met inbegrip van context

De specifieke eindterm wordt gerealiseerd met inhouden van andere specifieke eindtermen van de studierichting.

Met inbegrip van dimensies eindterm

*Cognitieve

dimensie Creëren

*Affectieve dimensie

*Psychomotorische dim

Cesuurdoel 2de graad Specifieke eindterm 3de graad

1.1.4 Doelzin

De leerlingen identificeren wetenschappelijke, paopulair-wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke teksten aan de hand van kenmerken

Met inbegrip van kennis

*Feitenkennis

*Conceptuele kennis

- Kenmerken van domeinspecifieke wetenschappelijke,

populair-wetenschappelijke en niet-populair-wetenschappelijke teksten zoals genre, opbouw, structuur, terminologie, stijl, doel, doelgroep, vormen van onderbouwing, verwijzing naar bronnen, functionaliteit van illustraties

*Procedurele kennis

- Toepassen van kenmerken om wetenschappelijke, populair-wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke teksten te identificeren

*Metacognitieve kennis Met inbegrip van context

De specifieke eindterm wordt gerealiseerd met inhouden van andere specifieke eindtermen van de studierichting.

Met inbegrip van dimensies eindterm

*Cognitieve dimensie Toepassen

*Affectieve dimensie

*Psychomotorische dimensie

§ Algemene doorstroomcompetenties: historisch en cultureel bewustzijn:

Uitgangspunt van dit onderdeel:

a)De doelstelling om historisch denken te ontwikkelen bij leerlingen wordt grotendeels bereikt via de eindtermen van sleutelcompetentie 8 ‘Competenties metbetrekking tot historisch bewustzijn’. Op de eindtermen van die basisvorming zijn enkele uitbreidingen gemaakt via de specifieke eindtermen. Het is aangeraden om deze specifieke eindtermen naast de gelijkaardige eindtermen uit de basisvorming te leggen en vooral te letten op de verschillen.

b)

c)In de basisvorming is onder sleutelcompetentie 8 ‘Competenties met betrekking tot historisch bewustzijn’ een eindterm opgenomen waar de kenmerken van westerse en niet-westerse samenlevingen opgesomd worden als een suggestie waartussen men een keuze kan maken. Voor de studierichtingen waaraan dit onderdeel gekoppeld wordt, zijn deze kenmerken echter geen suggestie maar zijn ze verplichte kennis. Dezelfde redenering wordt ook gevolgd voor de historische redeneerwijzen en bijhorende structuurbegrippen. Verder wordt in de basisvorming in dezelfde sleutelcompetentie aandacht besteed aan de historische vraag. De specifieke eindtermen bouwen voort op de basisvorming door van de leerlingen te verwachten dat ze niet alleen bestaande historische vragen evalueren, maar ook zelf een onderzoekbare historische vraag formuleren. Tenslotte wordt in de basisvorming verwacht dat leerlingen reflecteren over actuele maatschappelijke uitdagingen en dit op basis van aangereikte antwoorden die historische argumenten bevatten. De specifieke eindtermen gaan een stap verder door leerlingen zélf een antwoord te laten formuleren op actuele maatschappelijke uitdagingen, zonder dat de argumenten door de leerkracht worden aangereikt. Deze antwoorden situeren zich nog steeds binnen de context van de democratische principes van de rechtsstaat. Alle historische begrippen, structuurbegrippen en historische redeneerwijzen, alsook de kenmerken van de moderne tijd en de hedendaagse tijd, worden in deze eindterm opgesomd. Het is immers zo dat in deze eindterm eigenlijk alle kennis die de leerlingen gedurende de hele derde graad hebben opgebouwd, samenkomt in een demonstratie van historisch denken, die stimuleert om maatschappelijke verantwoordelijkheid op te nemen voor de samenleving van vandaag en morgen.

d)

e)In de basisvorming hebben leerlingen geleerd om kunst en cultuur waar te nemen en te beleven. In de specifieke eindtermen beogen we dat leerlingen aspecten van vormgeving in kunst- en cultuuruitingen in verband kunnen brengen met de tijd, ruimte en sociale context waarin ze voorkomen. Leerlingen in deze leeftijdsgroep gaan steeds meer (spontaan) analyseren en stellen zich zo in staat zich te oriënteren in maatschappelijke, historische en geografische contexten.

