• No results found

4 Bodem en humusvormen

4.2.3 Ruimtelijke variatie

Naast verschillen tussen jaargemiddelden van een variabele binnen een groep werden ook de ruimtelijke patronen daarvan in de verschillende jaren vastgesteld. Om een volledig beeld van het ruimtelijk patroon van een bodemeigenschap (bv. pH, % org. stof) te krijgen is in principe een oneindig aantal monsters nodig. In de praktijk is dit onmogelijk en zal met een steekproef moeten worden volstaan. Met een

geostatistische methode (Kriging) is met de steekproefresultaten een schatting gemaakt van de waarde van een bodemkenmerk op een niet bemonsterde plek. Hiertoe zijn per bodemeigenschap een aantal kengetallen voor de ruimtelijke

variabiliteit gebruikt die zijn herleid uit semi-variogrammen. Deze semi-variogrammen werden bepaald met de dataset van 1997 (Boxman et al., 2000).

Bij de analyse van de ruimtelijke variabiliteit in Koelbroek is als volgt te werk gegaan: - Van elk proefvlak worden de coördinaten,

waarvan de vier hoekpunten bekend zijn, in een regelmatig grid (10x10m)

opgenomen.

- Van de bodemchemische variabelen die op de hoekpunten werden bepaald werd een semi-variogram afgeleid.

- Voor het semi-variogram werd het best passende variogrammodel herleid. Het variogrammodel bevat een aantal kengetallen (nugget, scale, range) die bij de interpolatie een rol spelen.

Figuur 1. 1 De ligging van de transsecten en de proefvlakken in het Koelbroek

Met een Krigingmethode (Isaaks & Mohan Srivastava, 1989) wordt via interpolatie een schatting gemaakt van de waarde van een variabele op alle niet bemonsterde

knooppunten van het grid. Op basis van de via interpolatie verkregen waarden wordt een contourkaart van de betreffende bodemeigenschap vervaardigd. Met het software programma SURFER (Keckler, 1995) zijn de gemeten waarden geïnterpoleerd en zijn

contourkaarten getekend. Om rekening te houden met het langgerekte karakter van het gebied is een anisotropieratio en –hoek aangehouden van 0, 5 resp. -25 º.

4.3

Resultaten en conclusies

4.3.1 Humusprofielen

Tijdens de bemonstering stonden vele proefvlakken in het Koelbroek nog onder water. Een precieze bemonstering en beschrijving van het humusprofiel werd hierdoor in hoge mate gehinderd. Bovendien bleken veel humusprofielen door de hydrodynamiek (stroming en erosie)van de afgelopen jaren sterk verstoord te zijn. Daarom is ervan af gezien gedetailleerde weergaven te maken van de opbouw van het humusprofiel. Per proefvlak wordt een globale beschrijving van de aangetroffen humusprofielen gegeven.

Raai I

I. 1: Sterk heterogeen vlak; Droog;punt a, b en c sterk afwijkend ten opzichte van 2000. Plaatselijk sterk veraard;plaatselijk wortelmatvorming;dynamisch milieu. I. 2: Vrij homogeen; sterk veraard maar daarna vernat;deels onder water; overgaand

naar Og 1 /OA;veel erosie van moerig materiaal:dunnere horizonten; dynamisch milieu.

I. 3: Vrij homogeen; relatief droog;10-20 cm dikke veraarde Oh/OA op kleiig veen; rustig milieu.

Raai II

II. 1: Grotendeels onder water; Broekveenstrooisel verdwenen door erosie;sterk veraard veen dat is overgegaan in Og door vernatting;dynamisch milieu. II. 3: Plas/dras;vrij homogeen; sterk veraard veen dat is overgegaan in Og door

vernatting;plaatselijk dikkere en plaatselijk dunnere organische lagen dan in 2000, hetgeen wijst op sediment transport/erosie/afzetting;dynamisch milieu. Raai III

III. 1: Plas/dras, rustig milieu; homogeen;broekveenstrooisel (Of) van 2000 is omgezet in matig veraard veen (Om).

III. 3: Onder water (15-20 cm); Vrij homogeen; broekveenstrooisel (Of) van 2000 is omgezet in matig verteerd veen (Om) of Og (slapveen)met sterke bijmenging van takjes.

Raai IV:

Niet meer te lokaliseren. Raai V

V. 1: Vrij droog en stabiel milieu; Vrij heterogeen;terrestrialiserend:Fa van 2000 nu getypeerd als Om; geen wezenlijk andere trend;plaatselijk geen humusprofiel door erosie?

V. 5: Verdronken en onderwater tot plas/dras; vrij heterogeen en dynamisch; broekveen strooisel overal verdwenen;plaatselijk omgezet in matig verteerd veen (Om); plaatselijk Oh dat verder is omgezet tot Og door vernatting. Plaatselijk Oh verdwenen door erosie zodat nu Om op minerale bodem is komen te liggen.

Raai VI

VI. 2: Ogenschijnlijk niet veel veranderd; profiel dat voornamelijk uit slap veen bestaat, bestaande uit roekveenstrooisel (Of), Om en Og. Waarschijnlijk vooral Og met daarop plaatselijk Of met ‘modderbijmenging’. Halfverteerd jong broekveen lijkt verdwenen cq. anaëroob verteerd te zijn tot Og.

VI. 4: Onder water; dynamisch milieu; Homogeen; Broekveenstrooisel verdwenen door erosie of anaërobe vertering; Oh verder verteerd tot Og (bagger)door vernatting. 1 Og is een anaeroob verteerd veen met een slappe ‘modderachtige’ structuur; OA is een moerige horizont die uit menging van sterk veraard veen en minerale delen bestaat Oh is aeroob veraard veen met een duidelijke stevige structuur Of is slecht verteerd veen met nog veel herkenbare plantstructuren Om is matig verteerd veen Fa is een laag met nauwelijks verteerd

Conclusie

In vrijwel alle proefvlakken die langdurig onder water staan blijkt een enkele centimeters dikke laag van ‘broekveenstrooisel’ voor te komen, bestaande uit bladstrooisel, takjes en wortelresten vermengd met ‘bagger’. Vrijwel overal is het aëroob veraarde veen (Oh) dat in eerdere jaren kon worden aangetroffen, onder natte omstandigheden verder verteerd en overgegaan in slap yutja-achtig materiaal (Og). De horizontdifferentiatie is sterk afgenomen; de profielen zijn eenvormiger geworden doordat horizonten zijn verdwenen door erosie als gevolg van hydrodynamiek

(stroming), zodat de kleiig venige minerale bodem is achtergebleven of doordat een sterke tendens tot anaërobe vertering is opgetreden (Og). Door de sterke fysieke verstoring na de inundaties is het onmogelijk gebleken de ontwikkeling van het humusprofiel in verband te brengen met verzurings-en eutrofiëringsprocessen in de bodem. Deze fysisch-chemische processen zijn volledig overtroffen door de erosieve processen van het water.