• No results found

Ruimtelijke gevolgen van gesignaleerde ontwikkelingen

8. Ruimtelijke gevolgen ontwikkelingen en provinciaal beleid

8.2 Ruimtelijke gevolgen van gesignaleerde ontwikkelingen

In deze paragraaf worden de belangrijke ontwikkelingen die in de voorafgaande hoofd- stukken zijn gesignaleerd binnen de pluimveehouderij en de varkenshouderij nader bezien op hun ruimtelijke consequenties.

De te verwachten ontwikkelingen zullen leiden tot bedrijven die zullen lijken op een van de hieronder beschreven ideaaltypen voor de pluimveehouderij respectievelijk de var- kenshouderij:

a. een gespecialiseerd pluimveebedrijf met 2 volwaardige arbeidskracht (vak).

Indien het een vleeskuikenbedrijf is, houdt het dan 120.000 vleeskuikens. Daarvoor is 4.000 m2 hokruimte nodig. Verder is ruimte nodig voor voersilo's, ruimte tussen de stallen, aan- en afvoerwegen en eventueel mestopslag.

De gespecialiseerde leghennenbedrijven houden afhankelijk van het gekozen houderijsysteem 90.000 leghennen in een verrijkte kooi of 70.000 leghennen op een volièresysteem. De daarvoor benodigde hokruimte is respectievelijk 6.000 m2 en 4.000 m2. Ook hierbij moet verder rekening worden gehouden met ruimte voor voer- silo's aan- en afvoerwegen, eventueel mestopslag en ruimte tussen de hokken;

b. een op de kwaliteitsmarkt gericht bedrijf van 1 vak.

Het tweede ideaaltype is een op gedifferentieerde houderijsystemen gericht bedrijf van 1 vak. Een dergelijk bedrijf heeft of 20.000 scharrelhennen of 8.000 biologische hennen. Daarvoor is respectievelijk nodig 3.000 m2 hokruimte met extra ruimte voor uitloop en 1.400 m2 hokruimte. Ook deze bedrijven hebben behoefte aan extra ruimte voor voersilo's, aan- en afvoerwegen, eventueel mestopslag en voor ruimte tussen de hokken.

gangbare houderijsysteem. Voor een bedrijf van 1 vak is dat 60.000 vleeskuikens met 2.000 m2 hokruimte en verder ruimte voor voersilo's, aan- en afvoerwegen, eventueel mestopslag en voor ruimte tussen de hokken;

c. een gespecialiseerd varkensbedrijf met 2-vak.

Om de ziekterisico's te beperken, gaat het daarbij bij voorkeur om gesloten bedrijven. Volgens de normen voor het aantal dieren per vak zal het gesloten varkensbedrijf 240 zeugen en ruim 1.600 vleesvarkens hebben. Hiervoor zijn stallen met een totaalop- pervlak van 3.600 m2 nodig. Bovendien is ruimte nodig voor voersilo's, ruimte tussen de stallen, aan- en afvoerwegen en eventueel een mestsilo. Voor een op vleesvarkens gespecialiseerd bedrijf bedraagt de ruimtebehoefte voor de stallen tot 5.700 m2, voor een gespecialiseerd fokbedrijf is dit ruim 2.100 m2;

d. een biologisch varkensbedrijf met 1 vak.

Ook dit is bij voorkeur een gesloten bedrijf, met in totaal 60 zeugen en 405 vleesvar- kens. Zo'n bedrijf vraagt 950 m2 stalruimte en 565 m2 buitenloop. Ook hier is verder ruimte nodig voor voersilo's, tussen de stallen, aan- en afvoerwegen en eventueel mestopslag. De ruimte voor stallen en uitloopt neemt toe als het bedrijf zich speciali- seert op vleesvarkens en wel tot 1.560 m2 stal en 1.017 m2 uitloop. Bij specialisatie op fokzeugen is de ruimtebehoefte kleiner, namelijk 615 m2 stalruimte en 314 m2 uitloop.

Indien het gaat om een nevenbedrijf is de maximale omvang van de intensieve- veehouderijtak afhankelijk van de totale bedrijfsomvang. Dit maakt het niet mogelijk voor zo'n bedrijf een typische ideaal beeld te schetsen. Indien het een combinatie met melkvee betreft, dient ook rekening te worden gehouden met de daarvoor benodigde stalruimte. Per vak kunnen afhankelijk van de bedrijfsuitrusting circa 70 melkkoeien worden gehouden. De daarvoor benodigde stalruimte bedraagt ongeveer 1.400 m2 (inclusief jongveestal, werktuigenberging, mestopslag en sleufsilo's).