Cesuurdoel 2de graad  Specifieke eindterm 3de graad 

*1.2.1 Doelzin

De leerlingen onderscheiden voor de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd kenmerken van westerse en niet-westerse samenlevingen, gelijkenissen en verschillen in kenmerken tussen samenlevingen, gelijkenissen en verschillen in kenmerken van samenlevingen uit vorige periodes, evenals kenmerken van interculturele contacten.

Met inbegrip van kennis

*Feitenkennis

- Kenmerken van westerse en niet-westerse samenlevingen uit de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd voor elk van de

maatschappelijke domeinen:

1.2.1 Doelzin

De leerlingen onderscheiden voor de middeleeuwen, de vroegmoderne tijd, de moderne tijd en de hedendaagse tijd kenmerken van westerse en niet-westerse samenlevingen, gelijkenissen en verschillen in kenmerken tussen samenlevingen, gelijkenissen en verschillen in kenmerken van samenlevingen uit vorige periodes, evenals kenmerken van interculturele contacten.

Met inbegrip van kennis 

*Feitenkennis 

- Vakterminologie inherent aan de afbakening van de specifieke eindterm waaronder

> Kenmerken van westerse en niet-westerse samenlevingen uit de middeleeuwen, de vroegmoderne tijd, de moderne tijd en de hedendaagse tijd voor elk van de maatschappelijke domeinen:

# Politiek: staatsvorming en veranderende territoriale invulling; imperialisme;

(neo)kolonialisme; dekolonisatie; politieke ideologieën; natie; politieke revolutie

> Politiek: staatsvorming en veranderende territoriale invulling;

imperialisme; kolonialisme; politieke revolutie; bestuurlijke organisatie en staatsvorm (zoals monarchie, republiek, stadstaat, absolutisme, democratie) met kenmerken zoals grondwet, volkssoevereiniteit, vertegenwoordiging, (de)centralisatie, rechtspraak

> Sociaal: gelaagde samenleving; nomadische, agrarische en industriële samenleving; stedelijke samenleving; (on)gelijkheid;

(on)vrijheid; slavernij; oorlog, geweld en vrede; minderheden;

migratie; kenmerken zoals gezinsorganisatie; demografische processen; interactie met natuur; wij-zij-denken; burgerrechten

> Cultureel: kunst- en cultuuruitingen; filosofie; levensbeschouwing en levensbeschouwelijke organisatie; religieuze hervormingen en breuk; multiculturele samenleving; wetenschappen en technologie;

drukkunst; kenmerken zoals tradities en gewoonten; mens- en wereldbeelden; mentaliteiten; culturele en artistieke stromingen;

onderwijs

> Economisch: economische systemen; landbouw; nijverheid;

handel; industrialisering; mondialisering; kapitalisme; koopkracht en levensstandaard; arbeidsorganisatie; kenmerken zoals vraag en aanbod; concurrentie; commercialisering; overheidsregulering, transport(r)evolutie; innovatie

*Conceptuele kennis

- Kenmerken van westerse en niet-westerse samenlevingen uit de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd voor elk van de

maatschappelijke domeinen:

> Politiek: staatsvorming en veranderende territoriale invulling;

imperialisme; kolonialisme; politieke revolutie; bestuurlijke

organisatie en staatsvormen (zoals monarchie, republiek, stadstaat, absolutisme, democratie) met kenmerken zoals grondwet,

volkssoevereiniteit, vertegenwoordiging, (de)centralisatie, rechtspraak

> Sociaal: gelaagde samenleving; nomadische, agrarische en industriële samenleving; stedelijke samenleving; (on)gelijkheid;

(on)vrijheid; slavernij; oorlog, geweld en vrede; minderheden;

migratie; kenmerken zoals gezinsorganisatie; demografische processen; interactie met natuur; wij-zij-denken; burgerrechten

bestuurlijke organisatie en staatsvormen (zoals monarchie, republiek, stadstaat, absolutisme, totalitaire staat, rechtsstaat, dictatuur, democratie) met kenmerken zoals grondwet, vertegenwoordiging, (de)centralisatie, rechtspraak,

volkssoevereiniteit; bureaucratie; principes van internationale veiligheid en internationaal recht; mensenrechten; supranationale en intergouvernementele organisaties; breuklijnen; staatshervormingen; meritocratie

