• No results found

2.2.2 Vegetatie

2.2.2.2 Ruigte

Ongeveer de volledige hooiland oppervlakte heeft in de actuele toestand (scenario A) potentie om relicten van moerasspirea te herbergen. Echter voor een optimale ontwikkeling van dit ruigte type is een extensiever beheer nodig dan actueel uitgevoerd. De relicten zijn dan ook vooral terug te vinden in de perceelsranden (1.4.5.2).

52 Ecologische inrichtingsvisie Polder van Lier (zone 1) www.inbo.be Indien de bemesting wordt stopgezet en er wordt overgegaan naar een optimaal beheer, kan moerasspirea potentieel voorkomen in het volledige gebied. Onder scenario B zou het potentiële areaal voor scherpe zegge met 1 ha toenemen (Figuur 2-10).

In scenario C tenslotte neemt de potentie voor toe scherpe zeggegraslanden, vooral in de lager gelegen delen. Nagenoeg het hele gebied zou potentie hebben voor moerasspirea in dit scenario, dit is vooral onder extensief najaar maaibeheer.

Scenario A

Scenario B Scenario B

Scenario C Scenario C

www.inbo.be Ecologische inrichtingsvisie Polder van Lier (zone 1) 53

Scenario A Scenario B

Scenario C

Figuur 2-11. berekende potenties voor moerasvegetatie types voor de verschillende scenario’s

Besluit Potentieverkenning

2.3

Algemeen kan besloten worden dat door het beheer aan te passen, de bemesting stop te zetten, en de grondwaterstand te verhogen met 10 cm (cfr scenario C) de potenties voor de ecologische doeltypes toenemen tot de maximale oppervlakte. Naast de gewenste doeltypes neemt ook de potentie voor vochtige graslanden (dotterbloemgraslanden en kamgraslanden) toe.

54 Ecologische inrichtingsvisie Polder van Lier (zone 1) www.inbo.be

3 INRICHTINGSVOORSTEL

Inleiding

3.1

Een visie wordt opgesteld door de landschapsecologische en lokale potentie te beschouwen. De visie gaat uit van de potenties die enerzijds actueel nog in het gebied voorkomen en anderzijds die er van nature voorkwamen en nog herstelbaar zijn. In het verlengde van deze gebiedsvisie, wordt het realiseren van de gestelde natuurdoelstellingen in het MWeA en de IHD-Z maximaal nagestreefd. Deze doelstellingen worden verfijnd en eventueel bijgesteld. De eventuele gevolgen die dergelijke bijstelling heeft op de IHD wordt besproken.

Gezien de vele ontwikkelingsmogelijkheden zowel betreffende ecologie als landschap impliceert dit inrichtingsvoorstel het maken van keuzes. Het verzamelen van voldoende kennis en het doorpraten hiervan met diverse experts en lokale gebiedsdeskundigen biedt o.i. de beste garantie op een degelijke en onderbouwde visie die realistisch is.

In de landschapsecologische visie wordt rekening gehouden met drie niveaus: de inrichting moet ingepast worden op het 1) systeemniveau, 2) lokaal niveau (de habitatpotenties worden ecohydrologisch onderbouwd) en op 3) soortniveau. Voor dit laatste niveau houdt dit concreet in dat het inrichtingsvoorstel streeft naar een invulling van de gestelde instandhoudingsdoelstellingen.

Systeemniveau – regionaal niveau

De Kleine en Grote Nete vloeien in Lier samen en vormen de Beneden Nete. Door een klein verval en de geringe stroomsnelheiden ontwikkelde zich een typische laaglandrivier met een sterk meanderend karakter en een relatief brede vallei. Van dit oorspronkelijke karakter rest nog slechts weinig. De vallei van de Beneden Nete kende grote veranderingen door menselijk ingrijpen. De rivier is sterk gekanaliseerd. Ze werd dieper, breder en over de volledige lengte werden oeververstevigingen en dijken aangelegd. De structuurkwaliteit werd dan ook "zeer slecht" beoordeeld (Bervoets & Schneiders, 1990). De Polder Van Lier is op het traject van de Beneden Nete één van de weinige zones die niet bebouwd is of ingenomen door infrastructuur (grote delen van de vallei van de Beneden Nete zijn ingenomen door de Antwerpse Waterwerken). Het belang van deze overgebleven open ruimte werd reeds erkend in functie van de veiligheid wat resulteerde in de aanleg van het bedijkte overstromingsgebied. De landschappelijke en ecologische waarde van dit overgebleven stukje vallei langsheen de Beneden Nete is echter nog onvoldoende erkend en wordt maximaal ingevuld in deze gebiedsvisie. Het open valleikarakter, de connectiviteit met de rivier en het versterken van de regionale natuurwaarde (aanvullend op de estuariene natuur van Anderstadt I & II) zijn sleutelbegrippen waarmee de visie de invulling op systeemniveau zal ondersteunen.

Habitatniveau–lokaal niveau

Uit de abiotische en biotische beschrijving van het studiegebied (§1.3.3 en §1.3.4) en uit de potentieverkenning (§2) volgen opportuniteiten voor uitbreiding en herstel van de natuurwaarden door herstel van landschap en hydrologische condities, gevolgd door optimaal beheer.