Vastgesteld is dat de intensieve veehouderij in Drenthe van beperkte omvang is. Het betreft slechts enkele honderden bedrijven, dat wil zeggen circa 10% van alle Drentse be- drijven. Verder zal de schaalvergroting met name bij de nu al grotere bedrijven doorgaan. Dit vanwege de algemene wetgeving (mestwetgeving, dierenwelzijn) en algemeen econo- mische ontwikkelingen (concentratie bij fabrikanten en retailers), terwijl een aantal kleinere bedrijven zich zal richten op kwaliteitsmarkten of op termijn zal stoppen. Deze ontwikkelingen en het grote aantal oudere bedrijfshoofden zonder opvolger maken het waarschijnlijk dat het aantal bedrijven met intensieve veehouderij in Drenthe tot 2005 met ruim 30% zal afnemen. De sterkste daling zal zich voordoen bij varkenshouders (tot circa 40%). Hierdoor zal een aantal van de nu nog bestaande knelpunten op niet al te lange ter- mijn worden opgelost.

Behalve door de wetgeving en de concentratie bij fabrikanten en retailers wordt de schaalvergroting ook gestimuleerd door de liberalisatie van de wereldmarkt en de komende toetreding van Midden- en Oost-Europese landen tot de EU. Deze vergrote concurrentie zal zich met name voordoen op de markt van bulkproducten. Om op deze markt te kunnen blijven concurreren, is een lage kostprijs noodzakelijk. Dit vergt behalve een zekere effici- ency in de bedrijfsvoering met name ook een grote schaal. Bij een aantal met name nu al grotere bedrijven zal de behoefte aanwezig zijn om verder te groeien. Dit zal gevolgen

hebben voor de maximale aanvang van het te bebouwen deel en mogelijk ook voor de om- vang van een bouwblok. Ook is in principe denkbaar, dat er grenzen aan de bedrijfsomvang gesteld worden vanuit natuur-, milieu- en stankregelgeving.

De kleinere bedrijven die door willen, gaan zullen zich vooral gaan richten op kwa- liteitsmarkten zoals biologische producten, scharrelproducten, streekproducten en merkproducten. Bij een dergelijke omschakeling zullen de aantallen dieren per bedrijf in eerste instantie eerder kleiner dan groter worden, omdat minder dieren per vak kunnen worden gehouden. Maar ook voor deze bedrijven gelden de eerdergenoemde redenen voor schaalvergroting, zij in het in minder sterke mate dan voor de bulkmarkt. Levensvatbare bedrijven uit deze groep zullen op termijn dan ook behoefte krijgen aan een groter be- bouwd deel van de bouwkavel. Daarbij kunnen ook zij in principe oplopen tegen beperkingen vanwege natuur, milieu en stankregelgeving.

Wat de bedrijven met een neventak intensieve veehouderij betreft wordt de maximale omvang daarvan bepaald door de totale omvang van het bedrijf. De maximale omvang van de neventak is immers 50% van de totale omvang, gemeten in inkomen. De ondergrens is afhankelijk van logistieke overwegingen (minimale per keer op te halen eieren, varkens en of vleeskuikens) of van veterinaire overwegingen (bijvoorbeeld beperking van het aantal verschillende bedrijven waarvan tegelijkertijd biggen op het vleesvarkensbedrijf mogen worden gehouden).

Alleen als een bedrijf buiten de gangbare kanalen zijn afzet zelf regelt (bijvoorbeeld verkoop aan huis of direct aan restaurant), zijn nog kleinere bedrijven mogelijk. Deze markt is evenwel van zeer beperkte omvang en biedt slechts enkele bedrijven mogelijkhe- den. Dit betekent, dat ook de meeste bedrijven met een neventak in de toekomst behoefte zullen hebben de stapel te vergroten en dan in principe aan kunnen lopen tegen grenzen vanwege de omvang van de te bebouwen oppervlakte of vanwege natuur-, milieu- en stankregelgeving.

De doorvoering van de steunvermindering voor agrarische producten volgens de plannen van de EU neergelegd in 'Agenda 2000' zal met name voor akkerbouwbedrijven een druk leggen op het inkomen. Deze bedrijven zullen daardoor behoefte krijgen aan het toevoegen van een tweede tak aan het bedrijf. Dit is momenteel in Drenthe niet mogelijk richting intensieve veehouderij.

In de nabije toekomst zal een flink aantal, met name kleinere bedrijven, met intensie- ve veehouderij de productie staken. De daardoor vrijkomende productierechten zullen de eerste jaren tot 2002 wel uit de markt worden genomen via een opkoopregeling. Voorzover ze aan collega's worden overgedaan - na het bereiken van evenwicht op de markt voor mest zal dit regel worden - zal deze verkoop leiden tot verschuivingen van de productiecapaci- teit tussen gebieden en gemeenten. Of het noodzakelijk of gewenst is hierin als provincie sturend op te treden kan een punt van verdere overweging zijn.

In de varkenshouderij wordt om het risico van onderlinge besmetting te beperken door de rijksoverheid al enige tijd een beleid gevoerd gericht op het verminderen van het aantal contacten tussen verschillende bedrijven en het leggen van vaste relaties en de stichting van gesloten bedrijven. Met name als het om biggen gaat, zijn er momenteel nogal wat transporten tussen bedrijven uit de verschillende gebieden. Middels regionale

bedrijven zou dit mede de keuze van bouwblokken voor intensieve veehouderij kunnen be- palen.