# Sociaal: gelaagde samenleving; nomadische, agrarische, industriële en postindustriële samenleving; stedelijke samenleving; (on)gelijkheid; (on)vrijheid;

slavernij; oorlog, geweld en vrede; genocide; minderheden; migratie;

verzorgingsstaat; welvaartsstaat; kenmerken zoals gezinsorganisatie;

demografische processen; interactie met natuur; wij-zij-denken; burgerrechten;

onderdrukking en emancipatie; sociale bewegingen

# Cultureel: kunst- en cultuuruitingen; filosofie; levensbeschouwing en

levensbeschouwelijke organisatie; religieuze hervormingen en breuk; secularisatie;

moderniteit; multiculturele samenleving; etnocentrisme; diversiteit; wetenschappen en technologie; drukkunst; informatie- en communicatie(r)evolutie; kenmerken zoals tradities en gewoonten; mens- en wereldbeelden; mentaliteiten; culturele en

artistieke stromingen; onderwijs; voedingspatronen; vrijetijdsbeleving; propaganda;

symbolen; conservatisme en progressivisme; fundamentalisme

# Economisch: economische systemen en theorieën; landbouw; nijverheid; handel;

economische sectoren; industrialisering; mondialisering; kapitalisme; koopkracht en levensstandaard; arbeidsorganisatie; productiemethoden; grondstoffen en

materialen; energiebronnen; consumptiemaatschappij; kenmerken zoals vraag en aanbod; concurrentie; commercialisering; overheidsregulering; transport(r)evolutie;

innovatie; conjunctuur

*Conceptuele kennis 

- Kenmerken van westerse en niet-westerse samenlevingen uit de middeleeuwen, de vroegmoderne tijd, de moderne tijd en de hedendaagse tijd voor elk van de maatschappelijke domeinen:

> Politiek: staatsvorming en veranderende territoriale invulling; imperialisme;

(neo)kolonialisme; dekolonisatie; politieke ideologieën; natie; politieke revolutie;

bestuurlijke organisatie en staatsvormen (zoals monarchie, republiek, stadstaat, absolutisme, totalitaire staat, rechtsstaat, dictatuur, democratie) met kenmerken zoals grondwet, vertegenwoordiging, (de)centralisatie, rechtspraak,

volkssoevereiniteit; bureaucratie; principes van internationale veiligheid en internationaal recht; mensenrechten; supranationale en intergouvernementele organisaties; breuklijnen; staatshervormingen; meritocratie

> Sociaal: gelaagde samenleving; nomadische, agrarische, industriële en postindustriële samenleving; stedelijke samenleving; (on)gelijkheid; (on)vrijheid;

slavernij; oorlog, geweld en vrede; genocide; minderheden; migratie;

verzorgingsstaat; welvaartsstaat; kenmerken zoals gezinsorganisatie;

> Cultureel: kunst- en cultuuruitingen; filosofie; levensbeschouwing en levensbeschouwelijke organisatie; religieuze hervormingen en breuk; multiculturele samenleving; wetenschappen en technologie;

drukkunst; kenmerken zoals tradities en gewoonten; mens- en wereldbeelden; mentaliteiten; culturele en artistieke stromingen;

onderwijs

> Economisch: economische systemen; landbouw; nijverheid;

handel; industrialisering; mondialisering; kapitalisme; koopkracht en levensstandaard; arbeidsorganisatie; kenmerken zoals vraag en aanbod; concurrentie; commercialisering; overheidsregulering;

transport(r)evolutie; innovatie

- Verbanden en dynamiek tussen de maatschappelijke domeinen - Gelijkenissen en verschillen in dezelfde periode (synchroon) en tussen verschillende periodes (diachroon)

- Aard van de interculturele contacten zoals gelijke of ongelijke machtsverhouding, vreedzaam of gewelddadig contact,

wederkerigheid of uitbuiting in het contact, cultuurvermenging of dominantie, wederzijdse perceptie, wederzijdse impact

*Procedurele kennis

- Hanteren van meerdere perspectieven (multiperspectiviteit) Met inbegrip van dimensies eindterm