De klemtoon voor het studiegebied ligt op herstel van:

-Laag gelegen schraal hooiland (6501). Dit bestaat uit glanshavergraslanden op de droge tot vochtige bodems en het grote vossenstaart verbond op de vochtigere periodiek overstroomde gebieden.

www.inbo.be Ecologische inrichtingsvisie Polder van Lier (zone 1) 55 Soortniveau

In de planvorming wordt steeds rekening gehouden met mogelijke aandachtsoorten die ook

een belangrijke doelstelling vervullen binnen de

Instandhoudingsdoelstelling-Zeescheldebekken. Het voorkomen van internationaal tot regionaal belangrijke soorten is alleszins medebepalend voor de totstandkoming van de uiteindelijke visie. Het gebied is te klein om in aanmerking te komen voor weidevogels maar kan een belangrijke meerwaarde betekenen als rust-, foerageer- en potentieel broedgebied voor watervogels en moerasvogels. Concreet kan dit worden bereikt door de huidige waterhabitats (centraal gelegen vijver en de kleinere poeltjes) te beheren als rietmoeras en open water. Hoewel de focus op botanische doelstelling ligt, is het door detailinrichting ook mogelijk om het gebied eveneens aantrekkelijker te maken voor deze vogelgroepen. De inrichtingsinspanning is ook te verantwoorden omdat de Polder van Lier een versterkende schakel kan zijn in het leefgebiedcomplex dat gevormd zal worden na de uitvoering van de Sigmawerken (Anderstadt I, II en Polder van Lier).

Doelstelling

3.2

Het inrichtingsvoorstel streeft naar de ontwikkeling van minimaal 20 ha laag gelegen, schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis) (Natura2000 habitattype 6510) (zie Tabel 1-1).Het inrichtingsvoorstel stemt overeen met het optimaliseren van de inrichting om de potenties berekend in scenario C te realiseren.

Het inrichtingsvoorstel streeft naar een open, nat valleilandschap in connectie met de rivier. De nodige ingrepen hiertoe zullen voorgesteld worden. Het betreft ingrepen in de hydrologie en topografie. Er worden voorstellen gedaan naar het optimaliseren van de vismigratie en landschapsherstel.

Inrichtingsplan – natuurdoelkaart - beheerkaart

3.3

Naast de invullingen met laaggelegen schraal hooiland, wordt ook voorgesteld om de aanwezige vijver om te vormen tot een rietmoeras met ondiep water. Dit is vooral interessant om watervogels van een centrale rustplaats te voorzien. Gezien de lage ligging van de polder en het overstromingskarakter van de site behoort het voornaamste Natura2000 graslanddoeltype 6510 tot het Grote vossenstaart-verbond (gelegen tegen de rivier). Meer naar de noordoostelijke dijk zal er een overgang worden gemaakt naar het glanshaververbond, een drogere variant Natura2000 doeltype 6510. Om de potenties voor dit doeltype te verhogen wordt de grondwatertafel met min. 10 cm verhoogd. Indien de winterse overstromingen efficiënt worden afgewaterd – wat doorgaans een doelstelling is in een gecontroleerd overstromingsgebied- zal de potentie eerder verschuiven naar dotterbloemgrasland. Dit regionaal belangrijk habitat (RBBhc) is eveneens een waardevol habitattype in Vlaamse context. De centraal gelegen vijver zal natuurlijker worden aangelegd. De woning en aangelegde tuin worden verwijderd en het geheel wordt omgevormd tot open water met aquatisch riet. Ook de reeds aanwezige poelen worden hersteld.

56 Ecologische inrichtingsvisie Polder van Lier (zone 1) www.inbo.be

Figuur 3-1. Inrichtingsvoorstel met natuurdoeltypen en beheer in de Polder Van Lier (laag gelegen schraal hooiland) Natuurontwikkeling in Polder Van Lier

3.3.1 Inleiding

Met een algemene definitie kan natuurontwikkeling omschreven worden als: “het geheel van maatregelen en processen waardoor levensgemeenschappen ontstaan met een hogere natuurwaarde en/of graad van natuurlijkheid dan er oorspronkelijk aanwezig waren” (Van Uytvanck & Decleer, 2004). Het onderscheid met natuurbeheer sensu stricto is dat men bij natuurontwikkeling vertrekt van een lagere actuele natuurwaarde of natuurlijkheid, waarbij men via éénmalige inrichtingsmaatregelen of acties (ook “startbeheer” genoemd) probeert een gunstige abiotische en biotische uitgangssituatie te creëren voor vestiging of herstel van waardevolle natuur.

De effectieve natuurontwikkeling in Polder van Lier situeert zich op het vlak van:

1. het abiotische milieu: ingrepen hydrologie (overstromen, opstuwen grondwatertafel in beperkte mate, nutriententoevoer stoppen)

2. het biotische milieu: kappen van uitheemse bomen rond aangelegde vijver

3. civieltechnische ingrepen die de centraal gelegen vijver verbeteren en natuurlijker maken.

www.inbo.be Ecologische inrichtingsvisie Polder van Lier (zone 1) 57

3.3.2 Ingrepen hydrologie ten behoeve van het optimaliseren van de