*Cognitieve dimensie  Analyseren  

demografische processen; interactie met natuur; wij-zij-denken; burgerrechten;

onderdrukking en emancipatie; sociale bewegingen

> Cultureel: kunst-en cultuuruitingen; filosofie; levensbeschouwing en

levensbeschouwelijke organisatie; religieuze hervormingen en breuk; secularisatie;

moderniteit; multiculturele samenleving; etnocentrisme; diversiteit; wetenschappen en technologie; drukkunst; informatie- en communicatie(r)evolutie; kenmerken zoals tradities en gewoonten; mens- en wereldbeelden; mentaliteiten; culturele en

artistieke stromingen; onderwijs; voedingspatronen; vrijetijdsbeleving; propaganda;

symbolen; conservatisme en progressivisme; fundamentalisme

> Economisch: economische systemen en theorieën; landbouw; nijverheid; handel;

economische sectoren; industrialisering; mondialisering; kapitalisme; koopkracht en levensstandaard; arbeidsorganisatie; productiemethoden; grondstoffen en

materialen; energiebronnen; consumptiemaatschappij; kenmerken zoals vraag en aanbod; concurrentie; commercialisering; overheidsregulering; transport(r)evolutie;

innovatie; conjunctuur

- Verbanden en dynamiek tussen de maatschappelijke domeinen - Gelijkenissen en verschillen in dezelfde periode (synchroon) en tussen verschillende periodes (diachroon)

- Aard van de interculturele contacten zoals gelijke of ongelijke machtsverhouding, vreedzaam of gewelddadig contact, wederkerigheid of uitbuiting in het contact, cultuurvermenging of dominantie, wederzijdse perceptie, wederzijdse impact, homogenisering, in-group of out-group

- Betekenisverschuiving van (historische) begrippen in de tijd of naargelang de discipline

*Procedurele kennis 

- Hanteren van meerdere perspectieven (multiperspectiviteit) Met inbegrip van dimensies eindterm 

*Cognitieve dimensie  Analyseren  

Cesuurdoel 2de graad  Specifieke eindterm 3de graad 

*1.2.2 Doelzin 

De leerlingen evalueren een historische vraag op basis van de soort, de onderzoekbaarheid en de situering ervan in het historisch referentiekader.

Met inbegrip van kennis 

*Feitenkennis 

- Structuurbegrippen met betrekking tot

1.2.2 Doelzin

De leerlingen evalueren een historische vraag op basis van de soort, de onderzoekbaarheid en de situering ervan in het historisch referentiekader.

Met inbegrip van kennis 

*Feitenkennis 

- Vakterminologie inherent aan de afbakening van de specifieke eindterm waaronder

> Structuurbegrippen met betrekking tot

> Tijd: millennium, eeuw, jaar, tijdrekening, chronologie, periode, continuïteit, verandering, breuk, evolutie, revolutie, duur,

gelijktijdigheid, ongelijktijdigheid

> Ruimte: lokaal, regionaal, (West-)Europees, westers en niet-westers, mondiaal, centrum-periferie, opengesloten ruimte, stedelijk en ruraal, continentaal en maritiem

> Maatschappelijke domeinen: politiek, sociaal, cultureel, economisch

- Structuurbegrippen met betrekking tot typische historische redeneerwijzen: oorzaak en gevolg, toeval, perspectief, historische inleving, continuïteit, verandering, argument, bewijs, gelijktijdigheid en ongelijktijdigheid, bedoelde en onbedoelde handelingen en gevolgen en structuurbegrippen zoals structurele en incidentele oorzaak, historische contextualisering, de menselijke en structurele (f)actoren (agency), analogie, verband, veralgemening,

stereotypering

*Conceptuele kennis  - Standplaatsgebondenheid

- Soorten historische vragen: vraag over het verleden, over de relatie verleden-heden, over de totstandkoming van historische kennis of over representaties van het verleden

- Criteria voor de onderzoekbaarheid van een vraag zoals

afbakening in tijd, ruimte of maatschappelijk domein, bestaan van bronnen, relevantie van bronnen, gebruik van historische

redeneerwijzen, beschikbare tijd en middelen

*Procedurele kennis

- Toepassen van historische redeneerwijzen: causaal redeneren, meerdere perspectieven hanteren, zich inleven in de context van het verleden, continuïteit en verandering analyseren, bewijs gebruiken, actualiseren en historiseren, tussen historische feiten verbanden leggen en historische redeneerwijzen zoals historisch contextualiseren, over bronnen reflecteren, de menselijke en de structurele (f)actoren (agency) benoemen, historische analogieën leggen, veralgemening en stereotypering onderzoeken

Met inbegrip van dimensies eindterm 

*Cognitieve dimensie  Evalueren

# Tijd: millennium, eeuw, jaar, tijdrekening, chronologie, periode, continuïteit, verandering, breuk, evolutie, revolutie, duur, gelijktijdigheid, ongelijktijdigheid

# Ruimte: lokaal, regionaal, (West-)Europees, westers en niet-westers, mondiaal, centrum-periferie, opengesloten ruimte, stedelijk en ruraal, continentaal en maritiem

# Maatschappelijke domeinen: politiek, sociaal, cultureel, economisch

> Structuurbegrippen met betrekking tot typische historische redeneerwijzen:

oorzaak en gevolg, toeval, perspectief, historische inleving, continuïteit, verandering, argument, bewijs, gelijktijdigheid en ongelijktijdigheid, bedoelde en onbedoelde handelingen en gevolgen en structuurbegrippen zoals structurele en incidentele oorzaak, historische contextualisering, de menselijke en structurele (f)actoren (agency), analogie, verband, veralgemening, stereotypering

*Conceptuele kennis  - Standplaatsgebondenheid

- Soorten historische vragen: vraag over het verleden, over de relatie verleden-heden, over de totstandkoming van historische kennis of over representaties van het verleden

- Criteria voor de onderzoekbaarheid van een vraag zoals afbakening in tijd, ruimte of maatschappelijk domein, bestaan van bronnen, relevantie van bronnen, gebruik van historische redeneerwijzen, beschikbare tijd en middelen

*Procedurele kennis 

- Toepassen van historische redeneerwijzen: causaal redeneren, meerdere

perspectieven hanteren, zich inleven in de context van het verleden, continuïteit en verandering analyseren, bewijs gebruiken, actualiseren en historiseren, tussen historische feiten verbanden leggen en historische redeneerwijzen zoals historisch contextualiseren, over bronnen reflecteren, de menselijke en de structurele (f)actoren (agency) benoemen, historische analogieën leggen, veralgemening en stereotypering onderzoeken

Met inbegrip van dimensies eindterm 

*Cognitieve dimensie  Evalueren

Cesuurdoel 2de graad  Specifieke eindterm 3de graad 

Geen cesuurdoel voor 1.2.3  1.2.3 Doelzin

De leerlingen formuleren een onderzoekbare historische vraag, gebruik makend van historische en structuurbegrippen.

Met inbegrip van kennis 

*Feitenkennis 

-Vakterminologie inherent aan de afbakening van de specifieke eindterm waaronder

> Structuurbegrippen met betrekking tot

# Tijd: decennium, millennium, eeuw, jaar, tijdrekening, chronologie, periode, continuïteit, verandering, breuk, evolutie, revolutie, duur, gelijktijdigheid, ongelijktijdigheid, cyclische en lineaire tijd, korte en lange termijn

# Ruimte: lokaal, regionaal, nationaal, (West-)Europees, westers en niet-westers, mondiaal, centrum-periferie, open-gesloten ruimte, stedelijk en ruraal, continentaal en maritiem, werkelijke en ervaren afstand

# Maatschappelijke domeinen: politiek, sociaal, cultureel, economisch

> Structuurbegrippen met betrekking tot typische historische redeneerwijzen:

structurele en incidentele oorzaak, oorzaak en gevolg, toeval, perspectief, historische inleving, historische contextualisering, continuïteit, verandering, argument, bewijs, gelijktijdigheid en ongelijktijdigheid, bedoelde en onbedoelde handelingen en gevolgen, de menselijke en structurele (f)actoren (agency), analogie, verband, veralgemening, stereotypering, uniek en recurrent

*Conceptuele kennis  - Standplaatsgebondenheid

- Soorten historische vragen: vraag over het verleden, over de relatie verleden-heden, over de totstandkoming van historische kennis of over representaties van het verleden met inbegrip van micro- of macrogeschiedenis

- Doel van de vraag: beschrijvend, verklarend, vergelijkend, beoordelend

- Criteria voor de onderzoekbaarheid van een vraag zoals afbakening in tijd, ruimte of maatschappelijk domein, bestaan van bronnen, relevantie van bronnen, gebruik

- Criteria voor de onderzoekbaarheid van een vraag zoals afbakening in tijd, ruimte of maatschappelijk domein, bestaan van bronnen, relevantie van bronnen, gebruik

In document Klassieke talen: Latijn-wetenschappen (pagina 6-81)

GERELATEERDE DOCUMENTEN